| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Mythische toponymie
Van Rouke G. Broersma, mij bekend door zijn zeer krachtige ‘landelijke’ roman De put, verscheen bij Orion de dichtbundel De Hoge Veluwe en andere toponiemen, deels een herwerking van de eerder in dit blad gepubliceerde cyclus (sept. 1972): ‘De Hoge Veluwe, een reportaasje voor dagjesmensen’.
De voorliggende teksten zijn een sterk gepoëtiseerd en met symboliek geladen verslag van een bezoek aan het natuurpark De Hoge Veluwe. De natuur, imposant en desolaat, dreigend en fascinerend, wordt er tegelijk als bevrijding en doem ervaren:
‘weer gaat een slagboom voor ons open
we hebben de tijd nu aan onszelf
om godvergeten rond te lopen
onder dit verdomde grauw gewelf’ (8).
In een door tamelijk regelmatige vers- en strofenbouw verstrengde taal, die binnen dat kader vooral gestuwd wordt door overvloedige klankassociaties, wordt het landschap a.h.w. gesacraliseerd en tot mythische ruimte herschapen. De primitieve oergegevens van vruchtbaarheid, leven, erotiek en dood worden er weer aan den lijve tastbaar ondervonden:
‘gezin is weer trekvolk geworden
blindelings afgaand op zon en maan’ (17).
Zo komt deze poëzie voor als een poging tot terugkeer naar en herstel van ‘het verstoorde oerverband’ (40). Een herstel dat slechts voorlopig en onvolledig kan zijn:
‘we worden verjaagd uit het domein
voor we de rune hebben begrepen’ (13).
Een bundel die de traditionele poëtische natuurbeleving op bijzonder krachtige wijze een extra dimensie verleent.
Hugo Brems
| |
Spy - speciaal
Indien het waar is, dat er een gamma van graadverschillen ligt tussen wat wij de serieuze literatuur noemen enerzijds en de aan de lopende band geproduceerde consumptietekst anderzijds, zou ik het erg moeilijk vinden om Hallo Hallo... bent u daar, Plotsky? Een spy-special van Heeresma Inc (Utrecht/Antwerpen, A.W. Bruna & Zoon, 1973, 176 blz.) ergens op die schaalverdeling onder te brengen. De auteur ervan is eigenlijk Heere Heeresma, die, zo zegt hij op de laatste bladzijde, voor dit boek gebruik kon maken van achtergelaten
| |
| |
materiaal, ‘bestaande uit een hoeveelheid reeds persklare tekst en notaties voor een handvol gags en ideeën’, afkomstig van zijn broer Faber Heeresma. Welnu, in de kritiek, die per se teksten in hokjes drijft, behoort Heere Heeresma tot de serieuzen. Als schrijver van dienst van deze spy-special, die eigenlijk bij Heeresma Inc van de hand loopt, verwijst hij naar andere boeken over de contraspion Francis Pax, geschreven door Faber Heeresma en ook reeds in samenwerking door de Heeresma Inc (blz. 52, noot). Dit is een gebruik waar alle striptekenaars graag mee uitpakken. Krijgt precies dit boek een speciaal (serieus) statuut, omdat het in de Bruna Boeken en niet in de Zwarte Beertjes terechtkomt, en omdat de ‘letterkundige’ Heere Heeresma zijn aandeel auteursrecht in de Heeresma Inc opeist? In de institutie ‘literatuur’ en op onze schaalverdeling schuift deze tekst meteen een aantal graden op. Het wordt naar de literaire kroniek doorgespeeld - een verwerking waar de Zwarte Beertjes gewoonlijk van verstoken blijven. Aan dergelijke mechanismen en afspraken van het literaire apparaat zitten een aantal vragen vast, waarop we ons in deze rubriek, die heel voorzichtig ‘Boekbesprekingen’ heet, maar het hoofd niet zullen breken. Dat is dan weer een andere operatie voor een andere rubriek.
De enige belangrijke vraag voor mij (hier) is: wat doet zo'n tekst? Heeresma zelf rekent dit soort thrillers tot de stiefkinderen van de officiële literatuur (176), die echter zeer flink hun man staan op de markt. Is dit stiefkind dan vanwege de officiëlen alleen maar wat neerbuigende vertedering (of afgunst) waard? Ik heb de tekst grinnikend uit zitten lezen als een ontspannende parodie van de conventionele thrillerstructuren. Deze spy-special gooit een aantal verwachtingspatronen, codes en afspraken van het klassieke contraspionageverhaal overhoop. Hij verstoort en perverteert de code, doordat hij de benodigde ingrediënten van het recept op zo'n wijze doseert en mengt dat de story uit de band springt, m.a.w. het verhaal over Pax contra Plotsky wordt een anticontraspionageroman. Wat de Heeresma Inc hier verzon, lijkt mij meteen een kritiek van dergelijk verzinnen in te houden, dus ook een autokritiek van Hallo hallo... enz. Als instrumenten van kritiek zou ik vermelden de overdosering van het allernoodzakelijkste ingrediënt, geweld, de overcomplicering van het enigma, en vooral de absurde humor. Een dergelijke eigenzinnige redistributie binnen de code levert een knettergekke tegentekst op, die dit type van verhalende teksten en meteen zichzelf parodieert. Zoals op het vreemdsoortige telefoonaftapdetectorapparaat van contraspion Francis Pax gaan alle kleuren van de regenboog in deze tekst onvoorspelbaar door elkaar wervelen. De dominante in deze geperverteerde James Bond blijft het geweld, maar Heeresma Inc kan er de meest onverwachte kanten mee uit. Dé verrassingsfactor, die de entropie in de spy-special veroorzaakt, is de gag, die men in teksten van dit type zelden zó disruptief aantreft. Het hele geval komt mij trouwens als volkomen disruptief voor. Het wekt bij mij de indruk van een koel geaccepteerde zinloosheid en nutteloosheid, zoals (om een voorbeeld uit de serieuze literatuur te noemen)
Nooit meer slapen van W.F. Hermans. De anti's in beide boeken liggen naar ik meen niet zo ver uit elkaar. Daarom aarzel ik echt om
| |
| |
dit boek ergens op de schaalverdeling onder te brengen, voor zover dat hoeft, natuurlijk.
