| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuw Vlaams Tijdschrift
26ste jrg., nr. 8, okt. 1973
Dit nummer, samengesteld door Georges Adé, is gewijd aan het ‘grensverleggend schrijven’. De taal wordt zodanig bewerkt dat de grenzen tussen zin en onzin, tussen ernst en spel, en wat dies meer zij aan vastgestelde kategorieën, doorbroken worden. Een omcirkelende verantwoording van dergelijke schriftuur en van de gekozen teksten biedt G. Adé in de ‘Epiloog’. Dit zeer anti-systematische stuk is zowel in zijn vorm als in zijn strekking een pleidooi voor ‘de vrijheid als het genot. Wanneer de bestaande taal, het gesprek met de meester, de dialoog met de aliënatie vrolijk wordt geweigerd, in een extatische negatie’. Vanuit een andere hoek benaderen J. Note en F. de Haes dergelijk schrijven in ‘Lof der onleesbaarheid’. Met R. Barthes beklemtonen zij de ‘solidariteit van “formalistische” aandacht en maatschappijkritiek’, m.a.w. ook de maatschappijkritische functie van teksten, die schijnbaar vooral formele experimenten zijn. De teksten zelf vertegenwoordigen uiteenlopende wijzen van literair experiment, grotendeels in de sfeer van Labris, door de aanwezigheid van auteurs als F. Denissen, M. Leclerc, H. Neefs en L. van Essche. Verder drie gedichten van Mark Insingel, een grotesk-karikaturale tekst van C.C. Krijgelmans, ‘Hoe in Vlaanderen de kinderen geboren worden’, ‘Verwoordingen’ van E.N. Boerdam, met een geslaagde aaneenschakeling van uiteenlopende teksten en taalfuncties, en een tekst van Paula Yori.
| |
Kultuurleven
40ste jrg., nr. 9, nov. 1973, en nr. 10, dec. 1973
Het dossier van nr. 9 is gewijd aan ‘voortdurende vorming’. Enige stukken, waarin getracht wordt de lezer in dat bijzonder complexe en voortdurend als leuze gehanteerde verschijnsel te oriënteren. In de reeks ‘Poëzie zonder grenzen’ schrijft J.C. Andrade een erg abstract betoog over recente ontwikkelingen in de Spaans-Amerikaanse poëzie. Zelfs geen gedicht in vertaling kan er van af, om concreet te illustreren waarover de man het eigenlijk heeft. We vermelden verder nog een artikel over ‘Carl Schmitt en de politieke theologie’, en een korte analyse van een onderzoek door het Seminarie voor Statistiek van de RUG over de begrijpelijkheid van de nieuwsmedia.
Het zeer lijvige nr. 10 bevat naast een dossier over ‘Modellen van socialisme’, met bijdragen over socialistische experimenten in Joegoslavië, de Israëlische kibboets, Tanzania en de Chinese volks- | |
| |
commune, ook een drietal bijdragen over (arbeids)geneeskunde. De rubriek ‘Poëzie zonder grenzen’ is gewijd aan de jongste 25 jaar Frans-Zwitserse poëzie, d.w.z. de evolutie na de dood van de dominerende figuur Charles-Ferdinand Ramuz.
| |
Kentering
13de jrg., nr. 4, 1973
Door Heimo Pihlajamaa werd een nummer samengesteld over ‘Literatuur in Finland’. Een zeer interessant overzicht van meestal hedendaagse gedichten en prozateksten. Informatief is de inleiding ‘Over “Suomi”’, van de samensteller: een globale karakteristiek van de Finse literatuur en cultuur, met hun intense natuurverbondenheid. Kalevi Haikara geeft een overzicht van het moderne Finse proza. Het interessantst, naast de gebloemleesde creatieve teksten, is echter het opstel van Markku Lathela: ‘Overschoonheid’. Hij pleit voor een a-politieke kunst, die in de eerste plaats gericht is op haar eigen doel: bevrediging van de menselijke behoefte aan schoonheid. Een behoefte, die hij even fundamenteel noemt als die aan voedsel, drank, lucht, gerechtigheid, vrijheid.
