uitdrukking ‘het hogere wezen dat wij erkennen’ moet vervangen worden. Beslist jawel, want zijn macht is zwaar genoeg om dat erdoor te drukken en het omroeppersoneel, hoewel innerlijk mopperend, uiterlijk vriendelijk te doen gehoorzamen.
Tegen dat alles staat Böll in het verweer, gelukkig niet namens een of andere formatie die op haar beurt naar machtsverovering uit is, om straks hetzelfde onrecht te plegen dat zij alsnog bevochten heeft. Wel koestert hij, blijkens de inhoud van zijn roman Gruppenbild mit Dame en zijn actie voor de S.P.D. in de jongste Duitse verkiezingsstrijd, sympathie voor politieklinks. Hij draagt het Duitsland dat door Pruisen geleid werd niet in zijn hart. Veeleer voelt hij zich een Rijnlander, verliefd op Keulen, het volk, het dialect en de sfeer van zijn geboorteland, dat hij in een historisch perspectief nog altijd door de Romeinse bezetting en de vele invloeden uit het Westen en Zuiden die erop ingewerkt hebben, gemerktekend ziet.
Zijn inhaken als schrijver op actuele problemen en toestanden maakt zijn werk voor een talrijke lezersklasse, die tussen literatuur en journalistiek geen onderscheid ziet, zeer interessant. Als dat banale wegwerpwoord interessant ergens past, dan zeker in dit verband. Voor de blijvende betekenis van Bölls werk lijkt het ons niet gunstig. Zo zijn wij ervan overtuigd dat een merkelijk aantal van zijn verhalen, na onze tijd, met het verlorengaan van hun politiek belang, niets meer zullen te zeggen hebben. Aan dat propagandaproza is het te wijten dat sommigen, onder de Duitse auteurs van zijn leeftijd Günter Grass en Friedrich Dürrenmatt boven hem stellen. Het Nobelprijscomité heeft anders geoordeeld. Als wij, wat ons natuurlijk niet gevraagd wordt, zijn beslissing moesten verdedigen, zouden wij het doen met een beter deel van Bölls kunst ter bespreking voor te leggen.
Wij beogen zijn meer poëtische verhalen, waarin een eeuwenoude romantiek, zoals het behoorde uit gevoel en verbeelding ontstaan, met moderne ironie en zin voor het lachwekkende dat in het absurde ligt, benaderd wordt. Als Böll vergeet dat hij tegen iets moet zijn, begint hij te spelen en daar is hij, naar het ons toeschijnt, het zuiverst zich zelf. Als hoogtepunten in die wijze van zich uit te drukken beschouwen wij Alle Dagen Feest en Het Dal der dreunende Hoeven. In het eerste geval gaat het over een bejaarde dame die maanden aan een stuk iedere avond Kerstmis wil vieren. Dat zou helemaal niet erg zijn als zij daar geen gezelschap bij wilde. Maar nu zijn haar naaste familieleden en zelfs de pastoor van de parochie verplicht de vertoning bij te wonen. Onvermijdelijk wordt het voor die slachtoffers te veel op de duur, zodat zij zich de een na de andere door een simulant doen vervangen. Het zou een doelmatige oplossing zijn, was het niet dat hun hele bestaan erdoor ontwricht wordt en de hele ‘sibbe’, zoals Böll het