| |
| |
| |
De laatste ronde
Weekeinde van ons tijdschrift
Op zaterdag 25 en zondag 26 mei a.s. heeft ons jaarlijks weekeinde plaats te Dworp in het hotel van het K.A.J.-domein (gelegen naast het domein van de provincie Brabant te Huizingen). De deelnemers worden verzocht aanwezig te zijn voor het souper om 18 uur.
Omstreeks 20 uur begint de avondzitting met als thema: Waarheen gaat de kunst? Aan vijf specialisten van een bepaalde kunsttak is gevraagd hun visie te geven op de jongste tendensen en ontwikkelingen in de literatuur, de beeldende kunst, de muziek, het toneel en de film. De heren Marcel Janssens, Marcel Duchateau, Herman Sabbe, Carlos Tindemans en Jozef van Liempt zullen een korte inleiding houden, waarna het publiek zijn zeg krijgt. Referaten, reacties en discussie zullen de zaterdagavond van 20 tot 22 uur en de zondagochtend van 11 tot 13 uur in beslag nemen.
Het aandeel in de kosten beloopt 550 fr. per persoon voor het volledige weekeinde: logies, drie maaltijden en fooi.
De lezers van ons tijdschrift die aan dit weekeinde willen deelnemen, zijn zeer hartelijk welkom. Zij worden verzocht hun komst te melden aan Joos Florquin, Predikherenberg 7, 3040 Korbeek-Lo en hun aandeel in de kosten te storten op zijn postrekening 42 69 61 vóór 23 mei.
Het K.A.J.-domein ligt aan de rand van de weg Alsemberg-Buizingen. Wie over geen wagen beschikt, kan het domein van Brussel uit bereiken met de autobus Ukkel-Halle.
Redactie
| |
Schrijver en mens
Waarschijnlijk zijn velen met mij verbaasd geweest toen zij destijds vernamen dat Guido Gezelle, de dichter van het strijdlustige, door Jef van Hoof getoonzette, Groeningelied, alles behalve een militant Vlaming was en de blauwvoeterie van zijn leerling Rodenbach openlijk afkeurde. Ik was geschokt toen deze zelfde dichter van franciscaanse natuurpoëzie onlangs werd ontmaskerd, zal ik maar zeggen, als een lasterlijke, gerechtelijk strafbare, dorpspolitieke polemist. Toen wist ik nochtans reeds dat hij nooit een woord heeft gezegd over het werk van de zoon van zijn zuster, in de literatuur genaamd Stijn Streuvels.
Van Rodin heb ik zo met teleurstelling vernomen dat hij een zoon had die vaders talent had geërfd, maar het van die vader niet mocht scholen. De man
| |
| |
die Rodin fils had moeten heten in de geschiedenis van de Franse beeldhouwkunst, zoals er in die van de Franse letterkunde een Dumas fils wordt vermeld, overleed na de eerste wereldoorlog in een Frans dorpje als een bejaard boerenknecht. Een Duits correspondent sprak daar met hem in een herberg en schreef over deze ontmoeting in Westermann's Monatshefte, als ik mij goed herinner. Het is mij niet bekend dat een enkele Franse publikatie op het interview is ingegaan. Het geval Rodin gelijkt slechts in zover op dat van Gezelle dat het ons ook een kunstenaar leert kennen die niet is zoals zijn werk doet vermoeden.
Gelijkenis én met Gezelle én met Rodin vertoont James Joyce. Hij had een broer met een literair talent dat hij even groot achtte als het zijne en hij stelde al wat hij maar kon in het werk om dat talent te verstikken, hetgeen hem ook is gelukt.
Gelijk Gezelle Rodenbachs flaminganterij afkeurde, zo gaf Joyce zijn afkeer te kennen van de nationalistische strijd der Ieren, die niet eens, schreef hij, in staat gebleken zijn hun moedertaal te bewaren. Nieuwlichters stellen James Joyce voor als een bewuste heraut van nieuwe, revolutionaire letterkundige opvattingen. Ik weet niet of zij Ulysses hebben gelezen, maar ik weet zeker dat zij zijn Portrait of the artist as a young man niet gelezen hebben. Daarin zet hij zijn ideeën over kunst en schoonheid omstandig uiteen en het kan niet traditionalistischer. Het is Thomas van Aquino van hier en Thomas van Aquino van daar en hij citeert hem dan nog tweedehands: ‘Pulchra sunt quae visa placent.’ Thomas schreef: ‘quae visu placent’, wat niet helemaal hetzelfde is.