| |
Ons Erfdeel
16de jrg., nr. 5, nov.-dec. 1973
G.J. Resink, hoogleraar te Djakarta, bespreekt de ‘Nederlandse kultuurinvloed en Europese kultuuroriëntatie in Indonesië’. ‘Grafiek van Nederlandse kunstenaars na 1945’ is een overzicht door Jerven Ober. Hij bespreekt de zeer diverse grafische technieken en stromingen sinds de vernieuwing door de Cobra-beweging. Interessant om zijn historisch overzicht en zijn argumentatie is het artikel van Prof. Dr. R.P. Meijer: ‘Nederlands en Vlaams: twee literaturen of één?’ Na een historische situatieschets onderzoekt hij de opvattingen van de voornaamste literatuurhistorici sinds Jonckbloet. Ten slotte pleit hij resoluut voor één Nederlandse literatuur met individuele verschillen, gebaseerd op ‘het werk zelf en minder op de personalia van de schrijver’. Prof. Dr. J.C. Boogman belicht de figuur van ‘De historikus Pieter Geyl: aktivistisch strijder en reformistisch konservatief’. En naar aanleiding van de 500ste verjaardag van de boekdrukkunst publiceert Elly Cockx-Indestage een overzicht van de belangrijkste vroege drukken in de Nederlanden. In de ‘kulturele kroniek’ bijdragen over o.m. het jongste nummer van Raam (‘Literatuur ter discussie’), werk van Demedts, H. Bousset, K. Ouwens, Hazeu en Claus.
| |
De Vlaamse Gids
57ste jrg., nr. 12, dec. 1973 en 58ste jrg., nr. 1, jan. 1974
Ward Ruyslinck is in het decembernummer te gast. Willem M. Roggeman heeft met hem een gesprek over verbeelding en engagement, voornamelijk over de wisselende verhouding tussen beide in de evolutie van zijn romanoeuvre. Daarop volgt een fragment uit Ruyslincks nieuwe roman in voorbereiding, ‘Het Ganzenbord’. A. de Bruyne schrijft over ‘de pariabeschermer, een motief uit het oeuvre van Ward Ruyslinck’. Hij vertrekt van ‘De Apokatastasis’ en maakt van daar uit vergelijkingen met het vroegere en latere werk. Bernard Kemp onderzoekt het werk als uiting van ‘creatieve moraliteit’. Daarmee wordt gedoeld op de relatie tussen het mens-zijn en
| |
| |
het schrijver-zijn van de auteur. Kemp gaat na hoe Ruyslinck de verhouding tussen beide in zijn programmatische stellingname ziet, en in welke mate zijn romans een integratie ervan tot stand brengen. Daarbuiten valt een artikel van Willem Bossier over Pablo Neruda, zijn poëzie en zijn betekenis voor Chili en Latijns-Amerika.
In het eerste nummer van de nieuwe jaargang bespreekt Paul de Wispelaere een recent werk van S. Polet, de ‘oratorium-collage’ ‘Adam X’, als een realistische allegorie van onze tijd. Daarop volgt een romanfragment van Polet, ‘Doolhof’, uit ‘De geboorte van een geest’. ‘De afdaling in het graf van Rimbaud’ is een drieledige gedichtencyclus van L.M. van den Brande over de zoon-moederrelatie in het mythische perspectief van geboorte, seksualiteit en dood. Twee verzen van resp. Snoek en Willem M. Roggeman zijn heel matig. Dan liever de wel wat wilde poëzie van Tymen Trolsky. G. Walschap heeft bedenkingen bij de uitstraling van onze letterkunde en bij het begrip literaire smaak, en de evolutie daarvan. Martin Mooij mijmert over cultuur en literatuur in Polen.
| |
Tirade
nr. 192, 17e jrg., dec. 1973
‘Wie een hoefijzer vindt’ is de titel van een vertaald gedicht van Osip Mandelstam. R.P. Meijer, hoogleraar Nederlands aan de universiteit van Londen, publiceert een zeer interessant overzicht: ‘Nog geen geschiedenis: enkele aspecten van de moderne Nederlandse literatuur’. Hij richt de aandacht o.m. op de toenemende defictionalisering, de terugkeer naar intellect, regelmaat en anderzijds romantiek, en de grote onderlinge verdraagzaamheid van verschillende naast elkaar staande strekkingen en stijlen. In ‘Dit is het verhaal van de leraar’ beschrijft R.J. Peskens de frustraties van een werkmanskind in de HBS. Janneke Wijnalda publiceert elf erg gemakkelijke gedichten.