Het heeft weinig zin de avonturen van Francis Pax te willen resumeren. Zeggen we maar dat het boek bestaat uit drie delen. Het eerste wordt verteld vanaf Ibiza, het tweede vanuit Amsterdam, het derde van over het continent. Het gaat allemaal over de opdracht van de Nederlandse contraspion Francis Pax (Vandeleire) in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden in een afdeling die zich bezighoudt met tegen de staat gerichte en subversieve activiteiten. Doel van de opdracht is de ontmaskering van zekere Bosch (Swillinghe), werkzaam in de sector illegale wapenhandel in dienst van een aantal koele zakelijke heren uit Den Haag ‘die de eerste grote sommen voteerden waarmee hij zich in de illegale wapenhandel had kunnen wringen en die nu zonder ophouden renten eisten’, die Bosch naar Zürich moest overmaken (19). Er liep echter iets mis met Bosch, d.w.z. via Laudetti (Heinzelmann) of eigenlijk via Plotsky. De tegenspelers, die er zowel voor Bosch als voor Pax zo'n onontwarbare rotzooi van maken, zijn o.a. de leden van de zwarte brigade, de BGOORSVW, reuze gewelddadig actief in de derde wereld en daarbuiten onder de progressieve krachten in alle landen die bezig zijn zich aaneen te smeden voor de strijd tegen het neokolonialistisch en imperialistisch kapitalisme in het Westen, geen ongemotiveerde anarchistische geweldplegers zonder enige discipline of program, meneer Vandeleire, maar gewelddadige strijders voor socialisme voor alle geknechte volkeren waar ook ter wereld. Een lid van deze Brigade is de ebbenhoutkleurige negerin Bwanana, lustvolle exponent van de strijd tegen de dwingelandij der democratie. Francis Pax, die ook niet van beton is, zal haar verrukkelijk mooie lijk in Parijs in de Seine rollen. Na verloop van tijd voelt Pax zich afgevangen in precies dezelfde smurrie als Bosch: hij weet niet meer voor wie of tegen wie hij werkt. James Bond schizofreen. Inmiddels lekker zeulen met overbodige lijken. De slotscènes op het vliegveld van
Orly en in de club van Monsieur Rouot zijn ronduit crazy. De epiloog meldt dat een ieder inmiddels tevreden was gesteld en het recht had gezegevierd. Daar kan de lezer een puntje aan zuigen. Het wonderbare met deze anti-spy-special is dat het raadsel voortdurend vergroot, terwijl de story met ijzervaste rechtlijnigheid lijkt afgewikkeld te worden. In deze onwaarschijnlijke poespas van intrige, geweld, bedrog, vaderlandsliefde en misbruik van idealen mengen de heren Heeresma & Heeresma hun kostelijke bitsige humor. Wie er het fijne van wil weten, moet het boek maar opnieuw lezen, desnoods rechtlijnig in omgekeerde richting, maar ik vrees dat ook dat verloren moeite is.
Marcel Janssens
| |
Lava en dipenda
Ik dacht na lectuur van zovele verhalen over de tijd toen Zaïre nog Belgisch-Kongo was, dat over die tot in den treure uitgebuite materie nog weinig nieuws te schrijven viel, maar het jongste boek van Mireille Cottonjé, Lava, valt in elk geval op door een persoonlijk en origineel accent. Haar ik-verhaal,
| |
| |
gesproken door een jonge moeder (An), de echtgenote van een plantage-eigenaar (Hans), speelt zich af kort voor en tijdens de opstand der inlandse muiters. Het verhaal begint op het ogenblik dat de vrouw op een vliegveld klaar staat om naar Europa af te reizen, twee dagen nadat ze haar afschuwelijk verminkte man op de plantage op zijn bevel het genadeschot moest geven. Na deze aanhef, die dienst doet als spanningwekkend en anticiperend raam, biecht de ik-verteller in chronologische orde haar leven op als een middel om klaar te zien in haar verhouding met Hans, tevens als poging om zich uit zijn greep los te schrijven.