Gerard Walschap
| |
Hopelijk
Hij was getrouwd. Zij was mooi. Zij was lief. Ze kreeg kinderen. Kinderen van hem. Drie. Twee jongens en één meisje. Ze leerden papa zeggen. Ze gingen naar school. Ze groeiden op. Zijn oudste zoon, zijn dochter en zijn jongste zoon.
Ze studeerden goed. Zijn oudste zoon werd advocaat. Zijn dochter dokter. Zijn jongste zoon begrafenisondernemer.
Hij was de eerste klant. (Voor je kinderen moet je ten slotte iets overhebben.)
Vier dagen lang werd hij ten toon gespreid in een glazen kist. De mensen zeiden: kijk, net of hij glimlacht. Hoe hij ook zijn best deed, echt, schateren ging niet meer.
De lijkdienst was effenaf-indrukwekkend. Bloemen noch kransen waren er ook.
Hij moest op zijn tanden bijten om niet mee te huilen. Met de wolven.
De offerande duurde eeuwenlang. De laatste mensen die kwamen schenen verhongerd. Hun ogen stonden wild.
Gieren vlogen in de kerk. Rond en weg en weer.
Er werden ook kiekjes genomen door 'n piepjong fotograaf, zichtbaar onder de indruk. Hij snoot herhaalde malen zijn neus.
De kist was in dubbel glas. Geluiddempend.
Hij wuifde ten afscheid. Met beide handen.
Dag.
| |
| |
Hopelijk wint Merckx opnieuw de tour. Een troost voor zijn vrouw.
Zij is een hartstochtelijk en fanatiek supporter.
Stefaan Dehollander
| |
David Storey
Een bakje vol witte steekkaarten, als het even kan nog versierd met gekleurde ruitertjes ook, dat vind ik altijd bijzonder mooi. Reeds enkele keren heb ik getracht met een dergelijk systeem wat orde te brengen in mijn systeemloos lezen, maar er ontbreekt mij daartoe blijkbaar de nodige discipline en wetenschappelijke aanpak. Spijtig. Aan de hand van zulke steekkaarten had ik allicht kunnen terugvinden waar of in welk verband ik de uitspraak tegenkwam dat ‘het schrijven van romans à la Dostojefski, na het wetenschappelijk werk van Freud, onzinnig was geworden’. Ik moest daaraan denken tijdens de lectuur van Pasmore, de jongste roman van de vooral als toneelauteur bekende David Storey. Ik vind een dergelijke bewering onzin (maar het is dus wel duidelijk dat ik geen wetenschappelijk geschoolde geest ben). Ik vind ze onzinnig omdat er zaken die op een totaal verschillend vlak liggen erg slordig met elkaar in verband worden gebracht. Ze doet me ook denken aan een andere decennia-oude zogezegd onweerlegbare dooddoener van dat slag, die nu ook naar de rommelzolder werd verwezen. Sinds het succes van het hyperrealisme in de schilderkunst kan men immers ter verklaring en rechtvaardiging van ongeveer 370 experimenten in de plastische kunst nog moeilijk beweren dat de fotografie elk realisme overbodig heeft gemaakt. (Overigens vind ik het hyperrealisme wel snert.) Dergelijke beweringen kunnen enkel opkomen bij mensen die een overdreven belang hechten aan wat zij vernieuwing noemen. Enkel wat ‘nieuw’ is heeft zin en waarde, volgens hen. Als men die vernieuwing zo essentieel acht is het gevaar groot dat men zich haast exclusief op vormproblemen gaat concentreren. Het kunstwerk wordt eigen onderwerp en men gaat een buiten verhoudingen groeiende aandacht besteden aan alle experimenten. Om dat te rechtvaardigen duikt een andere dooddoener op: elk experiment draagt, hoe dan ook, iets tot de ontwikkeling van de kunst bij. Dat
vind ik eveneens kolder. Sommige van die experimenten verhouden zich tot kunst zoals bijvoorbeeld een variété-nummer tot voetbal. Even verduidelijken. Mensen als Stanley Matthews, Di Stefano, Pele, Eusebio, Cruijff, hebben door hun balvaardigheid iets bijgedragen tot de ontwikkeling (en de populariteit) van het moderne voetbal. Maar er zijn andere ‘balartiesten’ die met het ‘ronde ding’ nog veel briljanter kunnen omspringen - in een variéténummer. Beweren dat zij, door de briljante wijze waarop zij een bal kunnen behandelen, door de vindingrijke truukjes waartoe zij in staat zijn, dus ook iets bijdragen tot de ontplooiing van het voetbalspel, raakt duidelijk kant noch wal. Maar precies dat gebeurt wel bij kunstenaars, waar heel wat bekwame variété-artiesten beweren dat zij, en... Natuurlijk is het cultureel terrein niet zo scherp afgelijnd als het voetbalveld, maar een grens is er toch wel. Ook wie kruiswoord- | |
| |
raadsels in elkaar knutselt werkt met woorden, maar hij hoeft daarom nog niet te beweren dat hij aan literatuur doet.
