Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119
(1974)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Kroniek
| |
[pagina 319]
| |
het slachtoffer tegen de pletwals van een ogenschijnlijk autonoom systeem. Een prangende actualiteit krijgt het boek doordat Nadesjda Mandelsjtam geen blad voor de mond neemt als ze schrijft over de duistere machinaties, de Pilatusmentaliteit, het opportunisme en ja ook, de pure menselijkheid van bekende, nog levende sovjetauteurs en literatuurhistorici.Ga naar eind2. Beslist merkwaardig bij dit alles is de grenzeloze, bijna bijgelovige achting ook van de leiders t.o.v. de poëzie. Nergens anders ter wereld zijn zoveel mensen ter wille van de literatuur gestorven. Het vers van Jevtoesjenko: In Rusland werden de dichters geboren
met de kogel van d'AnthèsGa naar eind3. in de borst,
schijnt van een Russische tijdeloze waarheid te zijn.
***
De in 1891 geboren Osip Mandelsjtam was een van de coryfeeën van het acmeïsme, de literaire school die zich in de eerste, beroezende postrevolutionaire jaren, toen een bloeiend literair leven nog mogelijk was, tegen het symbolisme had afgezet. Goemiljov, een der stichters (ex-echtgenoot van Anna Achmatova, in 1921 gefusilleerd), zag het acmeïsme (van het Grieks akmè, het hoogtepunt, de hoogste graad in iets) als een realisme sui generis, zonder symbolen of mystieke elucubraties, een academisch, tellurisch beleven van de schoonheid der dingen in de morgen van hun eerste bestaan. Het ware ideaal van Mandelsjtam, die uit een rijke eruditie en een ongemene vertrouwdheid met de klassieke westerse erfenis putte, was de christelijke wereldbeschouwing, zoals hij die uitgedrukt zag in de middeleeuwse sociaal-religieuze structuur van de maatschappij. Van zijn poëzie is de geschiedenis de voornaamste inspiratiebron en speciaal de eeuwige thema's: Griekenland en Rome. Klassieke motieven uit bijv. de Griekse epen vindt men allerwegen in zijn poëzie samen met de steeds weerkerende Italiaanse beelden en motieven. In het historische zocht Mandelsjtam het buitentijdse. Rome is voor hem het symbool van de universaliteit. Tussen het klassieke en het religieuze Rome is de band voor hem onlosmakelijk. Maar nog boven Rome stelt hij Petersburg, dat hij de klassieke naam Petropol geeft. Als in de kerken van het Kremlin is in Mandelsjtam de Russische aard met Italiaanse thema's verbonden. Hij hield van katholicisme en orthodoxie, de twee loten die zich op de voedingsbodem van de Grieks-Latijnse oudheid ontwikkeld hadden. Beide bezingt hij in zijn beste verzen. Wanneer de revolutie uitbreekt, zal hij ze met de ode ‘De Dageraad der | |
[pagina 320]
| |
Bevrijding’ begroeten. Zoals het Italië van de veertiende eeuw de individuele ziel liet herboren worden, zo zal nu het revolutionaire Rusland de collectieve ziel wijdte en spankracht geven. Al gauw echter blijkt Mandelsjtams aristocratisch humanisme niet te stroken met het nieuwe egalitarisme, dat in cataracten van bloed, onmenselijkheid en dwingelandij zijn doel voorbijschiet en ontaardt tot gelegaliseerde criminaliteit. Reeds in 1920 waarschuwt de dichter profetisch dat de komende tijd niet op het heil van de mens zou bouwen, maar hemzelf als bouwmateriaal zou gebruiken. De apolitieke individualist Mandelsjtam werd dan ook, samen met Anna Achmatova (de vertrouwde vriendin van de Mandelsjtams), als een der eersten door het nieuwe regime op de korrel genomen: hij en Achmatova hebben de naam ‘innere Emigranten’ te zijn. Vanaf het begin der jaren twintig kon Mandelsjtam alleen in leven blijven dank zij Boecharin (die in '38 zelf uit de weg geruimd werd). Hij was het die ervoor zorgde dat Mandelsjtam in het jaar '28 nog enkele gedichten kon publiceren, dat hij een reis naar Armenië kon maken in '30, een woning kreeg en levensmiddelenkaarten, nieuw werk kon inzenden (dat nooit verscheen, maar toch gedeeltelijk gehonoreerd werd, wat zeer belangrijk was want Mandelsjtam werd langzaam uitgehongerd, daar men