Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 763] [p. 763] Robin Hannelore / De twee zielige ecloges I Nu ik dit gezegd heb (En dan spreek ik over het koewachtertje Dat zich vanmiddag te pletter vloog tegen mijn renault En over het hazejong dat ik een half uur later Zag tollen in zijn bloed Op de makadam in de achteruitkijkspiegel) Nu ik dit alles aan de eeuwigheid prijsgegeven heb Rijst weer de ultieme vraag op Of ik niet beter zou vluchten voor mezelf Voordat ik als een zieke wijsgeer mezelf dood Voeg ik daar nog aan toe Dat de grootwarenhuiskuikens van mijn paaskinderen Vijf fonkelende hanen geworden zijn Die mij aanbidden als hun god En dat de rosé d'Anjou en de kampernoeljes Reeds zijn gekocht en de gasten uitgenodigd Dit is niet eerlijk en toch Test ik 's avonds mijn woorden uit voor de hond Mijn merel met lange oren Mijn geblakerde heks En als ik mijn natuurrampzalig noodlot neurie Jankt hij zachtjes mee Mijn verkoold verdriet Mijn luisbos met zijn tijgerogen Nu ik dit gezegd heb Vlucht ik in de slaap De blubberende slaap van de massa Hoor hoe de massa slaapt Als een bezinkingsinstallatie Terwijl mijn hond over mij waakt. [pagina 764] [p. 764] II Het is natuurlijk krankzinnig meelijwekkend Een eigentijdse dichter die in de laatavond staat te luisteren Naar de ontzettende lijsters Ik ben bang om het te zeggen Maar dat maakt mij ziek En slaat mij met dagenlange verstomming Wat mij totaal van streek brengt is de bedenking Dat wat de lijsters zingen zo oerecht is Geen gekke lijster heeft het aangedikt Geen domme lijster heeft wat weggelaten Geen broodnijdige lijster heeft ooit gepoogd Zijn voorzaten voor schut te zetten Ach was het alleen maar met de lijsters zo Maar bomen planten en bloemen Maar dieren en insekten Ze zijn trouw aan hun bestaan gebleven Aan de zin van de droom Aan het heilige bloed van elkander Alleen de mensen plegen moord en zelfmoord Rond hun waanzinnige altaren Om toch maar anders te worden dan ze zijn Ook al zingen hun dichters nog het oude lied Met verstikte stem Om zo veel verraad en onmenselijkheid Ik ben zo'n dichter en ik zing Heel bangetjes op papier waar niemand naar luistert Zing ik van het onheil dat mens is geworden En doodt en doodt en doodt Altijd maar dichter bij de eeuwigheid Met alles behalve mensen. Vorige Volgende