Het persoonlijk accent in dit Kongo-verhaal vind ik precies in de psychologische probleemstelling, die naar ik meen de kern van het boek uitmaakt. Dus niet de faciele reportage is hier van belang, noch het koloniale probleem op de eerste plaats. De verhoudingen en lotgevallen in Kongo zijn veeleer aanleiding om, weliswaar in dramatische en tot slot tragische omstandigheden, het persoonlijke probleem van de ik-persoon uit te spreken, met name het probleem van haar persoonlijke vrijheid. De ouverture raakt dit kerngegeven in dialoogvorm even aan; het vervolg, dat teruggaat tot in de puberteit van An tijdens de oorlogsjaren, toont een lange reeks van ervaringen, waaruit blijkt hoe haar vrijheid op wreedaardige manier werd gefnuikt. Het relaas van haar leven toont aan dat vrijheid, en in het bijzonder de vrijheid van een vrouw in haar situatie, maar een hol woord is, al heeft An zich al die tijd lang geweerd om dat niet te moeten bekennen. Met haar ik-verhaal, dat tot de bronnen van haar onvrijheid terugkeert, tracht zij zich echt uit de knoop te praten, d.w.z. zich van Hans vrij te schrijven, maar het lukt haar niet. Na een aantal jaren, meer dan gevuld met vertroostingen en zorgen van het moederschap, constateerde zij dat zij evenals de negers in onderworpenheid leefde tegenover haar man, die autoritair en egoistisch op haar persoonlijkheid beslag ging leggen. Haar levensverhaal, dat haar wel niet van haar kwetsuren kan genezen, biedt een verantwoording van haar houding, niet alleen voor An zelf, maar ook voor haar vriend Jacques, die haar wellicht uit haar onvrijheid had kunnen doen opstaan. Om het harde en bij momenten vernederende leven met Hans uit te houden klampte zij zich vast aan haar opvatting van de liefde, en die bestaat erin te erkennen dat de partners ‘kwetsbaar blijven in elkaar, in de negatieve zin, maar evenzeer in de positieve’ (109). Het thema van de onvrijheid wordt in feite in evenwicht gehouden door dat van de
kwetsbare liefde.
Aldus werd dit boek een schrijnend getuigenis van een deerlijk toegetakelde vrouw, die vecht voor mentaal en psychisch zelfbehoud tegen een verdrukkende mentaliteit (van haar man en van een maatschappij die hij verpersoonlijkt) en tegen de slagen van het lot. Als kind was An reeds ‘een losgerukt blad in de wind’ (15); als vrouw wordt zij brutaal wakker gebokst uit haar illusies, uit haar ‘jarenlange halfbewuste toestand van bevredigd wijfje, verliefde vrouw, voldaan moederdier’ (52). Tegen de leugens van een maatschappij van carriëristen en valsspelers stelt zij haar bloedend verlangen naar authenticiteit in de zelfrealisatie als vrouw. De conflicten met haar man, die
| |
| |
zij nochtans niet kan haten, komen voort uit een grondig verschil in levensvisie tussen hen beiden. Als de toestand in het gezin en in het land onhoudbaar is geworden, ontlaadt zij naast haar man, die in de alcohol vlucht, al haar psychische spanningen al schilderend, zoals zij ook in dit ik-verhaal naar verlossing zoekt. Wanneer de lava met de muiterij over het zuurgewonnen bezit van een blanke Streber als Hans met vernielende kracht uitstroomt, wordt zij zoals de gevangene in het verhaal over St.-Pierre van Martinique gered uit haar kerker (94). Haar verlossing blijft met bitterheid beladen. De laatste zoen die An haar stervende man geeft, proeft als ‘verse lava’ - het slotbeeld van dit harde boek. (Lava werd uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar, 1973, 116 blz.)