hem alle mogelijkheid tot geldverdienen ontnomen had). In 1923 verdween zijn naam uit de literaire tijdschriften. Hij was niet ‘actueel’, verweet men hem. Toch verscheen nog in hetzelfde jaar Tristia. Het Tweede Boek, dat het jaar voordien al eens in Berlijn gepubliceerd was. Men vroeg hem alleen nog om vertalingen en verkondigde alom dat Mandelsjtam de lyriek opgegeven had en alleen nog vertaalde. Vanaf '25 ging het ook met de vertalingen moeilijker en moeilijker. Het gelukte hem evenwel nog enkele artikels in de provincie en in theatertijdschriften onder te brengen. Weliswaar bestond er geen radicaal verbod tegen hem, slechts beperkingen en de voortdurende aanbeveling op ‘de actualiteit’ bedacht te zijn. Een nieuwe etappe in de strijd om de zuivere lijn opende Stalin in 1930 met zijn artikel in Bolsjevik, waarin hij formeel het drukken van ‘onwaardige dingen’ verbood. Nog enkele gedichten kon Mandelsjtam gedrukt krijgen maar voor het publiceren van De Reis naar Armenië verloor de verantwoordelijke hoofdredacteur van Zvezda zijn betrekking. De schroeven werden van nu af aan vaster aangedraaid. Er werd niets meer van hem opgenomen. Behalve in enkele smaadartikelen werd zijn naam niet eens meer vermeld. Een eerste maal werd hij aangehouden in de nacht van 13 mei 1934 en naar de beruchte Loebjanka-gevangenis te Moskou gevoerd. Tegenover de on- | |
[pagina 321]
| |
derzoeksrechter zal hij toegeven in de herfst van het voorgaande jaar een smaadgedicht over Stalin geschreven te hebben, dat hij aan een tiental mensen uit zijn omgeving heeft voorgelezen. Iemand heeft hem verklikt. Het resultaat voor Mandelsjtam was verbanning naar Voronezj voor drie jaar. Men stelde alles in het werk om de dichter daar ‘incommunicado’ te houden. Met moeite konden de Mandelsjtams nog een kamer huren. Elke vorm van broodwinning werd de dichter ontnomen. Hij hield zich in leven met allerlei sinecures: aanvankelijk kon hij literair directeur zijn bij het theater te Voronezj, eens een radio-uitzending verzorgen. Maar vanaf '36 heeft hij geen enkel inkomen meer. Bekenden op straat wenden zich af, men kijkt door hem heen: een lepralijder in de socialistische maatschappij. De Mandelsjtams moeten in leven blijven met bedelen: even naar Moskou overwippen, waar hen wel eens iets toegestoken wordt door vrienden, die, meer plooibaar, van de materiële weldaden van de schrijversbond kunnen profiteren. Er zijn brieven van Mandelsjtam bewaard, die dramatische noodkreten zijn. Aan Kornej Tsjoekovski schrijft hij: ‘Ik kan niets meer doen tenzij hulp vragen aan mensen die niet willen dat ik fysiek ten onder ga... Ze hebben me alles afgenomen: het recht op leven, op arbeid, genezing. Ik ben in de positie van een hond geplaatst... Ik ben een schaduw. Ik besta niet meer. Ik heb enkel het recht te sterven...’Ga naar eind4. In dit eenzame ‘postuum existeren’ werkt Mandelsjtam koortsachtig. Hij voelt het onvermijdelijke naderen, voedt de gedachte aan zelfmoord, vreest maar één zaak: niet uitgesproken te zijn. Het ene gedicht volgt het andere op. Veelal werkt hij aan twee-drie gedichten ineens. ‘Help mij, anders kom ik niet gereed.’ En Nadesjda Mandelsjtam schrijft op en kopieert eindeloos. Hij begint aan ademnood te lijden, angina pectorisaanvallen vellen hem herhaaldelijk op straat. Wanneer de verbanningstermijn om is, herbegint het spel van kat en muis. De Mandelsjtams reizen van her naar der, vestigen zich overal en nergens. De vervolgingen zijn over het gehele land geleidelijk aangezwollen tot terreur. Het is de tijd van de zuiveringen, waarin de Pravda het bestaat te beschrijven hoe gewillig de aangeklaagden t.o.v. de onderzoeksrechter hun geheimste gevoelens en gedachten verklappen en bij de verhoren ‘samenwerken’. De krant looft deze houding, die te herleiden is tot het gevoel van verantwoordelijkheid, zo typisch voor de sovjetmens! In het voorjaar '38 wordt de valstrik gespannen: Mandelsjtam krijgt de kans in een rusthuis te gaan verademen. Terwijl de zaak tegen hem gemonteerd wordt, zal hij zodanig gelokaliseerd worden dat men hem niet meer hoeft te zoeken. Het wordt een rusthuis op meer dan dertig kilometer van het dichtstbije spoorwegstation. Van hieruit zal een hartlijder niet op de vlucht | |
