| |
| |
| |
Marcel Janssens / Straks gaat weer een non dood
De Vlaamse cineasten Paul Collet en Pierre Drouot zijn bezig met de verfilming van Maria Rosseels' roman Dood van een non (1961). De première van de film, die met miljoenensteun van het Ministerie voor Nederlandse Cultuur een zeer dure vierlandenproduktie (in vier versies) gaat worden, zou plaats hebben op het festival van Cannes in het voorjaar van 1974. Kort na zijn verschijnen werd de roman in het najaar 1962 bekroond in het Referendum van de Vlaamse Letterkundigen en kreeg hij op de Antwerpse Boekenbeurs van dat jaar de ‘Prijs van de Vlaamse lezer’, d.w.z. hij werd toen door de bezoekers van de Boekenbeurs als het meest gewaardeerde boek gekwoteerd. (In 1965 won Maria Rosseels met dit boek de Literaire Prijs van de Provincie Antwerpen.) Dood van een non haalde in 1961-62 een bestsellerpiek. Terwijl een bestseller in relatief korte tijd hoge verkoopcijfers bereikt, zich gemiddeld ongeveer anderhalf jaar in die hoge cijfers handhaaft en dan vrij snel wegkwijnt om helemaal vergeten te raken (bijvoorbeeld Les Carnets du Major Thompson) of als steady-seller verder te leven (bijvoorbeeld De Witte), noteert men tien jaar later in verschillende grote Vlaamse bibliotheken nog altijd relatief zeer hoge uitleenfrequenties voor Dood van een non, op sommige plaatsen zelfs nog altijd de hoogste in de sector fiction. Het boek kent een taai succes bij verschillende leeftijds- en sociale groepen. In Vlaamse middelbare scholen werd het een ‘klassieker’ van de lectuurlijsten. Inmiddels is het aan zijn dertiende druk toe. Het bestsellersucces van de jaren 1961-62 bestendigde zich hardnekkig in een carrière als steady-seller. De uitgeverij Contact (Amsterdam) bezorgde er zeven Nederlandse drukken van en het werd vertaald in het Duits (Tod einer Nonne) en in het Frans (La Passion de Sabine Arnauld). Een Poolse
vertaling wordt voorbereid voor 1974.
Nu de bestsellenoopbaan van dit boek ‘normaal’ gaat bekroond worden met een verfilming - van boek naar film en van film naar filmboek (De Teleurgang van de Waterhoek en Mira en de filmeditie van 1970...) -, mag men zich de vraag stellen naar de redenen voor dit opvallend succes van Dood van een non bij de lezer. Die ‘verklaring’ zou een literairhistorische (literairsociologische) én literairkritische component moeten hebben: ex- | |
| |
terne en interne factoren hebben het voortbestaan van Dood van een non bepaald. Wat volgt is een poging om een paar elementen in het (ongetwijfeld nog veel ruimer te situeren) kader van die ‘verklaring’ te verzamelen.
Er zijn vooreerst de voor de hand liggende externe bestselleraspecten van Dood van een non. De bestseller heeft de reputatie een dik boek te zijn en vertoont, zoals Piet van Aken gezegd heeft, een ‘neiging tot zwaarlijvigheid’. Uitzonderingen op deze regel zijn er natuurlijk ook: bijvoorbeeld The old man and the sea, Bonjour Tristesse en... Love story, die alle drie niet meer zijn dan een wat gerekte novelle, maar door de typografische vindingrijkheid van uitgevers tot commerciëler proporties aangedikt werden. Maar vooral volumineuze boeken (bijvoorbeeld op dit ogenblik in Duitsland Wallenstein) en trilogieën (Fr. Gulbranssens eeuwig zingende de bossen, waar de winden om de rotsen waaien, op weg naar elkander...) maken een goede kans om het tot bestseller te brengen. Dood van een non is een turf van 480 blz. en omvat drie delen (nu in één volume, maar bij de eerste druk nog in twee). Boeken met bestsellerbestemming verschijnen verder meestal in een standaardeditie voor middelmatige prijs, niet direct als pocket, noch in een luxe-editie. De relatief hoge prijs blijkt geen hinderpaal te zijn voor zijn commerciële carrière. Speelt hierin een normale reflex van de psychologie van de consument die meent dat wat (te) goedkoop wordt aangeboden, geen al te beste waar kan zijn? De externe presentatie van het boek als waar heeft ook belang. Als ik een exemplaar van de dertiende druk van Dood van een non bekijk, dan zie ik een stevig gebonden boek in bruinbeige vollinnen band met een georneerd kruisbeeld (met doornenkroon of aureool?) op de voorkant, druktechnisch perfect afgewerkt in de oude prestigieuze trant van het boek als cultureel statussymbool en als te-conserveren-bezit (Clauwaert-boeken mogen in een boekenkast gezien worden). Het formaat van het boek is handzaam, de bladspiegel luchtig en rustig. Er
zit een stofwikkel rond waarop aan de voorkant in statig blauw het motief van het kruisbeeld herhaald wordt, en verder de gebruikelijke publicitaire flaptekstinformatie bij een dertiende druk. Zo heeft de eerste druk er natuurlijk niet uitgezien, maar wat lay-out en presentatie betreft droeg hij hetzelfde stempel van de Boekengilde De Clauwaert, die er een erezaak blijkt van te maken haar uitgaven druktechnisch te verzorgen. Het moge allemaal wat futiel en oubollig lijken, maar werken deze externe kwaliteiten soms niet als hidden persuaders en signalen die in het literaircommerciële apparaat verborgen motiveringen in werking kunnen brengen? Treedt die terecht goed befaamde Clauwaert-presentatie niet naar buiten als een garantie: ‘U hebt te maken met een waardevol boek’? (Wat in dit geval dan nog waar is ook.) Vooral de vermelding van
| |
| |
de vele drukken op de titelbladzijde moet voor de lezer een geruststellende waarborg zijn.
