toestand en bestendig, op de duur obsederend, wordt geaffirmeerd: ‘Maar ik zal niet sterven.’ Verbeten geloof in de liefde redt uit de wanhoop en de dood. Wanneer evenwel deze (toch weer als ideaal ervaren) liefde ophoudt, wordt de vroegere dichter van het verlangen de dichter van het heimwee en de weemoed. Een dichter van de herinnering die hij wil ‘herleven’. Daarmee zijn we aangeland bij Schouwenaars' niet in de verzamelbundel opgenomen ‘Leda of het herleven’, waarin hij zijn hele verleden afwijst, behalve zijn verleden met ‘Leda’.
De bundel van 1973 ‘Een zachte saraceen’ lijkt wel een remake te zijn van ‘Leda of het herleven’. In minder directe, minder belijdende zin dan. Ook in deze bundel staat de liefde als ‘herleven’ centraal. De titel verwijst naar de levenssituatie van de dichter, die evenwel in de bundel zelf in tegenstelling met zijn vroegere gedichten, nergens in de ik-persoon schrijft. Hij objectiveert zichzelf a.h.w.: hij is ‘een zachte Saraceen’, iemand die niet thuis hoort waar hij verblijft - vroeger, in ‘Frescobaldi’ schreef hij ‘mijn broeder dit lichaam, mijn saraceen’ (119): hij heeft ook zelfzekerheid t.a.v. het eigen lichaam moeten veroveren. De titel kan dan ook als volgt geinterpreteerd worden: de dichter voelt zich in de werkelijkheid als een ‘vreemd lichaam’, zoals ook de Saracenen vreemd waren in de christenheid van de vroege middeleeuwen. Evenwel is het belangrijk iets meer te weten over de schrijfsituatie (en levenssituatie) van de dichter toen hij deze bundel schreef: Schouwenaars heeft een vol jaar vrij geïsoleerd, als een vreemdeling, een Saraceen, geleefd in de vlakke landbouwstreek van Veurne-Ambacht. Over dit jaar handelt trouwens zijn knappe roman ‘De seizoenen’, waarin allusies worden gemaakt op de gedichten uit ‘Een zachte saraceen’. De dichter refereert daar naar de muziek, inzonderheid naar Bach. De zevenregelige gedichten zijn streng beheerst geschreven, met een extreme aandacht voor hun klankwaarde. Weer esthetiseert en sublimeert de dichter de werkelijkheid. Maar in deze bundel is het esthetiseren en sublimeren geen doel, zoals het dit m.i. wel was in ‘Frescobaldi’; het is een middel om de toch heel persoonlijke problematiek van een romantische, ideale d.i. geidealiseerde liefde, uit zich weg te schrijven en te objectiveren, d.w.z. te relativeren. Dit is dan m.i. het grote verschil
tussen beide uitermate geesthetiseerde bundels.
Qua structuur is ‘Een zachte saraceen’ beslist harmonieus. Alles staat in het teken van het getal zeven: zeven cyclussen van elk zeven gedichten en ieder gedicht bestaat uit zeven verzen. Vol-lediger kan het niet: het leven van de zachte saraceen is nu ledig, zoals het vroeger vol was. Daarom keert hij in tot zichzelf, tot zijn herinneringen en vult a.h.w. op deze wijze zijn ledig leven met de gedichten weer in. De gedichten zelf zijn sterk ge-