Marcel Janssens
| |
De kooi
Hoe overleeft een vrouw in een informatieverwerkende centrale? Zo ongeveer kan je het probleem omschrijven dat Irina van Goeree behandelt in haar roman De kooi (Antwerpen, Standaard Uitgeverij / Amsterdam, Van Kampen, 1973, 117 blz.). Aansluitend bij de thematiek van dit verhaal zou je kunnen zeggen dat de tekst zich ontwikkelt ‘volgens een tweesporig model’, waarmee van meet af aan voldoende polariteiten gegeven zijn om er een dosis maatschappijkritiek in te verwerken. Aan de ene kant is er de kooi met al wat erbij hoort: een gestroomlijnd technologisch laboratorium dat de informatie over psychische en sociale misère ‘verwerkt’. De kooi van beton, glas, schakelborden, ponskaarten, parameters en projectieschermen staat voor een maatschappelijk model, dat al lang niet meer tot extrapolerende speculaties over de wereld van overmorgen behoort, maar dat onder onze ogen gestalte begint te krijgen. De databank ‘verwerkt’ anoniem, hyperhygiënisch, wetenschappelijk, frigied. Frustrerende cijfers omklemmen de aluminium kooi, maar de intelligente technocraten die er tijdens de werkuren op de knopjes drukken, beseffen niet wat voor een virus de kooi verspreidt. In dat centrum werkt de jonge vrouw Brigit, die zelf al op twee sporen zit. Ze noemt zichzelf een ‘ijsengel’, die in de onderkoelde computersamenleving haar draai wel kan vinden. Maar via dit personage (en haar relaties) wordt meteen de andere kant van de aluminium gevel zichtbaar. Hoe ze zich ook tracht in te schrijven in de codecijfers van de frigiede kooi, toch blijft ze er fundamenteel onvoldaan bij, wat zich uit in haar gedrag buiten de kooi. Ze heeft een verhouding met de andersgeaarde Paul, journalist en schrijver. De ijsengel met de kille ogen blijkt in feite niet frigied genoeg voor een becijferde existentie. Paul betekent voor haar het andere spoor, het andere model. De man is bovendien schrijver, zoals gezegd, en dit
brengt ook het thema van het roman-schrijven in de tekst. Paul overhandigt haar een tekst, die hij een ‘diepvries-roman’ noemt. Rond de relatie met de schrijvende vriend werkt Irina van Goeree haar kritische opstelling t.o.v. het maatschappijmodel van de kooi uit. Haar alternatief ligt voor de hand: geen ano- | |
| |
nieme robotisering rondom het vriespunt, maar een valorisatie van al wat er aan bloedwarme potenties steekt in het bewuste individu. Het lijkt me geen toeval dat het in deze in hoofdzaak van het standpunt van Brigit geschreven tekst (in de ik- en de je-vorm) precies de schrijver Paul is die in zijn roman-tekst de boodschap van het andere spoor mag formuleren. Het alternatief klinkt zeker niet naïef of escapistisch, het is er te ambivalent voor. Want je kan nu eenmaal de geprogrammeerde ritmeversnelling in onze maatschappij loochenen noch voorbijzien aan het oprijzen van computerkooien. Maar rijst de schrijvende Paul, met zijn kritische bewustheid en met al zijn warm heimwee waarmee hij de andere laag in Brigit kan raken, ook niet op als een waarschuwend symbool? Zijn tekst en zijn gedrag, tevens zijn relatie t.o.v. Brigit, fungeren in de tekst als illustratie van een bedroevende waarheid, nl. dat ‘van alle levende wezens met de mens het meest geknoeid werd.’ (116)
In zijn geheel genomen behoort deze tekst tot het nogal moeilijke soort. Brains genoeg en bovendien veeleisende compositie-eigenschappen. De kooi is intellectualistisch denkwerk, weerbarstig leesbaar, maar al bij al de moeite van het doorbijten waard.
Marcel Janssens
| |
Nog over Stijn Streuvels
Robert Verschuere, die als onderwijzer te Ingooigem Stijn Streuvels bijna dagelijks ontmoette, stelde zijn herinneringen aan de grote vriend en dorpsgenoot te boek in een publikatie Stijn Streuvels zoals hij was (Ingooigem, 1973, 218 blz.). Wat hij aan de reeds bekende biografische realia nog toe kan voegen, gaat meestal terug op persoonlijke ervaringen. De hier geboden informatie ligt uiteraard hoofdzakelijk op het anekdotische vlak. Andere bedoelingen dan de schrijver in zijn dagelijkse doen in Ingooigem te laten zien, heeft R. Verschuere niet. Een grote, m.i. al te grote bescheidenheid kenmerkt hem. Hij moet zich in het bijzijn en in de schaduw van de illustere dorpsgenoot, die hij eerbiedig ‘meneer Frans’ noemde, zeer klein gevoeld hebben. Zijn boek wekt bij mij de indruk dat het is voortgekomen uit zo iets als verering. In bepaalde passages verdedigt de kroniekschrijver Streuvels dan ook tegen beschuldigingen, verkeerde interpretaties en misvattingen, vooral waar het de innerlijke Streuvels of diens ‘opvattingen’ betreft. Dit neemt niet weg dat R. Verschuere een bevoorrecht getuige is, die met gezag kan meespreken over de medeburger ‘meneer Frans’. Wat hij bijvoorbeeld over de vergadering van de Verriest-Wacht meedeelt, kan rustig in een Streuvels-biografie verwerkt worden. Dat is informatie die niet verloren mag gaan. Daarnaast confirmeert hij allerlei gegevens uit de lokale geschiedenis, die als achtergrondinformatie dienden bij het tot stand-komen van teksten als In 't Water, Op den dool, Beroering over het dorp, De teleurgang van den waterhoek, Levensbloesem. De stories van Streuvels blijken nog hechter dan algemeen wordt aangenomen vast te zitten in de eigen leefsfeer en in het lokale nieuws van de dag (en van de dag voor gisteren).