Ik bedoel dus dat, Freud en adepten en derivaten zijnde wat ze zijn, ik nog altijd geïmponeerd kan worden door een roman ‘à la Dostojefski’. Ik zal vast niet beweren dat Pasmore van Storey opgezet en uitgewerkt is als een Dostojefskiaans werk, wel dat het een thema heeft dat me soms aan Dostojefski herinnerde. De 30-jarige geschiedenisleraar Pasmore voelt zich, zonder dat hij zich kan realiseren wat de oorzaak mag zijn (een droom, vage onlust- en schuldgevoelens) van zijn omgeving vervreemden. Hij was een plichtsbewust leraar, goed collega, trouw huisvader, zorgzaam allerlei karweitjes aan het huis opknappend, maar toch verlaat hij, na een wat moeizaam avontuur, definitief vrouw en kinderen en maakt een volledig depressieve periode door, aan de rand van de waanzin die hij vreest. Soms lijkt het alsof hij toch wel bewust en zelfs lucied bezig is zijn eigen leven te vernietigen. Zijn eenzaamheid wordt totaal en verschrikkelijk, zijn situatie uitzichtloos. Dan ontdekt hij dat zijn vrouw tijdens zijn moeilijk te verklaren afwezigheid tot een verhouding is gekomen met een man die hij niet kan luchten en via de jaloezie (of het bezitsinstinct, want ook het feit dat die man nu leeft in een huis dat hij nog opgeschilderd heeft kan hij moeilijk verwerken) bouwt hij vernederd en moeizaam terug een brug naar de ‘normale’ wereld. De reis die hij naar wanhoop en eenzaamheid gemaakt heeft laat wel sporen na. Het boek eindigt met: ‘It existed all around him, an intensity, like a presentiment of love, or violence: he found it hard to tell.’ Dichter bij een mogelijke verklaring voor zijn gedrag komt Pasmore zelf niet dan: ‘All he had ever wanted, from the very beginning, was a feeling of wholeness’ (p. 124). De lezer krijgt alle ruimte om in te vullen, en het blijft wel de vraag of de terugkeer (het komt niet bij je op hier te spreken van ‘het happy end’) een overwinning van
Pasmore is op de wanhoop, op de uitzichtloosheid van het bestaan, of een nederlaag, een onmacht om zich los te maken van een omgeving die hem weliswaar belet zichzelf te zijn maar hem anderzijds toch enig houvast geeft (het bezitsinstinct). Een Dostojefskiaans gegeven, een klassieke structuur, een tot het uiterste van alle overtolligheid ontdane taal, een moderne roman. Vóór Freud trachtte men misschien de raadselen met veel woorden te beschrijven, nu schrijft men er omheen, en maakt ze op die manier duidelijk. Vroeger vulde men op, nu klopt men uit. De auteur is wel bescheidener geworden. Bovendien wordt Storey hier duidelijk geholpen door het feit dat hij vooral toneelauteur is. Hij denkt als een theaterman, ziet vooral bewegingen, relaties tussen acteur en decor, en roept zo, soms hallucinant, die sfeer van ondraaglijk wordende twijfel, angst, eenzaamheid, wanhoop op. Een enkele alinea, bij wijze van illustratie. Pasmore is op bezoek bij zijn bescheiden levende ouders om ze, zeer pijnlijke zaak, te vertellen dat hij zijn vrouw en kinderen verlaten heeft: ‘He let the water run out, then dried his hands. His father's razor stood on a little shelf above the bowl and beside it a small mirror. A crack ran down the middle. Whichever way he moved the two halves of his face refused to come together. He turned round, holding his hands to his
| |
| |
cheeks’ (p. 96).
Het komt erop neer dat Storey met zijn geëpureerde, koele stijl, alsof hij enkel over dingen schrijft, van Pasmore een levend mens maakt, terwijl zoveel andere zogenaamd moderne auteurs doen alsof ze over mensen schrijven, maar van hun figuren levenloze dingen maken. Voor de meeste mensen zijn de anderen inderdaad ook niet meer dan dingen. Het is allemaal minder een kwestie van talent dan van durf, denk ik wel eens.