De auteur van de bestseller is nog een externe factor (hoe eigenaardig dit ook moge klinken). Verschillende onderzoekingen wezen uit dat nog geen vierde van de bestsellerauteurs debutanten zijn - onder de beroemde uitzonderingen: Margareth Mitchell, Françoise Sagan, Jan Cremer, Erich Segal... De meeste bestsellerauteurs hebben al wat werk, al of niet succesrijk, op hun actief, of ze maakten naam op een niet-literair gebied. Zo hebben zij meestal zelf al wat vakkennis verworven en het publiek van zijn kant staat niet tegenover een helemaal vreemde naam. Zo was de auteur van de verschillende keren herdrukte trilogie Elisabeth - Ic segh adieu - Het derde land (1950-52) en van Ik was een kristen (1957 in twee delen, sindsdien nog 4 drukken in Vlaanderen alleen) reeds een veelgelezen romanschrijfster toen Dood van een non verscheen. Ze had een jeugdboek geschreven, en vooral de dagboeken van Spieghelken (in boekvorm in 1952, door de provincie Antwerpen bekroond als het beste jeugdboek voor de periode 1953-55), met het vervolg O Marolleke, hadden haar bij jongere en oudere lezers een sympathieke reputatie bezorgd. Bovendien waren deze spieghelkens tevoren via de krant populair geworden. Rond 1960 was zij reeds een bekende en erkende journaliste. In de krant en in tijdschriften voor jongeren (bijvoorbeeld Jong Cultuurleven) schreef zij vooral over film - en over religieuze problemen, maar daarover verder. In die jaren werkte zij mee aan programma's over film in de Vlaamse Televisie. Zo werd zij ook via het scherm een bekend ‘gezicht’ voor wie haar nog niet mocht ontmoeten op een van haar talrijke voordrachten, want welke (al of niet katholieke) school of vereniging in Vlaanderen hebben haar toen niet voor een lezing of debatavond uitgenodigd? Zij moet in de jaren 1960-65 een van de meest actieve voordrachtgevers in Vlaanderen geweest zijn.
Kortom, rond de tijd van de eerste publikatie van Dood van een non was zij een zó bekende persoonlijkheid dat haar collega Gaston Durnez over haar een boekje kon schrijven in de reeks ‘Idolen en Symbolen’ van Lannoo (1963). (In die reeks waren boekjes verschenen over James Dean - kennelijk een idool - en Harry Mulish - toen óók nog een idool.) Zij was zélf als rijke, ernstige, strijdvaardige persoonlijkheid op Vlaanderens publieke forum de faam van haar Dood van een non voorafgegaan. Dit boek kwam meteen als auteursnaam naar de lezer toe, met de in alle culturele en ideologische lagen van Vlaanderen bekende naam ‘Maria Rosseels’ als waarmerk van kwaliteit op het kaft. Jarenlang had zij zich met literaire en extra-literaire (in hoofdzaak journalistieke) activiteiten een zeer ruim potentieel lezerspubliek van ‘bekenden’ verworven. Die bekenden
| |
| |
hebben in Dood van een non een bekende ontmoet. Het bestsellersucces van de Roman over Sabine Arnauld was in de volle betekenis van het woord een persoonlijk succes van Maria Rosseels.