| |
| |
R. Verschuere biedt zelfs fotografisch materiaal om dat te illustreren. Ook komt de auteurspersoon Streuvels uit een paar nevenactiviteiten als ingezetene van Ingooigem en omstreken levensecht naar voren. R. Verschuere ontluistert het Streuvels-image niet, integendeel, maar hij verzamelde een aantal uit het volle (dorps-)leven opgetekende voorvallen, die - althans in bepaalde opzichten - de twee-eenheid Lateur-Streuvels toch wel zullen tekenen zoals zij eruit moet hebben gezien. De kritische informatie over het werk is gering. R. Verschuere behoort eerder tot het ras van optekenaars uit het pre-mediatijdperk, een ras dat aan het uitsterven is. Men zou er m.i. verkeerd aan doen de neus op te halen voor deze informatie, die wij danken aan de baatloze vlijt van iemand die de grote persoonlijke voldoening had de beroemdste man van zijn dorp als vriend te mogen genaken, ongeveer een halve eeuw lang. Dat hij een keer een titel fout citeert of een verhaal in een verkeerde bundel onderbrengt, doet er niet zoveel toe. Al wie aan de weg wil timmeren, is welkom.
Marcel Janssens
| |
Man in de schaduw
De tweede roman van Herman Leys, Zonder protest, in 1973 verschenen bij het Davidsfonds in Leuven, is door velerlei factoren een zeer bijzonder prozastuk geworden. Leys heeft grotendeels het klassieke verhaalschema, de anekdotische ontwikkelingsgang, verlaten en bouwt zijn boek associatief op met gebruikmaking van bepaalde symbolen en beelden, die elkaar voortdurend in een nieuwe context oproepen. Ongewoon is ook de greep die de schrijver op de taal heeft verworven; door een reflectie op het woord en een scherpe zin voor tegenstellingen, weet hij de in wezen beperkte kern van zijn roman een kosmische geladenheid te geven. Vermeldenswaard is daarbij nog dat Leys' originele verhaalconceptie nergens is verwaterd tot starre metafysiek of holle, niet-gedoseerde lyriek, waarvoor in dergelijke gevallen het gevaar niet denkbeeldig is.
Aan het woord is een vijftigjarige man, vader van twee bijna volwassen kinderen, die als klerk de bevolkingsregisters op het Brugse stadhuis bijhoudt. In die hoedanigheid weet hij zich een soort kroniekschrijver van zijn tijd. Hij registreert de levens van andere mensen en bewaart aldus een getuigenis voor de toekomst, terwijl hij ook een hechte band met het verleden onderhoudt. Maar toch voelt hij zich een outsider, wie het slechts vergund is die levens uit te kristalliseren tot enkele grote momenten: geboorte, huwelijk of eventueel scheiding, dood, zonder enige verdere notitie van wat zich daartussen afspeelt. Bovendien zijn de mensen verworden tot namen, tot abstracties zonder gezicht, die niets releveren van de persoonlijkheden die zij dekken. Hij voelt (ook op andere gronden) het failliet van de taal aan, maar beseft dat juist via die taal de mens vat op de dingen probeert te krijgen, dat hij daarlangs gebeurtenissen reproduceert, interpreteert en ook herkneedt tot iets eigens. Dit inzicht vervult hem aanvankelijk met een on- | |
| |
machtgevoel tegenover het leven, maakt hem tot een bedachtzaam en stil man. Ook in de huiselijke kring is hij soms nurks-zwijgzaam, terend op zijn verdwijnend vaderlijk gezag, maar intussen zweven de namen van zijn vrouw en kinderen hem immer op de punt van zijn tong. Namen die in dit geval geen abstracties zijn geworden, maar die gestalte geven aan de personen zelf, aan zijn familieleden, die hoe bekend zij ook mogen zijn, toch altijd iets van hun mysterie bewaren, wat het gezinsleven voor sleur behoedt.
Vooral na een ziekte (weergegeven met zeer mooie beelden van stilte, ijs en koude, verstarring, eenzaamheid, ziekenhuiswitheid), daagt hem het besef dat de ‘ware’ vrede uitsluitend te vinden is in het kleine wereldje van het gezin, de betrouwbare dam tegen de eenzaamheid, de couveuse van een stil geluk. Daar wordt immers het eeuwige wachten - in laatste instantie een wachten op de dood - gecompenseerd door de verwachting: het steeds welkom zijn, de hoop op de kinderen, op hun toekomst, al zullen ook zij compromissen met het leven moeten sluiten.
De kleine man, de man in de schaduw, laat zonder protest het ‘grote’ leven aan zich voorbijtrekken en komt tot een dankbare aanvaarding van zijn bescheiden rolletje daarin, van zijn onmacht, van de klaarblijkelijke zinledigheid van de meerderheid van zijn handelingen. Het zal toch wel enige moed (rijpheid?) vereisen om een dergelijke op zich defaitistische stelling uit te schrijven, waar tegenwoordig blijkbaar elk zich respecterend auteur in levensgrote kapitalen het woord engagement in zijn banier zou moeten voeren. Als die stelling dan bovendien met een dergelijke intellectuele inzet en vakmanschap wordt gebracht, kan het bestaan dat zij heel wat van die engagementsliteratuur in oprechtheid en innerlijke grootheid overstijgt.