[pagina 322]
| |
gaan! Op 1 mei 1938 volgt de aanhouding, sober, bijna ongemerkt: zelfs geen tijd om afscheid te nemen. De zwakke Mandelsjtam heeft de volle gruwel van het KZ niet aan den lijve hoeven te ondervinden. Wanneer in juni 1940 aan zijn broer het doodscertificaat overhandigd wordt - en dit feit alleen al is een zeldzaamheid -, staat daarin vermeld dat hij op 27-12-38 aan een hartcrisis in het doorgangslager bezweken is. Getuigenissen van medegevangenen schijnen dit te bevestigen.
***
In mei 1965 konden aan de Moskouse Universiteit jonge bewonderaars een herdenkingsavond ter ere van Mandelsjtam inrichten. De voorzitter, Ilja Ehrenburg, besloot met de woorden: ‘Misschien zal deze avond, als een druppel die op een steen invalt, al was 't maar met één dag de uitgave van het boek verhaasten, waarop we allen wachten. Ik zou dit boek nog willen zien. Ik ben in hetzelfde jaar als Mandelsjtam geboren. Dat is lang geleden. Trouwens, sinds het begin van die periode, die de periode der wetteloosheid genoemd wordt, is ook al veel tijd verlopen. De jongeren van toen zijn nu oud. Het is tijd dat het boek uitkomt.’Ga naar eind5. In een naar Russische normen kleine oplage van 15.000 exemplaren - voor de bibliotheken, de intimi en het buitenland - zal zijn werk nu te Moskou van de pers komen. Als men weet dat zelfs de Verzamelde Werken van Gorki in de Sovjetunie niet compleet zijn, kan men zich best niet al te veel illusies maken. Er zijn trouwens in de Sovjetunie al eerder mutilaties van Mandelsjtams gedichten aan te wijzen. Nadesjda Mandelsjtam zal wel gelijk krijgen als het gaat om de kansen van een meer dan dertig jaar lang door haar zorgvuldig verborgen, gekopieerde, gememoriseerde nalatenschap. Dat daar alle mogelijkheid toe bestaat blijkt uit een heftig aanval van ene A. Nikolajev in het literaire maandblad Voprosy Literatoery (oktober 1973) tegen een artikel uit het Italiaanse blad La Stampa. Schrijfster van dit artikel had enkele uitspraken in Voprosy Literatoery over Mandelsjtams houring t.o.v. de revolutie aangevochten. Nikolajev verwijt haar dat ze ontevreden is met het feit zelf van de publikatie en gaat dan als volgt verder: ‘Dit is een oprecht pikante situatie. Nog heel onlangs jammerden de westerse “vrienden” van de sovjetliteratuur erover dat in de Sovjetunie het werk van schrijvers als Tsvjetajeva, Achmatova, Mandelsjtam weinig bekend was. Nu grijpt er een radicale positieverandering plaats: reden tot ongenoegen is nu juist die omstandigheid dat de erfenis van deze auteurs - en van vele anderen - zijn plaats inneemt op de historisch-literaire kaart van | |
[pagina 323]
| |
het land.’Ga naar eind6. Meesmuilend betoogt hij dat de toekomst voor de westerse sovjetologen weinig rooskleurige perspectieven biedt: Mandelsjtam zal immers uitgegeven worden, al zal het Westen natuurlijk de manier waarop in twijfel trekken. In verband met Mandelsjtams literaire nalatenschap gewaagt Nikolajev zelfs van een ‘schaduw’-commissie, die de weduwe van de dichter zou samenstellen. Maar ‘het werk van een kunstenaar behoort niet alleen aan zijn verwanten en vrienden, maar ook aan de vele duizenden lezers. Precies daarom worden bij ons commissies voor de literaire nalatenschap opgericht, waarin onze grote schrijvers zetelen...’.Ga naar eind7. De commissie waarover Nikolajev spreekt bestaat al sinds '57. Het boek met Mandelsjtams werk ligt al tien jaar klaar. In '67 mocht het niet verschijnen omdat deze ‘voix d'outre-tombe’ niet diende te weerklinken in het jubileumjaar van de revolutie. Het gerucht gaat zelfs dat het uiteindelijk pas nu vrijgegeven werd omdat de auteursrechten verlopen zijn, die men anders aan de weduwe diende uit te betalen...