De weerklank van een boek in de sectoren van recensie en kritiek is nog een andere externe factor. Dit veelvuldige bespreken van een boek vormt een sneeuwbaleffect (hoe beperkt, sociaal gezien, het terreintje moge zijn waarover die sneeuwbal rolt); een veel besproken boek wordt een boek waarover men spreekt; na korte tijd moet men er over kunnen meespreken, wat zeg ik: men moet het gelezen hebben om te kunnen meespreken in bepaalde socioculturele kringen. Vooral als het over een ‘besproken’ boek als Dood van een non gaat. Welnu, er is destijds heel wat te doen geweest rond Dood van een non! Literaire critici en theologen en moralisten, journalisten en chroniqueurs in tijdschriften, vrijzinnigen en gelovigen, leken en religieuzen... wie heeft er toen niet zijn zeg gehad over deze roman? Het feit dat vrijzinnigen dit boek van een uitgesproken katholieke schrijfster zo sympathiek en begrijpend onthaalden, het feit dat de besprekingen zo talrijk werden, replieken uitlokten, zo een diepgaande indruk maakten en ondertekend werden door mensen met naam die men niet in literaire rubrieken placht aan te treffen, het feit ten slotte dat uit de recensies bleek dat het boek veel meer dan een literair fenomeen voor de literaire pagina was: dat alles maakte van het verschijnen van Dood van een non een gebeurtenis in het culturele leven van Vlaanderen. Daar kon de lezer niet náást kijken. Natuurlijk kan men terecht opmerken dat de interne kwaliteiten van het boek deze geanimeerde receptie in de kritiek hebben bepaald. De kritiek heeft zeker de faam van dit boek niet gemáákt of artificieel opgepept (gesteld dat de kritiek alléén in staat zou zijn om er op die wijze een boek bij de lezer door te drukken, bijvoorbeeld in het utopische geval dat alle recensenten zich eendrachtig achter een boek zouden scharen...). Een succes van meer dan tien jaar bij het lezerspubliek kan
zeker het resultaat niet zijn van een gunstige of ongunstige receptie in de kritiek. Toch hebben de frequentie, de herkomst, de omvang en de diepgang van recensies in de jaren 1961-62 zeker de verspreiding van het boek beïnvloed. Een zó geprezen boek (met zo'n inslaande titel...) wordt gewis door boekhandelaars, bibliothecarissen, leraars en dergelijke zonder risico's aangeprezen. Het moet in het najaar 1962 een zeer gewild geschenkboek geweest zijn.
Een ander extern verkoopspromotorisch element is de publikatie van een boek in het fonds van een erkende boekenclub, in dit geval De Clauwaert. Dit zorgde meteen voor een gegarandeerde eerste oplage, voor verspreiding in de boekhandel, voor recensies, voor afzet in bibliotheken en scholen. Het boek werd beslist niet verloren neergezet in een naam- of merkloze
| |
| |
produktie, maar in het fonds van een boekengilde die reeds ander opgemerkt werk van de schrijfster publiceerde en naast haar enkele andere vooraanstaande Vlaamse auteurs regelmatig uitgeeft. Deze editoriale context fungeerde als bijkomend vertrouwenwekkend element van degelijkheid. Het feit dat het boek bij dezelfde uitgever blééf, verhinderde zijn blijvend succes in Vlaanderen niet, evenmin als het feit dat het ook nooit in een goedkopere uitgave, bijvoorbeeld in pocket- of paperback-editie werd aangeboden (wel een paar keer in een zgn. integraalband), waardoor Dood van een non zijn image van degelijk, duurzaam en kostbaar (hoewel niet te duur) boek kon behouden.
Een laatste en zeer belangrijke externe factor die een bestsellersucces bepaalt is: timing, d.w.z. het moment waarop en de context waarin een publikatie naar de potentiële lezer toegaat. Een boek moet iets te zeggen hebben in een constellatie waarin vele lezers bereid zijn ernaar te luisteren, of het kan zijn achttienmaandencampagne van bestseller niet beginnen. Wat en wat niet heeft Love Story te danken gehad aan de hele socioculturele context waarin het in februari 1970 bij de uitgever van de mémoires van Svetlana Stalin en van de Kennedy-story verscheen? Waarom kon het in 1971 onder honderdduizenden kerstbomen liggen, in de Oude en de Nieuwe Wereld? Wie kan al de raaklijnen tekenen tussen deze onverbiddelijke smartlap en het zogenaamde romantische ‘derde bewustzijn’ van de Seventies? De moeilijkheid is precies dat deze context zo moeilijk wetenschappelijk te analyseren valt, wat met zich brengt dat de al of niet gunstige timing van een boek grotendeels aan controle ontsnapt. De moeilijkheid van de niet-voorspelbaarheid van een boeksucces hangt ermee samen. Daarom bestaan er zo weinig bestsellerrecepten. In de meeste gevallen is een bestseller er, zoals een vallende ster. Men kan hem vooralsnog niet programmeren, omdat het omringende gesternte waarin hij moet ‘uitstulpen’, zo moeilijk kan worden afgelijnd en vooral omdat het gunstigste moment voor zijn lancering met te veel risico's en imponderabilia bepaald moet worden.