J.H.W. Veenstra geeft nog een fragment uit zijn Du Perron-biografie prijs.
| |
Septentrion
2de jrg., nr. 3, dec. 1973
Annie Romein-Verschoor geeft een visie op ‘Caractère et culture des Hollandais’. J.J. Slauerhoff is als dichter aan de eer met enkele vertalingen door L. Wouters, o.m. van ‘Het boegbeeld de ziel’. L. Fessard leidt hem in met een overzichtelijk opstel over zijn leven en werk. Zeer boeiend is de gecommentarieerde verzameling poëzie-fragmenten van hedendaagse Franstalige Belgische dichters over Vlaanderen, door Liliane Wouters: ‘Le pays plat. La Flandre vue par les poètes belges d'expression française’. Niets leent zich beter voor internationale cultuuruitstraling dan de beeldende kunsten. Daarop spelen in dit nummer artikels in over Roger Raveel (door Roland Patteeuw) en Jan Dibbets (door Carel Blotkamp), en ten dele ook een artikel over ‘Les églises wallones aux Pays-Bas’, door R. La Roche.
| |
Kruispunt-Sumier
nr. 48, dec. 1973
Zoals gewoonlijk een hele reeks dichters, die hier een kans krijgen. Er is in feite weinig opvallends bij. Het best lijken de verzen van R. Roegholt en K. Winkler. Guido Buys schrijft een goed ver- | |
| |
haal volgens het beproefde procédé van het dooreenschuiven van twee tijdsniveaus: het nu en de associatief opgeroepen herinnering. Naast de gebruikelijke poëzierecensies met recht op antwoord, begint Yves Slabbinck een overzicht van de tijdschriften.
| |
De Periscoop
24ste jrg., nr. 2,3 en 4, dec. 1973, jan. en febr. 1974
A. Demedts start een reeks ‘Verkenningen in de wereldliteratuur’. Hij presenteert André Gide, n.a.v. de Nederlandse vertaling van ‘Si le grain ne meurt’. Neer Vantina had een gesprek met Georges van Acker, dichter, strijdend socialist, bezieler en leider van het tijdschrift ‘Kruispunt-Sumier’. In zijn prozakroniek pleit P. de Vree voor meer waardering voor het hermetische, experimentele oeuvre van Bert Schierbeek. Fred de Swert recenseert een hele reeks Noordnederlandse poëzie-uitgaven. N.a.v. twee gelijktijdige tentoonstellingen in Parijs, over kubisme en futurisme, schrijft H. Waterschoot een opstel over betekenis en onderlinge relatie van beide artistieke stromingen.
In het nr. 3 geeft A. Demedts een synthetisch, waarderend oordeel over poëzie en schrijverschap van Hugo Claus, in zijn rubriek ‘Moderne Vlaamse dichtkunst’. N.a.v. Cornets de Groots ‘Intieme optiek’ probeert P. de Vree diens standpunt tegenover literatuur en literaire kritiek te omschrijven. Terecht komt hij tot de conclusie, dat zijn voornaamste oogmerk is ‘zich zelf als scheppend auteur kenbaar te maken’. Em. Jansen schrijft beschouwingen n.a.v. het jongste Gezelliana-nummer, waarin een artikelenreeks van Gezelle over Marcus ab Aviano gepresenteerd werd. Bewonderaar Willy Sneeuw interviewt aforistenverzamelaar Gerd de Ley. Guy van Hoof heeft het over de schilder H. Daumier.
In het februarinummer bespreekt A. Demedts een herdruk van Van Akens ‘De wilde jaren’ en de nieuwe verhalenbundel van Ruyslinck: ‘De verliefde akela’. Ander proza, van W. Lauwens en F. Auwera, wordt voorgesteld door P. de Vree. R. van Roosbroeck schrijft, n.a.v. het boek ‘Geyl en Vlaanderen’ een opstel over ‘Prof. Dr. Geyl en zijn medewerkers. Enkele herinneringen’. Als insider weet hij heel wat waardevolle toelichtingen en commentaar te geven.
| |
De Tafelronde
18e jrg., nr 2-3.
In een commentaar bij de recente G-58 retrospectieve zet Paul de Vree ‘de puntjes op de i’. Hij heeft het met name over een onrechtmatige weglating uit die tentoonstelling van Jef Verheyen, en over de overbeklemtoning van de betekenis van G 58 ten nadele van de Nieuwe Vlaamse School, precies rond Jef Verheyen. Ook van De Vree enkele notities over ‘Poëzie en polis’, d.w.z. over de maatschappelijke relevantie van poëzie. Verder een reeks concrete, visuele gedichten, en in ‘Neonlicht’ informatie over recente publikaties.
| |
Kultuurleven
41e jrg., nr 1, jan. 1974.
