[Dietsche Warande en Belfort 119de jaargang nummer 2 1974]
Albert Westerlinck / Ter inleiding
Soms tussen tulpen bloeit een tulp vreemdsoortig.
Deze eerste regel uit een gedicht van Richard Minne bloeit af en toe in mijn geheugen op als een specimen van ‘poésie pure’. Het is niet zo bevreemdend dat dit wel eens gebeurt wanneer ik aan het werk van Maurice Gilliams denk. Twee regels verder schrijft Minne:
lijk de andere uit één aarde en zon geboortig,
maar grillig opgegroeid naar eigen wet.
Ieder belangrijk kunstenaar is van een eigen soort en groeit op naar eigen wet. Eigen soort en wet zijn zelfs het kostbaarste dat zij voor ons bezitten. Misschien geldt voor Gilliams dat zijn werk in onze letterkunde niet enkel zijn eigen- maar ook een zekere vreemdsoortigheid bezit, waardoor het zich, ongewild, voor een eerder beperkt aantal lezers reserveert. Duidelijk verwant met de Europese, vooral Duitse romantiek en het symbolisme, heeft het toch zijn eigen ziels- en stijlgeheimen, die het moeilijk volledig prijsgeeft.
Soms komt het me voor, dat diep in deze schrijver, analoog met Mallarmé en sommige anderen, een in zichzelf gekeerde wanhoop vóór het witte papier bestaat, een wanhoop die, samen met haar onmachtsgevoel, een drang draagt naar verlossing in een onbereikbare idealiteit, in een soort orfische, magische, of - hoe moet ik ze noemen? - in elk geval ontoegankelijke, verloren wereld. De weg, van uit de kwellende onvrede van het bestaan en de ‘Ellende van het woord’ (Jos de Haes), naar deze bevrijdingsmogelijkheid toe, wordt bij Gilliams geboden door het kunstwerk. Zo wordt voor deze ziel, die zich voortdurend, met zwakke of bittere slag-vleugels, kwetst aan de tralies van haar aards bestaan, de kunst een immer begeerde openbaringsmogelijkheid van het verlossend geheim, een licht in de duisternis, en de beheersing over het woord een gespannen exorcisme of - voor de religieuze mens - een substituut van de goddelijke Illuminatie.
Indien dit juist is en indien bij Gilliams het schrijven en de kunstbeleving de waarde krijgen van een bestaansdroom (of illusie), die, zoals bij Mallarmé en talrijke romantieke mystici, zelfs de mogelijkheid tot sacrale