Welnu, men mag zeggen dat er geen gunstiger moment geweest is voor het afsterven van Sabine Arnauld dan precies 1961. Had de uitgever zulks gezocht of gewild, hij had het boek niet gelukkiger kunnen ‘timen’. (Er werd in dit geval helemaal niets bewust ‘getimed’: de persoonlijkheid van de schrijfster en het boek wáren er nu eenmaal en ze meldden zich toen hun uur gekomen was.) Achteraf gezien lijkt dat natuurlijk een gemakkelijke affirmatie. Maar als de wijdvertakte historische context waarin Dood van een non opdook en ging meespelen, grondig genoeg geanalyseerd kon worden (grondiger dan ik het hier en nu kan doen), zou kunnen blijken hoezeer deze bestseller - ik gebruik de term helemaal niet denigrerend -
| |
| |
vastzit in en aan het algemeen geestelijk klimaat in Vlaanderen in het begin van de jaren 1960. Ik laat de literairhistorische context nog buiten beschouwing. (Men zou de vraag kunnen stellen op welk moment en op welke evolutielijn in de geschiedenis van de Zuidnederlandse roman dit boek intertextueel gesitueerd moet worden, en of romantechnische eigenschappen van het boek zijn succes in een context van verhalende teksten mede hebben bepaald.) En als de literatuurgeschiedenis ‘een systeem van systemen’ zou zijn, wat doet dit systeem in de bovengenoemde algemener context? Speelden literair-romaneske eigenschappen van Dood van een non mee in zijn succes of is dit voor veruit het grootste deel aan nogal gemakkelijk ‘extra-literair’ genoemde factoren toe te schrijven? Ik acht er mij niet toe in staat, dergelijke vragen naar de inter- en contextualiteit van dit boek bevredigend op te lossen. (‘Das Wahre ist das Ganze’, maar dat is wat veel gevraagd.) Wel kan ik iets laten doorschemeren van het intellectuele, godsdienstige, binnen- en interkerkelijke klimaat waarin de non opgroeide, beminde en stierf.
Men kan dit boek niet begrijpen (laat staan ‘verklaren’ in de betekenis waarin bijvoorbeeld L. Goldmann de term ‘explication’ gebruikt) als men de context van de preconciliaire katholieke geloofsbeleving niet kent. Kenmerken van die traditionele geloofsbeleving zijn: verticalisme, dualistische, zelfs manicheïstische mensopvatting, ascetisme en puritanisme in de praktijk van goddelijke en kerkelijke geboden. Er is in zo'n godsgeloof een onoverkomelijke afstand tussen de menselijke en de goddelijke wereld. God is zeer ver en zeer hoog in zijn absolute transcendentie, terwijl de bestemming van de mens, de nieteling in het universum, ligt in het transcendente rijk van een hiernamaals. God is ‘le Dieu caché’ van Pascal, Hij spreekt de mens niet aan, en de sterren zwijgen verpletterend. Binnen dit van de wereld afgewende supernaturalisme staat de mens met een heilige schrik tegenover de lasten en lusten van zijn lichaam. Daarbij komt de sterke druk van een goddelijke geopenbaarde en hiërarchisch voorgehouden dogmatische geloofsleer. De God van Vrees wordt door een Kerk van Gezag gediend. De Kerk verschijnt op de eerste plaats als instituut en onaanvechtbare (onfeilbare) leerinstantie. De Kerk evolueert naar Vaticanum II, maar is nog triomfant op vele terreinen. Onder het kerkvolk heersen magische geloofspraktijken. Dit traditionele geloof wordt op de eerste plaats gedragen en uitgedragen door de burgerij, die niet zozeer een aristocratie van het geld, maar een aristocratie van de geest en de cultuur vertegenwoordigt. De waarden van de familie (de afstamming), het vaderland en de Kerk zijn absolute pijlers van hun wereldbeeld, een vast wereldbeeld, analoog met de onaantastbare waarden van de burgerij als sociale
| |
| |
klasse. Hypocrisie is aan dit milieu niet vreemd: er is vaak een kloof tussen de strenge opvoedingspatronen en de naar buiten geafficheerde moraal enerzijds, en het persoonlijk gezag anderzijds.