Het dossier groepeert artikelen over ‘levensduurte, belastingen en rechtvaardigheid’. J. Leman onderzoekt de kibboets als opvoedingsmodel. F. van Bladel reageert op een artikel van J. Freund
| |
| |
in een van de vorige nummers (‘Vragen aan de ideologieën van extreem-links’ ) met een verdediging van de waarde van het utopisch denken. Een overzicht van de betekenis en de ontwikkeling van het futurisme werd geschreven door C. Rodesch-Humblet. Interessant ten slotte is het thema Jan Wolkers, waarrond drie bijdragen zijn samengebracht. Eerst een verslag van een T.V.-gesprek met o.a. de auteur over de (on)mogelijkheid van menselijk geluk in individuele en sociale context. E. van Itterbeek ontleedt het werk van Wolkers, inzonderheid ‘Horrible tango’ en ‘Turks fruit’, als uitbeelding van extreme situaties. Hij legt daarbij ook een sterke klemtoon op het gebruik van obsederende, concretiserende symbolen. I. Nelissen besteedt enkele woorden aan de film ‘Turks fruit’.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
26e jrg., nrs 9 en 10, nov. en dec. 1973.
In nr. 9 publiceert Hugo Raes een wel boeiend geschreven maar toch slechts matig interessant verhaal: ‘De Amazone’. Beter is het verhaal van Marc Andries, ‘De jongen en de zwaan’, dat een verdienstelijke plaats inneemt in de onoverzienbare reeks geschriften die de eigen, verwarde, beangstigende en feeërieke innerlijke wereld van de jeugd oproept. Van Monika van Paemel een fragment uit haar inmiddels verschenen roman ‘De confrontatie’. Een vierde proza, ‘Het kristal bitterheid’ van W. Lauwens, is aan te bevelen. Ook vier dichters. Best is Roger Serras. Wim Meewis schrijft wat te woordrijk naar mijn smaak. Vijf gedichten van Hans Wap zijn wel geestig en geslaagd in hun genre. Een grondige bespreking van Michiels ‘Exit’ schrijft Herman Henderickx. Hij onderzoekt hoe de auteur door presentatie, isolering en parodie van verschillende taalsituaties zijn kritiek op het taalgebruik uitoefent. In ‘Reflex’ o.m. een erg boze reactie van J.J. Wesselo op het Gidsnummer over ‘oppositie in Oost-Europa’. Verder een gesprek tussen Gerd de Ley en F. Auwera over het aforisme.
Het decembernummer begint met een romanfragment van S. Polet. Eddy van Vliet schreef zes geraffineerde, wat ‘Snoekiaanse’ erotische gedichten. Van Fernand Auwera enkele van de ‘Onderschriften bij 100 dagen’: een verhalend-beschouwend-beschrijvend dagboek. ‘De onverbiddellijke kringloop van de herhaling’ is een mijmerend, zeer overtuigend en doorleefd proza van H.F. Jespers en Alijd Brink is in ‘Twee pony's langs de Rubicon’ in Parijs op zoek naar zichzelf. Grotesk-geestige en wrange gedichten van Tymen Trolsky, verfijnde metaforiek in de verzen van Jo Gisekin en levenswijze berusting in die van J. Daisne. Frans de Haes schrijft een boeiend opstel over de unieke schrijf- en denkwijze van Georges Bataille.
| |
Nieuwe Stemmen
30e jrg., nr 2, nov.-dec. 1973.
Zoals meestal komen enkele dichters aan bod: Pieter Aerts schrijft drie beheerste, ondanks de hermetische metaforiek streng aandoende gedichten. Zeer associatief en paradoxaal is het taalgebruik van Rob Goswin. Verzen van M. van Steene en Albert de Vos sluiten nauwer aan bij de traditie. ‘Het verhoor’ is een eenakter van Aimé Bernard: een gesprek tussen drie arrestanten in een cel van de gerechtelijke politie.
In ‘Zoeklicht’ o.m. bijdragen over ‘De
| |
| |
heksenkring’ van Ruyslinck en over recent werk van H. Böll.
| |
K & C
7e jrg., nr 2, jan. 1974.