Jef van Gool
| |
Een leven omstreeks veertig
Bij Orion in Brugge verscheen in 1973 in de Reeks Merkstenen de jongste roman van Paul Brondeel, Weekend in Brugge, zijnde het relaas van een tweetal dagen die een man na een lange afwezigheid in zijn geboortestad doorbrengt. Benjamin Lagast, een ambtenaar in staatsdienst, reeds de veertig voorbij, brengt 's morgens zijn vrouw en twee kinderen naar het vakantieoord De Panne, waar hij hen achterlaat om naar zijn kantoor in Brussel terug te keren. In plaats daarvan racet hij echter vierklauwens naar Knokke, waar Maria, zijn minnares, op hem zal wachten. Zo luidde althans de afspraak, maar bij aankomst blijkt dat zij niet is komen opdagen. Nerveus besluit hij haar in Brussel te gaan opzoeken, tot hij echter plots zonder enig vastomlijnd motief de afrit naar Brugge inslaat. De herinneringen die hij aan deze stad heeft bewaard, zijn nochtans niet van aard om hem op te fleuren: zijn ongelukkige leven met een bazige moeder en een kwezelachtige zuster; zijn fysieke lelijkheid, die de spotlust van de anderen opwekte en hem tot een verbitterde en eenzame jongen maakte, de eerste jaren van armoede met Eveline, die hij ondanks het veto
| |
| |
van zijn moeder gehuwd had.
Deze ervaringen en ook zijn huidige ongerustheid stemmen hem rancuneus tegenover ‘de stenen pracht’ en cijferen alle romantiek ervan weg. Voortjakkerend door de bekende straten van weleer is het alsof de tijd zich aan hem onttrekt, zijn hele leven tolt weer aan hem voorbij, waarbij het nu-moment als een wig tussen verleden en toekomst, tussen idealen en erotische dagdromen wordt gedreven. Lagast weet dat hij op een belangrijk keerpunt staat, dat het verdere verloop en de zin van zijn leven zal bepalen. De afwezigheid van Maria is hem een permanente kwelling, maar anderzijds walgt hij van zichzelf, weet hij zich niet meer opgewassen tegen zijn leven van hypocrisie, de bestendige leugen, op het scherp van de snede balancerend tussen realiteit en sublimatie, tussen de ouder wordende echtgenote en de jonge minnares, tussen de illusieloze, weemoedige liefde en de passie.
Zijn innerlijk conflict wordt tot een climax opgevoerd, maar in feite ook al beslecht, als hij telefonisch van Maria's moeder te horen krijgt, dat zij hem niet meer wil ontmoeten. Op zoek naar enig soelaas, doolt hij opnieuw door de straten, brengt zelfs een bezoek aan zijn zuster, op latere leeftijd nog gelukkig getrouwd, en gooit haar als een uitdaging zijn dubbel leven voor de voeten. Maar hij wordt daarbij geroerd door haar verzoenende houding.
Moegestreden zal hij ten slotte de waanzin ontvluchten en terugkeren naar De Panne, naar vrouw en kinderen, waar de realiteit van zijn bestaan gebonden ligt. Terwijl hij voortraast over de wegen, merkt hij dan dat ‘het werkelijk heeft opgehouden met regenen’.
Wat mij, naast het niet altijd even gepast uitgespeelde eclectisme, minder gelukkig lijkt in dit werk van Brondeel, is de bewuste overdosis aan literatuur, het soms vrij ongecontroleerd haspelen met de taal, wat wel eens aanleiding geeft tot mooischrijverij. Anderzijds vertoont de taal soms een gedrongenheid die zeer wel correleert met Lagasts gejaagdheid en met de hortende of flitsende bewegingen van zijn gemoed. Brondeels roman is zeker niet onverdienstelijk als de geladen uitwerking van het innerlijk conflict van een man van middelbare leeftijd, ‘de grens tussen leven en geleefd worden’, die bij twee vrouwen minder aan de eenzaamheid kan ontsnappen dan ooit tevoren.
Jef van Gool
| |
Varia
In de reeks Ontmoetingen (Uitg. Orion, Brugge) verscheen als nr. 105 een studie van Jos Borré over Frans van Isacker, waarin een korte levensschets van de auteur, een kenschetsend overzicht van zijn romans en een bibliografie van en over, een uitstekende inleiding tot Van Isackers werk vormen. Bert Kooyman heeft het lastiger om een overzicht van leven en werk van Hugo Claus in een tekst van 70 bladzijden te persen (nr. 106), want deze thans 44-jarige auteur heeft tot op heden ontzettend veel bij elkaar geschreven. Kooyman beheerst wonderwel zijn stof en schetst achtereenvolgens vrij gedetailleerd het leven van
| |
| |
Claus, zijn poëzie, prozawerk en toneel. Daarna volgt een zeer uitvoerige bibliografie van en over. Als ‘inleiding’ is dit boekje uitstekend.