In Dood van een non werken nog elementen van dit traditionele geloof na, zelfs in het centrale personage Sabine die in het eerste deel, Het Mirakel, in haar relatie tot God nog een pact of contract kan inbouwen. Haar gelofte in het klooster te zullen treden als ze maar enkele jaren gezond mag leven, is een do-ut-des-transactie met een almachtige Mirakelman. Ook de opvatting van God als rechter en wreker die de mens doet betalen voor zijn fouten (dus niet een God van Liefde), wordt in het boek ontwikkeld, en niet zomaar in perifere uitspraken. Het komt mij voor dat tot de kern van de boodschap van Dood van een non de nederige Jobsbekentenis behoort dat men God in zijn almachtige transcendentie niet kan beminnen, wel Hem aanbidden, danken, smeken, desnoods om vergiffenis vragen. De verhouding van mens tot God is een machtsverhouding, een kwestie van winnen of verliezen (en de nieteling moet het afleggen tegen de Oppermachtige). In een competitieve relatie bekampen mens en God elkaar met absoluut gestelde normen. Toch steekt er in Dood van een non veel meer expliciete en/of impliciete kritiek op de dualistische geloofsbeleving. De schrijfster geeft aan deze kritiek romaneske vorm in precies de evolutie die Sabine Arnauld doormaakt. Dood van een non is de religieuze ‘Bildungsgeschichte’ van Sabine Arnauld (zoals Wacht niet op de morgen - weer in drie delen - de religieuze ontwikkelingsgeschiedenis van Gilles de Male verhaalt). Welnu, met dit rustig doordenken en vrijmoedig formuleren van nieuwe, eigentijdse vragen aan het traditionele katholicisme staan we volop in de voor dit boek kapitale context van de jaren 1960.
Maria Rosseels knoopte aan bij en dacht verder mee in de toen bij vele intellectueel geschoolde leken wakkergeworden kritiek op een voortaan als problematisch aangevoeld dualisme. Dood van een non werd nog geschreven in de strijdfase die naar Vaticanum II leidde. Voor de religieuze problematiek die de schrijfster met haar gezag, onderlegdheid, vinnigheid en vlotheid aansneed, bleek er een zeer ruime respons voorhanden in brede katholieke volkslagen, terwijl niet-gelovigen in Vlaanderen dit voorpostgevecht tegen het ‘obscurantisme’ en het ‘dogmatisme’ van Rome met nieuwsgierige sympathie gadesloegen. (Tien jaar later lijkt deze strijd nu wel beslecht, bij zover dat sommige van de in Dood van een non behandelde knelpunten, o.m. met betrekking tot de interne organisatie van vrouwelijke kloostergemeenschappen, futiel geworden zijn, faute de combattantes). Minder sterk dan in Wacht niet op de morgen van 1969, maar toch al duidelijk waarneembaar verschuift het accent van een Deus absconditus-theologie
| |
| |
(met de Triniteit en de Verlossing als centrale geloofspunten) naar een met minder dogmatische zekerheden ommuurd, meer op de wereld en de andere godsdiensten geopend christendom in Jezus' naam (minder ook in naam van de Gezalfde Christus). De in religieus en intellectueel opzicht volwassen geworden mens verschijnt in de kern van het boek als een zoekende, een roepende om God in de woestijnen van de wereld, iemand die door de nacht van het niet-weten moet en de hybris van het intellect moet afleggen eer hij, in de dood, zich gewonnen-verloren kan storten in de laagste dragende Diepte. Er is ook meer nadruk komen te liggen op het kerk-zijn in een universele verbondenheid van alle mensen van alle rassen en confessies (wat Wacht niet op de morgen nog explicieter zal uitwerken). Dood van een non toont in de episode in India ook al de evangelisch-caritatieve bekommering en inzet voor de Derde Wereld. De ethiek van het evangelie en van de orthopraxie komt als de kern van de christelijke levenshouding naar voren. Er is het oecumenisme met de constructieve tolerantiegedachte (de ontmoetingen van Sabine met de godsdiensten van India, China en Japan). Er is de problematiek van de emancipatie van de leek en van de vrouw in de Kerk. Kortom, een hele romanesk in beeld gebrachte pre-conciliaire problematiek die in 1961-62 de gelovige intelligentsia in Vlaanderen soms passioneel bezighield en de behoeders van het Rijke Roomse Leven tot verwoede achterhoedegevechten verplichtte.