In deze veertiendaagse publikatie van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, vindt men in de eerste plaats heel wat informatie over het actuele artistieke gebeuren (tentoonstellingen, concerten, theater, film, enz.). Daarnaast kritische commentaar bij dat gebeuren, zoals b.v. in dit nummer over hyperrealisme en conceptuele kunst, door Freddy de Vree. Verder informatieve stukjes, o.m. over de E. Tytgattentoonstelling, de expositie Ger Langeweg in het Stedelijk Museum te Amsterdam, korte film- en boekrecensies, enz.... Andere publikaties of gebeurtenissen geven aanleiding tot ruimer opgevatte stukken. Zo schrijft b.v. Frans Boenders over Walter Gropius. Er is een gesprek met kunstcriticus Prof. Marcel van Jole over de huidige kunstwereld. Willem M. Roggeman schetst de context van het werk van de Afrikaanse schilderdichter Breyten Breytenbach n.a.v. een tentoonstelling van zijn plastisch werk. Ten slotte ook literatuurkritiek, vnl. door M. Meijer Greiner, van werk van de Amerikaanse Marguerite Young en de Roemeense Fransman E.M. Cioran.
| |
Raam
nr 99, dec. 1973.
In het ‘Journaal’ geeft J.J. Wesselo erg ongenuanceerde en zeer rake opmerkingen door elkaar ten beste. ‘Transparant’ is een lange, ondoorzichtige poëziecyclus van G. Fukkink. De verzen van Geert van Beek, ‘Van je familie moet je 't hebben’, grappig, vol vondsten, buitengewoon taalvaardig en symbolisch rijk, sprak mij heel wat meer aan. ‘Onze zangen sluiten onze rangen’ is een theoretische verantwoording van de (zijn) poëzie door Mark Insingel. Zijn betoog is een variant op de gekende stellingen omtrent de maatschappelijke relevantie van revolutionaire taalstructuren. Een ander, zeer gedegen literair-theoretisch opstel, is van de publikatiedriftige Ruud A. Kraayeveld. Hij signaleert een toenemende skepsis bij de beoefenaars van de literatuurwetenschap omtrent de mogelijkheid tot een strikt wetenschappelijke benadering van de literatuur. Voorzichtig nog slaat hij de weg terug in, naar het concrete kunstwerk en de subjectieve leeservaring. Christine d'Haen schrijft een, ondanks de systematische zakelijkheid, indringende analyse van een sonnettencyclus van H. Speliers.
| |
Mandragora
2e jrg., nr 2, dec. 1973.
Hoofdbrok is het verslag van een enquête over de leesgewoonten van scholieren uit het laatste jaar middelbaar onderwijs. Dat leverde weinig verrassingen op: een zeer traditioneel leespatroon, dat m.i. meer door cursorische en verplichte lectuur bepaald wordt dan hier toegegeven is. ‘Biecht uit een zweetkamer’ is onbeheerst proza van Eddy Wouters. Gedichten van L.M. van den Brande, W. van Craen en Ben Henau zijn genietbaar. Car Flanders schrijft inlevende commentaar bij een tentoonstelling van Raf van Cauwenberghe en is vol vriendschap voor Pol le Roy en enthousiasme voor diens bundel ‘Evenwicht’.
Verder enkele korte recensies.
| |
| |
| |
Varia
- Als nr 7 (zomer 73) van Koebel verscheen de dichtbundel ‘Marie Sans Toilette’, liefdesgedichten van Roel Richelieu van Londersele. Het is een vage, op stemmingen drijvende poëzie, die soms verrast door zeer delicate en suggestieve beelden.
Nieuw adres van Koebel: R.R. van Londersele, Home Corn. Heymans, Isabellakaai, 9000 Gent.
- In nr 46 van de VWS-Cahiers (8e jrg., nr 4, winter 1973) stelt F.R. Boschvogel de essayist en romancier R.C. Gitsberg voor.
- Kreatief (7e jrg., nr 4, nov. 1973) brengt een essay van J.P. Ballegeer over de actualiteit van het oude kunstthema: ‘De zeven werken van barmhartigheid’. Een interessant experiment in toegepaste kunstwetenschap.
- In De nieuwe taalgids (67e jrg., nr 1, jan. 1974) een voorbeeldig stukje lectuur van P. Kralt: ‘Vervaging als literaire techniek in Arthur van Schendels “Een zwerver verliefd”’.
Hugo Brems
|
|