deze éne als drama gebouwde cyclus, die reeds daardoor onze bijzondere aandacht waard is, schreven de Amsterdamse Achterberglezers al een boekje vol. De leden van een Leuvense werkgroep leverden een gelijkaardig werk (maar dan op een ruimere basis) omtrent de bundel Sneeuwwitje, enzovoort. Toch ben ik er, hoe langer ik Achterberg lees, des te meer van overtuigd dat het er met een gedicht of een gedichtencyclus van hem in de ‘organische’ context van de Verzamelde Gedichten aan toegaat als met een steen in een vijver: je weet niet vooraf wat voor beroeringen er op het oppervlak ontstaan en - vooral - wat voor rimpelingen er van de randen af naar het middelpunt terugkeren. Hoezeer ik ook de voorzorgsmaatregelen van de werkgroep om methodische reden kan begrijpen, blijf ik erbij dat de afzondering van het Spel in het licht van Achterbergs monomane fixatie een vrij artificiële en tegendraadse bezigheid is. Het kan niet de bedoeling zijn de voorlopigheid van uitspraken omtrent Achterberg meteen van de baan te helpen, maar ik vermoed dat de aantekeningen bij het Spel minder tentatief hadden kunnen zijn, indien de afspraak had toegelaten iets uitvoeriger buiten het boekje van de cyclus te treden.
De algemene karakterisering van de thematiek van Spel van de wilde jacht lijkt mij inmiddels juist en verifieerbaar te zijn. De werkgroep resumeerde zijn bevindingen in de stelling dat het Spel aan ‘een centraal menselijk probleem’ (Woord vooraf, 11) gestalte geeft. Dit algemeenmenselijke probleem, dat dus in eerste instantie het mens-zijn betreft en subsidiair het dichterschap, bestaat erin, dat de mens altijd grenzen wil overschrijden, maar tot de orde wordt geroepen en verplicht wordt grenzen in acht te nemen (Inleiding, 17-18). De afbakening én overschrijding van grenzen liggen zowel op het menskundige als op het poëtologische vlak (al beklemtoont de werkgroep sterk het eerste aspect). Dit interpretatiemodel geldt m.i. niet alleen voor het Spel, maar voor zeer belangrijke sectoren van Achterbergs universum. Het Achterberg-project stoot immers telkens weer en in de verscheidenste opzichten tegen de uiterste grenzen. In dit opzicht vind ik de resultaten van de werkgroep relevant, al had ik gewenst dat de afzonderlijke gedichtinterpretaties ons - hoe hypothetisch en tentatief ook - meer zouden hebben gesensibiliseerd voor dat kapitale Achterberggegeven van de grensbeleving en -overgang.
Een tweede methodische beperking bestond erin, dat de werkgroep zich niet bezighield met microtextuele of macrotextuele ordeningsprincipes. Ook dat moet een vrij frustrerende restrictie voor een poëzielezer zijn. In het commentaar bij het Spel van de wilde jacht blijkt dan ook dat diverse semantische polyvalenties steun hadden kunnen krijgen, iets inzichtelijker hadden kunnen worden of als nog complexer hadden kunnen worden voorge-