Wat gelovige en niet-gelovige lezers van Dood van een non wellicht het meest aansprak (en blijft boeien), is het vrijmoedige pleidooi van de schrijfster voor een authentische religieuze beleving. Wat de binnenkerkelijke problematiek en het kloosterleven betreft, gooide de schrijfster een paar verluchtende deuren open. Zij rukte het regelformalisme het masker af, legde de vinger op de kleinheid en schijnheiligheid van een door verboden en do-ut-des-garanties beveiligde geloofspraktijk en ontwierp een model van een eigentijds leefbaar christendom in de grootmenselijke risico's van de ‘sprong’ in het geloof. De Kerk verscheen in Dood van een non als de erfgename van de Kerk der apostelen, authentisch-evangelisch. Geen parade-christendom treedt uit dit boek naar voren, maar een christelijke praxis voor mensen van nu. Ook inter- en buitenkerkelijk gezien bracht dit boek verruiming en verluchting. De heldin verlaat een Vlaams klooster, reist als journaliste de wereld in en komt om in een taifoen (niet ergens in een Vlaams-katholiek ziekenhuis met de laatste Zalvingen als vrijbrief)...
Zo speelde Maria Rosseels in op bepaalde verwachtingspatronen van een groot deel van haar katholiek of christelijk-georiënteerd lezerspubliek. Door haar journalistieke vertrouwdheid met het openbare leven in Vlaanderen, door de informatie die haar toevloeide via voordrachten, contacten, ge- | |
| |
sprekken, lezersbrieven, fanmail, interviews, ook door eigen ervaring geleerd kon zij toen moeiteloos in de roos mikken en de lezer treffen. Zij had toen iets in de vingertoppen van wat in Vlaanderen leefde, vooral van wat omging en gistte in de milieus van kritisch denkende intellectuele leken in de Kerk. Zij speelde in op een constructief onbehagen. Dat was het verwachtingspatroon van de potentiële lezer dat zij bespeelde en met eerbied en delicatesse bijstuurde. De schrijfster had toen het image, progressief te denken. Zij deed dat vrijmoedig en gedurfd, maar niet te brutaal, zodat haar lezer zich met haar solidair kon voelen in een niet te agressief ruitentikkende of te radicaal afbrekende progressiviteit. Tien jaar later blijkt dat zij toen haar herbronnende kritiek niet ten gronde doortrok, zoals na Vaticanum II veel radicaler gebeurde in sommige westerse kerkgemeenschappen, zowel op het doctrinaire als op het morele, pastorale en organisatorische vlak (bijvoorbeeld in Nederland). Zij verstoorde de verwachtingspatronen van haar potentieel publiek niet te brutaal, verschoof de grenzen niet te bruusk noch te ver. Zo kon zij een vertrouwenwekkende en gezag inspirerende gesprekspartner worden, een modern denkende maar geen revolutionaire, progressief maar niet verontrustend agressief, reformistisch maar niet destructief, grensverleggend maar niet in één ruk grensdoorbrekend.
Ik meen dat zij met deze kritische bezinning binnen-het-geloof in Wacht niet op de morgen (1972) nog verder is gegaan. Daar lijkt zij aan te knopen bij een postconciliaire binnen- en interkerkelijke problematiek. Hoewel dit laatste boek naar mijn mening zeker zo goed en zo verzorgd is, qua stijl, compositie en schriftuur, lijkt het er niet meer zo in te gaan als de toen onvermijdelijke Dood van een non. Is de gevoeligheid voor deze postconciliaire vragen bij het brede lezerspubliek in Vlaanderen en Nederland misschien aan het afzwakken?