In het Poëtisch erfdeel der Nederlanden (Uitg. Heideland, Hasselt) verschenen de afleveringen 81, 82, 83 en 84. Gerard Wijdeveld, geboren in 1905, verwierf in de tijd van het maandschrift De Gemeenschap naam als katholiek religieus dichter met zijn bundels Het vaderland en Het voorschot. Nadien verschenen van hem nog drie bundels, eveneens hoofdzakelijk religieus. In In afwachting biedt hij een bloemlezing uit zijn dichtwerk samen met een reeks ongepubliceerde gedichten. Heel dit oeuvre van Wijdeveld wordt gekenmerkt door klare eenvoud, beheersing en zuivere innigheid. Niets is ons onbeduidend (nr. 82) is de titel waaronder Prof. A. van Elslander een bloemlezing aanbiedt uit de gedichten van Rosalie en Virginie Loveling. De eenvoudige en beheerste verhalende versjes van deze beide dames uit onze 19de eeuw hebben sinds vele jaren mijn hart veroverd. Deze anekdotische lyriek uit het dagelijkse leven heeft in haar gewilde eenvoud vaak een navrante menselijkheid. Het poëtisch realisme heeft bij ons, naast sommige stukken van de latere Gezelle, niets beters voortgebracht. A. van Elslander zorgt voor een zaakrijke en evaluerende inleiding. Miere herten licht doolt nu al (nr. 83) is de titel van een bloemlezing uit de lyriek van Hadewych door Prof. N. de Paepe, die zich reeds door verschillende publikaties als specialist ter zake heeft doen kennen. Moeilijke taak deze moeilijke dichteres bij de hedendaagse lezer te brengen! De middeleeuwse taalmystiek doordringen vergt heel wat inspanning. De bloemlezer kiest hier 18 gedichten. Zijn inleiding tot Hadewych in het algemeen en tot de gekozen gedichten is uitvoerig, ook zijn taalkundige aantekeningen achteraan bieden veel hulp. Zal dit alles voldoende zijn? Of is een proza-transcriptie naast elk gedicht, zoals De Paepe in een andere uitgave gaf, te verkiezen? De lezers moeten zelf
oordelen. Een mist van tranen is de titel van een bloemlezing uit de gedichten van Hélène Swarth, verzameld en ingeleid door Hans Roest. Dit is een zeer nuttig boekje dat de poëtisch of literairhistorisch geboeide lezer toelaat kennis te maken met deze dichteres, want haar zeer omvangrijk werk is nog slechts sporadisch antiquarisch te kopen. Uit de hoogste transen van de roem, waartoe zij door de Tachtigers (de bullebijter Van Deyssel en de moeilijke Verwey incluis) werd verheven en waar zij tijdens de hele ‘belle époque’ werd vereerd, viel zij tussen de twee oorlogen in het nirwana van de vergetelheid. Dit was onrechtvaardig. Swarth schrijft gedichten met haast volmaakte stijlbeheersing en atmosferische gevoeligheid, zij is en blijft een der beste sonnetdichters in onze taal. Maar ja, het genre zelf heeft zijn aantrekkingskracht verloren, en vooral de gevoelstoon en de thematiek vertonen in die honderden en honderden sonnetten van Hélène Swarth een haast onuitstaanbare monotonie: steeds maar klagend blijft zij bundel na bundel aan het liefdebeen knagen! Toch heeft Hans Roest gelijk wanneer hij in zijn voortreffelijke inleiding, na een biografische schets, op haar verdiensten wijst.
Het Felix Timmermans-Genootschap heeft zijn eerste jaarboek (voor het jaar
| |
| |
1973) uitgegeven onder de enigmatische titel Voor drie frank geluk (Uitg. Orion, Brugge). De titel alludeert op een dagboekfragment van Timmermans, waarin hij bij het kopen van een kaartje voor een Wagner-avond zegt: ‘Ik koop voor drie frank geluk.’ Het jaarboek is grotendeels gewijd aan de grote betekenis van de muziek in leven en werk van de Lierenaar. Daarover zijn er bijdragen van De Ceulaer, Clara Timmermans, Jef Arras, en vooral Louis Vercammen, die een uitvoerige analytische studie biedt over ‘De muziek in het werk van Timmermans’. Werkten verder mee: Marcel Boschmans, Frans Verstreken en Albert Westerlinck. Dit eerste Jaarboek heeft, naast anekdotische, ook documentaire en in bepaalde bijdragen wetenschappelijke waarde.
In Verschaeviana, het tijdschrift van het Verschaeve-genootschap (eerste deel, 4de aflevering) wordt eveneens het documentaire met het literair-wetenschappelijke vermengd. Naast een goed geschreven stuk van de jonge dichter Gwij Mandelinck over Antoon vander Plaetse, vriend van Verschaeve, drie homilies n.a.v. kerkelijke huldigingen door deken A. Devloo, Pater van de Walle O.P. en prelaat Koenraad Stappers, volgt een historische studie over C. Verschaeve en zijn uitgever Alfons De Groeve van de scherpzinnige historie-vorser Jozef Geldhof en de kritische uitgave van V.-brieven aan zijn vriend Jozef Lootens, die wordt voortgezet.
De negende bundel van de bekende reeks interviews Ten Huize van... door Joos Florquin bevat voor de literatuurliefhebber drie boeiende gesprekken: met Simon Carmiggelt (wel het belangrijkste), A. den Doolaard en Nico Gunzburg. De toneelliefhebber kan Luc Philips beter leren kennen, de historicus van de Vlaamse beweging Flor Grammens en de belangstellende in het katholicisme kardinaal Alfrink. Zoals iedereen weet, hebben deze bundels van Florquin blijvende documentaire waarde.
