niet meer te bedwingen en barstte uit. Er werd opnieuw gebruik gemaakt van het beproefde wapen uit de Brabantse Revolutie: het aanplakbiljet. Een vloed van plakkaten, pamfletten en opstandige geschriften werd verspreid met oproepen tot de heilige oorlog. In naïeve, ongekunstelde taal vertolkten de plakkaten de haat tegen de Fransen en de conscriptie en zij herinnerden de weerbare mannen aan hun plicht, te strijden voor de verdediging van het geloof en de vrijheid.
Die snelle reactie en het feit dat er reeds vóór oktober 1798 verbindingen bestonden tussen de dorpen onderling, doen de vraag rijzen of er een algemeen plan bestond, een organisatie, een geheime leiding en geheime bevrijdingscomités.
Men heeft de stelling verdedigd dat er een centraal comité opgericht was, waar de stoffelijke, financiële, militaire en politieke mogelijkheden van de opstand onderzocht werden. Emigranten van Emmerich en Roozendaal zouden, in contact met hun aanhangers in het binnenland, een plan van opstand uitgewerkt hebben om de Fransen te verdrijven, de oude instellingen te herstellen en een onafhankelijke republiek te vormen. Er werd met de Engelse regering onderhandeld, met de te Londen verblijvende prins van oranje, met Oostenrijk en Pruisen. Sommigen dachten aan het herstel van de 17 gewesten onder Oranje, anderen opteerden voor een restauratie onder aartshertog Karel van Oostenrijk.
Bij een objectieve en nuchtere ontleding van alle gegevens blijkt dat die voorstelling van de feiten gecorrigeerd moet worden. Nergens is er een spoor te vinden van een werkelijke leiding en organisatie op nationaal vlak, van een algemeen politiek leidingscentrum dat wist wat het wilde. Er was zeker een algemeen verzet tegen de Fransen, er traden plaatselijke leiders op de voorgrond en het staat eveneens vast dat er agitatoren waren die vaste verbindingen onderhielden van groep tot groep. Hoogstwaarschijnlijk werd een plan van een algemene opstand druk besproken en werden aan de plaatselijke verzetsorganisaties allerlei soorten van hulpverlening voorgespiegeld. Maar er is nog een hemelsbreed verschil tussen een dergelijke agitatie en het bestaan van een nationale organisatie onder een centrale leiding, die handelt in overleg met het buitenland.
Wanneer men de militaire operaties van de 55 dagen lange Boerenkrijg ontleedt, blijkt dat elke groep min of meer op zich zelf vocht en dat er geen vast overlegd plan met buitenlandse hulpkrachten bestond. Men kan er nergens een bewijs van vinden dat Oostenrijk tot de opstand zou hebben aangespoord. De Engelse regering weigerde eind augustus 1798 aan de orangisten van het Noorden hulp te verlenen, omdat aan een voorbarige opstand gevaren verbonden waren. Opvallend is eveneens dat de laatste