Een tweede, maar dit keer beslissend element in de - hoe weinig ook bestudeerde of geprogrammeerde - timing van Dood van een non kwam nog niet ter sprake: het publikatieverbod dat Maria Rosseels' reportages over nonnenkloosters in De Standaard trof. Om zich te documenteren voor haar roman die tegelijkertijd met de artikels ontstond (en dus niet als ‘wraakneming’ voor het publikatieverbod gauw-gauw op de markt werd gegooid), schreef Maria Rosseels tussen 21 juli en 13 oktober 1960 acht artikels in De Standaard onder de titel ‘Moderne nonnen gevraagd’. Daarin reageerde zij, op basis van studie en gesprekken met religieuzen van verschillende orden, tegen het formalisme van Heilige Regels die het evangelische gebod van Liefde verdonkermanen. Ze bepleitte ook de humanisering van het kloosterleven en van de opvatting over ‘heilig-worden’ zonder meer. (De
| |
| |
humanisering - ontmythologisering, zo men wil - van de hagiografie is overigens één van haar stokpaardjes, zoals recent nog bleek uit haar recensie in ‘Standaard der Letteren’ van een Freudiaans georiënteerde biografie van Thérèse van Lisieux. Geen gipsen, laat staan suikerkoeken heiligen, maar heiligen van vlees en bloed, broeders van de mens, wil zij tot voorbeeld stellen: heiligen over wie men een eigentijdse roman kan schrijven, zoals over Sabine Arnauld). In die tijd waaide het vroegste briesje van de secularisering rond de kloostermuren. Vooral rond het zeer delicate terrein van de vrouwelijke congregaties vielen een paar kijkgaten open, in een tijd toen er nog kapittels vergaderden rondom de lengte van het te vernieuwen kloosterkleed. De nonnen traden al schuchter uit hun geheimzinnige panden, hun sluiers werden korter. Ik herinner mij uit die tijd het enorme succes van de film met Audrey Hepburn, Zuster Luc, naar de roman van Kathryn Hulme, een boek dat toen zeer gewild was. Ik herinner me ook een schandaalfilm over nonnen uit die jaren, de Poolse film Moeder Johanna der Engelen (echter niet te vergelijken met een paar veel recenter films over vrouwenkloosters...). Het openbaar-worden van de problematiek der kloostergemeenschappen als kerkelijk discussiepunt en de pastorale begeleiding van dit toen zeer actuele vraagstuk vonden hun neerslag in het veelbesproken en veelverspreide boek van Mgr. L. Suenens, Kloosterleven en Apostolaat (1962). Kortom, net vóór de nonnen uittraden, waren zij erg in.
Na de afkeurende brief van Kard. J.E. van Roey van 3 oktober 1960 werd de artikelenreeks van Maria Rosseels stopgezet. De uitgever van Dood van een non had geen gunstiger gesternte kunnen dromen! Het boek was immers nagenoeg klaar en het publikatieverbod, met heel de nasleep ervan in de pers en het tijdschriftenwezen, had het gunstigst denkbare klimaat geschapen voor de receptie van de roman, die in de gegeven bewogen omstandigheden niet anders kon worden gezien dan als ‘Maria Rosseels’ antwoord aan Mechelen'. De problematiek was uiterst actueel; de schrijfster zelf had als journaliste de actualiteit van het probleem voor een goed deel geschapen; de kloostergemeenschappen en - veel ruimer - het hele aggiornamento van de Kerk waarvoor de concilievaders zich reisvaardig maakten, waren gespreksstof op het publieke forum; Mechelen rondde de timing af en deed de zaak ‘uitstulpen’. Zo had de schrijfster, samen met anderen, gewild en ongewild, de context voor haar roman voorbereid. De roman zou het succes oogsten dat zó voor hem klaar lag, een persoonlijk veroverd succes voor Maria Rosseels, de (on)gelukkig gewraakte journaliste, die het via een ander medium, de krant, had voorbereid, én een bijval die haar vanuit de (zo moeilijk peilbare) omstandigheden gul toewaaide.
| |
| |
Het blijvend succes van Dood van een non moet ook buiten de tijdssfeer van het begin van de jaren 1960 verklaard kunnen worden. Het boek heeft nu wellicht zijn grootste piek overschreden (tot wanneer Collet en Drouot voor de dag komen), maar het lééft beslist nog. Het heeft de geanimeerde ontstaanstijd kunnen overleven. Het moet dus interne kwaliteiten bezitten die buiten de met de concilietijd vervlochten ‘historische’ aanknopingspunten liggen. Deze interne kwaliteiten moeten gevarieerd zijn, want het heeft zowel de ontwikkelde katholieke leek als de vrijzinnige, zowel de literair geschoolde als de volksmens aangesproken. Het kan worden bestudeerd en als ‘verhaal’ geconsumeerd. Het boeit de scholier en de volwassene. Daarom ook daarover nog een paar notities.