Alb. Westerlinck
| |
Literaire herdrukken
Bij Orion (Brugge) verscheen een vijfde druk van De goede Helpers en andere vertelsels, een bundel sprookjes en verhalen van Felix Timmermans.
Bij het Davidsfonds (Leuven) verscheen Vijf van Walschap, herdrukken van vijf kortere en langere werken van Walschap, die ook vroeger reeds herdrukken beleefden: Genezing door Aspirine, De graaf, Het voske, De kaartridder van Heppeneert, De Consul. Bij dezelfde uitgever een herdruk van de roman Het Begeren van Piet van Aken.
Bij de firma Manteau (Brussel-Den Haag) verscheen een tweede druk van De Karakoliërs van Ward Ruyslinck. De Reinaert Uitgaven (Brussel) brengen een nieuwe uitgave van Simon Vestdijks De Hôtelier doet niet mee, een historische roman uit de Napoleontische tijd. Bij dezelfde uitgever vindt men een herdruk van de vlot geschreven en zeer populaire best-seller Ciske de Rat door Piet Bakker en de derde Keur-Omnibus uit het werk van Conscience. Deze omnibus bevat twee korte verha- | |
| |
len, De grootmoeder, een meesterstukje van vertelkunst, De brandende schaapherder, een griezelverhaal, en de breedvoerige roman De Kerels van Vlaanderen.
Alb. Westerlinck
| |
Vernieuwde schoolbloemlezing
Hugo Raes en Paul de Wispelaere, de samenstellers van de bloemlezing Wereld in teksten. Bloemlezing voor het secundair onderwijs. Deel 1 (Paris-Manteau, Brussel, 1973, 216 blz., 190 fr.; met een ‘Handleiding voor de leraar’ door Gerda Vandenbouhede (47 blz.)) bestemd voor de moedertaallessen in het eerste jaar van het vernieuwd secundair onderwijs, willen - zoals blijkt uit de inleiding - de lectuur van de leerlingen bevorderen d.m.v. ‘een gezellige en stimulerende jeugdomnibus’. Dat is een prijzenswaardige bedoeling. Dat zij dat willen bereiken aan de hand van boeiende teksten die het lezen tot een avontuur maken, kan men slechts toejuichen. En dat zij met hun teksten ook nog de ogen willen openen ‘voor de wereld en maatschappelijke toestanden’ is hun goed recht.
Uit dit alles zal intussen al wel duidelijk zijn geworden dat het hier niet gaat om wat men een traditionele ‘literaire’ bloemlezing zou kunnen noemen. De literatuur blijkt echter in de volgende delen meer aan bod te zullen komen.
Tegen de aanwezigheid van ‘verstandelijk’ proza valt natuurlijk helemaal niets in te brengen, maar of het noodzakelijk was een tekst op te nemen zoals de leerlingen er ook in hun handboek voor biologie kunnen vinden, kan wel betwijfeld worden.
Dit eerste deeltje bevat geen te korte fragmenten (m.a.w. fragmenten die net lang genoeg zijn om iets van de stijl van de auteur te laten vermoeden en niet eens lang genoeg om wat spanning te verwekken), maar meestal teksten die als een min of meer afgerond geheel beschouwd kunnen worden.
De samenstellers hebben in grote mate een beroep gedaan op vertalingen van jeugdboeken uit het buitenland. Daar is vanzelfsprekend geen bezwaar tegen, maar hun argument (‘ook al omdat veel van de beste jeugdlectuur... uit het buitenland komt’) klinkt toch niet erg overtuigend en het wordt beslist niet gestaafd door teksten als ‘De bokking’ (een gedicht van Charles Cros) of ‘Een rijtuig in de Via Borgo Spesso’ (Lisa Tetzner); en als er dan al een honger-verhaal met een buffel erin opgenomen moet worden, dan had ik vele malen liever Multatuli's verhaal over Saïdjah in deze bloemlezing zien voorkomen dan het vrij stuntelig geschreven (of vertaalde...) stuk van Gustav Urban: ‘Avonturen van een zwerversjongen’.
De meeste stukken die werden uitgekozen, zijn in een zeer behoorlijke taal gesteld. Toch komen hier en daar storende taalfouten voor die de samenstellers zonder enig gewetensbezwaar hadden mogen verbeteren.
Gerda Vandenbouhede bezorgde een handleiding voor de leraar, bevattende een intelligente ontleding van enkele teksten uit de bloemlezing in de vorm van vragen, plus opdrachten voor stel- en spreekoefeningen in aansluiting op de besproken teksten. Het stemt tot na- | |
| |
denken dat dit procédé noodzakelijk blijkt te zijn en men gaat de wenkbrauwen nog wat hoger ophalen als men merkt dat bij sommige vragen óók nog het antwoord wordt vermeld... Maar dàt is een héél andere geschiedenis.
Roger Vermeulen
|
|