***
Bijzonder instructief voor de sovjetpolitiek in litteris zijn de vertalingen van westerse auteurs die in de Sovjetunie verschijnen. De reeks ‘Meesters van het Moderne Proza’, die kort geleden een deel Elsschot publiceerde, brengt thans Simon Vestdijk op de sovjetboekenmarkt. Naast De Ongelovige Pharaoh, dat tot nu toe het enige was wat van Vestdijk in het Russisch bestond, bevat het boek de novellen De Drie Landsknechten, Het Veer, De Verdwenen Horlogemaker, De Winde in de Storm en Een, Twee, Drie Vier, Vijf; daarnaast en als hoofdbrok (330 blz. van de 425) de roman Pastorale 1943, een verzetsroman, die volkomen past in het oorlogscomplex waaraan de Russische literatuur ook nu nog laboreert. De vertaling en de inleiding zijn het werk van een zestal mensen, waaronder we slechts één naam terugvinden die ook in het vertalerscollectief zat dat Willem Elsschot bezorgde. Er moet zo te zien in de Sovjetunie een verheugend aantal neerlandici zitten. Het zou beslist in meer dan één opzicht interessant zijn als iemand eens de werking van het seminarie voor neerlandistiek te Moskou kon doorlichten. De waarde van die vertaling is eens te meer aanvechtbaar. Net als bij de Elsschots-vertaling is de Russische Vestdijk veelal niet meer dan een zakelijke, inhoudelijke weergave van de Nederlandse zonder diens stilistische verve. Een zij het wel wat op de spits gedreven voorbeeld - maar illustratief voor alle feilen - levert de vertaling van de volgende passus: ‘Hij was 76 en hij was jood. Wij, joden, zijn er altijd gekomen door bepalingen te | |
[pagina 324]
| |
overtreden zó dat het ons geen windeieren legt. De kantjes eraf lopen, precies door de mazen van het net glippen, - enfin, ik ben daar niet zo in thuis, maar reken maar dat we die kunst verstaan...’ De Russische vertaling geeft: ‘Hij was 76 en hij was bankroet. Hij was eraan gewend geweest zich in om het even welke situatie te redden met enig nut voor zichzelf.’ Dat hier op een dubbele manier met de tekst gesold wordt zal wel duidelijk wezen. Niet alleen is de trefzekere zegging van het Nederlandse origineel weg, maar ergerlijker is het arbitraire omspringen met de feitelijke gegevens van de tekst. Dit moedwillig verminken, dat altijd rond politiek, godsdienst of erotiek draait, waarmerkt de hele literatuurpolitiek van de Sovjetunie. De vertalers konden er natuurlijk moeilijk omheen dat in Pastorale 1943 een der onderduikers een jood is en dat er in het boek derhalve nogal wat om de joden te doen is, maar ze hebben zich ingespannen om alles zo neutraal mogelijk te houden. Formuleringen die wat al te pro-joods klonken werden afgezwakt en al te denigrerende uitspraken werden bijgewerkt. Dit gaat dan bijv. als volgt: een zin als ‘zoals alleen joodse intellectuelen dat kunnen’ wordt weggelaten en in ‘de vrijwillige zelfvernedering van de fijn-besnaarde jood’ is de laatste helft natuurlijk ook onaanvaardbaar. Anderzijds werd na ‘zijn vuige, semitische inborst’ bijgevoegd ‘indien men de fascistische propaganda mocht geloven’. Van een dergelijk zich op de vlakte houden zijn er een hele reeks voorbeelden. Een andere greep: dat de hecatombe van Katyn (Vestdijk: ‘... Poolse officieren, vermoord door de Russen...’) de nazi's toegeschreven wordt is niet verwonderlijk en dat (in Een, Twee, Drie, Vier Vijf) de Russische lezer nooit: ‘O, welk een marteling voor de dood, stond in een der Tsjekakelders met bloed geschreven. Verdomde Bolsjewieken’ onder ogen krijgt, spreekt vanzelf. De triviale celscène met de pisemmer is weggelaten; door de communistische kuisheidsbeugel kunnen ook niet vergelijkingen als ‘ongeveer zoals hoeren zich geïmponeerd voelen door haar pooiers’, dus weg ermee. En wat voor spiegelereien roept een passage voor de geest als: ‘Hoe vaak had hij zijn lot niet vervloekt, als hij met het hele stel in het schuilhok zat met zijn kleren over de arm: een kluwen uitgeklede mannen- en jongenslijven, na enige tijd in beroering gebracht door stoeipartijtjes van Van Waveren en Griekspoor, die al lang begrepen hadden dat het al weer niks was’? En wat permitteert Vestdijk zich daar om te schrijven over ‘communistische verdraagzaamheid op het stuk van vrouwenbezit’? Doorstrepen dus maar. Het is lachwekkend en ergerlijk. Dat alle Duitse woorden, zinnen, dialogen in het Russisch vertaald werden is courant en veelzeggend voor het cultureel isolationisme van Rusland, wat Zh. Medvedev ooit zich liet afvragen hoeveel leraren aardrijkskunde in | |
[pagina 325]
| |
de Sovjetunie al eens een vreemd land gezien hadden, hoeveel Afrikanisten ooit in Afrika geweest waren enz. Hoeveel van die Russische neerlandici zijn ooit in Vlaanderen of Nederland geweest? Het zou hen alleszins verhinderen om zinnen als ‘Hij trok zijn broekspijp op’ te vertalen door ‘Hij haalde zijn pijp uit zijn broekzak’! De Sovjetunie heeft de Conventie van Bern over de auteursrechten ondertekend. Men kan zich in de marge de vraag stellen of Vestdijks uitgevers van die vertaling op de hoogte zijn en in welke mate men de vertalers kan beletten een bewerking voor een vertaling te laten doorgaan.
***
Van een heel ander formaat is de studie van I.D. Sjkoenajeva, die enkele maanden geleden bij de uitgeverij ‘Iskoesstvo’ te Moskou verscheen: Het Belgisch Drama van Maeterlinck tot Heden. Inna Sjkoenajeva, die in 1971 op 48-jarige leeftijd overleed, doceerde literatuur aan het Moskouse Instituut voor Vreemde Talen en had een bijzondere belangstelling voor de Belgische Frans- en Nederlandstalige literatuur. Ze maakte een studiereis door Vlaanderen en had contacten met verschillende Vlaamse auteurs. Van haar kennen we de inleiding tot de Elsschot-vertaling. Haar laatste werk is een stevig gedocumenteerde (men zie de bibliografie bijv.), opmerkelijk erudiete studie (450 blz.) over negen Belgische toneelauteurs: Maeterlinck, Verhaeren, Crommelynck, De Ghelderode, Teirlinck, Claus, Willems, Bertin, Brulin. De grote Franstaligen onder hen zijn in Rusland geen onbekenden: aan Maeterlincks zeer populaire L'Oiseau Bleu is de naam van K.A. Stanislavski verbonden, Le Cocu Magnifique van Crommelynck werd door Meyerhold gemonteerd en Verhaeren roept de namen op van zijn vurige Russische bewonderaars Valerij Brjoesov en Andrej Bjelyj. Het is de verdienste van Sjkoenajeva de Vlaamse toneelauteurs in de Sovjetunie geïntroduceerd te hebben. Haar essays over Teirlinck en Claus (waarvan ze drie stukken bespreekt: Suiker, Een Bruid in de Morgen, Kijk, Mama, zonder Handen) bieden een systematische en afgeronde kennismaking met auteur en werk, schetsen de inhoud der stukken en geven een gefundeerde karakteristiek ervan. Men kan niet anders dan z'n bewondering uitspreken, al doet een zeldzame krasse bewering wel eens het voorhoofd fronsen. Of met een diepe zucht zich afvragen wanneer men in het buitenland eindelijk eens zal ophouden over ‘de Vlaamse taal’ te spreken. |
|