evenwel is Leo Hoorens, het hoofdpersonage uit Brondeels jongste roman, de beklagenswaardigste man ter wereld.
Als het verhaal een aanvang neemt zit hij 's avonds moedermens verlaten in zijn hok van 20 m2. Hij lijdt aan levercirrose, is achtenveertig jaar oud en beseft dat hij niet lang meer te leven heeft. De volgende morgen zullen zijn zoon en dochter, die elders wonen, hem naar het ziekenhuis voeren en daar zal hij sterven. In zijn eenzaamheid zal hij de nacht doorwaken - het is een motief dat bij de schrijver geregeld terugkeert - om een balans over zijn verleden op te maken. Vooraleer er een einde aan zijn harde bestaan komt, zal hij nog eens trachten de verantwoordelijkheid voor zijn mislukt leven vast te leggen en ze aan anderen te wijten, als het ware om toch nog iets te behouden, waarnaar hij kan verwijzen om zich te rechtvaardigen tegenover zijn geweten. Het woord staat er niet, en toch komt het daarop neer, want in zijn geval is er niemand meer die zich nog om zijn biecht zal bekommeren. ‘Er is geen toekomst’, zegt hij. ‘Er is niets dan hemeltergende waanzin.’
Hoorens is op school een mislukkeling geweest, niet omdat hij onbegaafd was, wel omdat hij geen wilskracht had. Op het einde van de oorlog dook hij onder en daarna was er geen enkel werk of beroep waarin hij kon aarden. Zijn huwelijk werd een hel, ten dele door de frigiditeit van zijn vrouw, ten dele door zijn drankzucht en buitenechtelijke avonturen, die lichamelijk en moreel een wrak van hem maakten. Zo werd hij ook, wat zijn laatste broodwinning was, als ambtenaar een onmogelijk man en van zijn vrouw en kinderen verlaten, zakte hij al dieper in armoe, vervuiling en ziekte weg. Toch straalt er ineens, als op Rembrandts schilderijen, nog een beetje licht over de laatste regels van zijn zelfbeklag, waar hij hoopt dat in de auto die naar het ziekenhuis rijdt zijn zoon naast hem zal zitten... ‘zwijgend, en ik zal zijn hand vastnemen en zijn hand tussen de mijne houden, heel de tijd, heel de tijd.’
De roman is in de ik-vorm geschreven, die waar het om belijdenissen gaat talrijke voordelen biedt. Toch zitten er ook nadelen aan vast, o.a. het gevaar van eentonigheid. Ik, jij of hij, het is allemaal fictief natuurlijk, maar de derde objectiverende persoon laat meer afwisseling toe. De verteller staat dan als toeschouwer buiten het gebeuren en kan in de karakters van zijn hoofdpersonage en alle figuren die hij verzint of eigenlijk van zijn ik afsplitst, een groter verscheidenheid leggen. Dikwijls komt die verrijking de geloofwaardigheid van het werk ten goede, omdat verhoudingen en conflictsituaties van verschillende hoeken uit bekeken worden. De Hoorens van Brondeel is een grensfiguur, die lichtjes overbelicht toch aanvaardbaar blijft. Zijn vrouw, en dat is de zwakke plek in een verhaal dat tot Bron-