Fernand Auwera
| |
‘Nederlandsch of Vlaamsch’?
De Cultuurraad decreteerde onlangs dat onze taal nu officieel de Nederlandse is en dat de term Vlaams alleen nog in enkele gevallen gebruikt mag worden, zo bijvoorbeeld in folkloristische en oudere benamingen. Nil novi sub sole, want reeds in 1891 stond op het XXIste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres de bespreking van ‘Nederlandsch of Vlaamsch’ aan de orde. Het kon toen meer dan nu de gemoederen beroeren, want de Franssprekende pers wierp zich gretig ‘met de haar eigen woordverdraaiingen en kant noch wal rakende conclusiën’ op de motie die Jan ten Brink had ingediend om eens en voor goed komaf te maken met onze taalperikelen. De conclusie, na veel heibel van menig geleerd magister, was toen de volgende: ‘de beweging zal voort de Vlaamsche heten, maar de taal heet de Nederlandsche’. Wie zegt daar wat? Was onze Cultuurraad dit misschien vergeten? Enfin, we zijn er op vooruitgegaan: het besluit anno 1973 perpetueerde de beslissing van 1891, maar nu... zonder veel rumor in casa.
Wim van Rooy
| |
What's in a name?
Shakespeare had natuurlijk ongelijk toen hij op die vraag in Romeo en Julia 2, 2, liet volgen: ‘That which we call a rose, by any other name would smell as sweet.’ Nu de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap (in België!) goed en voorgoed beslist heeft dat onze taal het Nederlands heet, kan het geen kwaad meer een oude koe uit de gracht te halen.
Mgr. Desiderius de Haerne (Ieper 1804 - Sint Joost-ten-Node 1890) was een overtuigd voorstander van het Vlaams. Als lid van het Nationaal Congres in 1830, eerste principaal van het weer opgerichte bisschoppelijk college van Kortrijk in 1833 en volksvertegenwoordiger van 1844 tot zijn overlijden, was hij een achtenswaardig en beroemd man. Hij stond bekend als een specialist in economische en onderwijsaangelegenheden, vooral waar het blinden en doofstommen betrof, en heeft ook een hele reeks geschriften nagelaten.
Naar aanleiding van een polemiek met Prosper van Langendonck over de naam van onze taal, verschenen in het Brusselse dagblad Ons Land (26 december 1888, 11 en 28 jaunari 1889), schreef De Haerne een gedichtje dat verder volgt. Het werd afgedrukt in Rond den Heerd (XXIV, 14, blz. 112 - 28 februari 1889). Nochtans maakte De Haerne geen deel uit van de Gilde van Sinte Luitgarde, de academie van de Westvlaamse particularisten uit die tijd.
| |
| |
Aan de Vlaamsche Nederlanders
De Vlaamsche taal, zegt men, nu Nederlandsch benoemd,
Wordt als versleten dracht verworpen en gedoemd;
Aan 't hoofd van Noord en Zuid had voortijds men twee steden,
Men wil Den Haag alleen als hoofdstad nu doen treden;
Dat is 't geschenk welk men ons reikt als lokkend oos;
Maar Vlaanderen houdt aan 't Vlaamsch tot spijt van Jantje Kaas!
Elkaar miszeggen was toen al een middel om vriendschap te sluiten.
| |
Ouderjaar 19..
door de liefde susa laat u wekken
de pakjes op het vloerkleed
de voetballer van het jaar
het leger de kalkoen des heils
met kerstmis ik, op schrikkeldag jij
de witte man wuift in het nederlands, of was't in het tsjechisch
het boek dat ik dit jaar vergat te lezen
het sportjaar over de drie netten
de gag de politicus van het jaar
plaats uw kerstboom niet bij het haardvuur
réveillon onder palmbomen
aftikken tot de telefoon rinkelt
het doelpunt van het jaar
de naalden op het vloerkleed
er wordt van de schans gesprongen
ouder jaar geweest geworden
| |
Correctie
Een drukfout die ons pas nu door de dichter gesignaleerd wordt, maar waarvan de correctie de poëzieliefhebbers en -bloemlezers nog kan interesseren: in het gedicht ‘Zondagmiddag’ van Hubert de Vogelaere, verschenen in het meinummer van 1973, gaat het in de voorlaatste regel over verlate barden, en niet over verlate borden.
Redactie
|
|