Wat iedereen boeit in dit levensverhaal, is zeker de heldhaftige inzet van die krachtige persoonlijkheid, Sabine, afstammelinge van de beroemde Arnaulds, meestal doorduwers en absoluut denkende geesten, die met God en de duivel een weddingschap zouden aangaan over hun laatste bestemming en over de zin der laatste Dingen. Er zit iets van de Vlaamse keikoppigheid in die Vlaamse tak der Arnaulds. Zij, en vooral de hoofdfiguur, beleven hun existentie heroïsch als een waagstuk vóór het aanschijn van God en van de mensen. In een bekrompen, krom denkende en schijnheilige wereld is het inderdaad een waagstuk, aan het leven als een Augustiniaanse zoeker een ultieme zin te willen geven, als er barsten beginnen te vallen in de oude zekerheden. Het is een waagstuk, het geloof existentieel ernstig op te nemen en te willen leven in eenklank met een moeizaam verworven, wankel inzicht in de zin van een totaliteit, die het eigen kwezelachtig beveiligd leventje oneindig transcendeert. Dood van een non is actueel denkwerk op niveau - denkwerk rondom de zin van de heiligheid, de sprong in God, het engagement vanuit en in het geloof. De motorische kracht in het boek is een echte Arnauld-uitdaging: Ik zal God bewijzen waartoe een Arnauld in staat is, nl. een heilige worden! Het religieuze waagstuk - de existentiële bekommering om de laatste Dingen, de wezenlijke Dingen in het leven - gaat immers gepaard met een menselijke trots, de trots der Arnaulds die gebroken moet worden.
Dit brengt ons bij een tweede kwaliteit: de karakteruitbeelding, in het bijzonder van de hoofdfiguur Sabine (een vrouw, geliefde hoofdfiguur van bestsellers). Nergens heeft Maria Rosseels duidelijker gedemonstreerd dat de heiligheid langs de psychologie passeert. In deze figuur, zo rijk van verstand, hart en gemoed, heeft zij ook het probleem van de vrouwenemancipatie gesteld, meer bepaald in kerkelijke aangelegenheden. Sabine Arnauld is een Dolle Nonna. De aantrekkingskracht van deze sterke vrouw en van het milieu waarin de roman zich afspeelt zal verder ook wel te
| |
| |
maken hebben met het feit dat zij uit de ‘hogere wereld’ komt, uit een adellijk geslacht met een befaamd blazoen en een historisch vergulde naam. Zij is tegelijk Vlaams en internationaal, veraf als hooggeplaatst adellijk wezen en als kloosterzuster, dichtbij toch met haar beproevingen, twijfels, noden, zwakheden en begeerten. Dichtbij is zij vooral in haar liefde en in haar dramatische dood. Het milieu en de anekdotiek van Dood van een non komen zeer tegemoet aan de behoefte van de (bestseller-)lezer aan ‘social uplift’: hij komt via gewoonmenselijke misère en kleinheid zeer dicht bij lieden uit de betere klasse, en die helden blijken schamele mensen te zijn als hij...
Dood van een non is verder nog eens een echt gedramatiseerd verhaal. Het doseert handig bezinningen en gebeurtenissen, dialoog en beschrijving, pieken en pauzen. Het eindigt abrupt met de ongewisse dood van de heldin. Men kan er zo een scenario van maken... Het is ook een informatief kijkboek: de lezer treedt achter kloostertralies binnen, in India, in China en Japan. Een vleugje exotisme kan nooit kwaad in een bestseller. Met haar jarenlange ondervinding als filmcriticus moet Maria Rosseels wel weten wat de lezer lust. Hij heeft het dan ook in Dood van een non ruimschoots gekregen. Ten slotte heeft het boek ook wel geprofiteerd van de vraag naar geëngageerde romanliteratuur die in de jaren 1960 sterk naar voren kwam.
Concluderend mag men tien-elf jaar na de dood van de non zeggen: Maria Rosseels heeft met dik boek iets geraakt bij een relatief groot aantal lezers. Een boeksucces als dit verwijst ons naar het probleem van de macrosociale relevantie van de literatuur. Men mag stellen dat Dood van een non een evenement van macrosociaal belang in het Vlaamse geestesleven van de laatste tien jaar geweest is. De carrière van dit boek verenigt waarschijnlijk een kwantitatief grote weerklank met een sterk intensiteitseffect. Het zijn immers lang niet altijd de meest verkochte of besproken teksten die het meest intens ‘prente slaan’ in de lezer. Ik meen dat Dood van een non ook dit laatste vermocht. Maria Rosseels heeft met dit boek - zoals met andere romans - de literatuur in het leven van haar tijdgenoten geplaatst. Leven en dood van Sabine Arnauld werden gespreksstof, discussiemateriaal, meditatiestof. Maria Rosseels raakte de lezer met ideeën, problemen en vragen die zij zo uit het bewustzijn van haar tijdgenoten oppikte, dramatiseerde en ensceneerde met haar aangeboren talent van scenische veraanschouwelijking, zodat Dood van een non kleurrijk, pakkend, episch ver-beeldde wat velen toen dachten. Als literatuur een vorm van communicatie met een lezer is, dan heeft Maria Rosseels deze communicatie (die dan nog in beide richtingen ging verlopen), zeker tot stand gebracht.
|
|