Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 415] [p. 415] Gery Helderenberg / Rouwklacht over de uittocht Zij knielden op oude tapijten, verschoten van jaren, rozerode kussens en kant aan de communiebank. Met licht overgoten keken de heiligen toe uit 't kloosterpand. De rector las de psalmen en oraties, De exorcismen, en wijdde ring en kruis. Zij luisterden naar vreemde revelaties: de genaden van dit huis. 't Kroontje met parelmoeren schitteringen legde hij op de sneeuwwitte huif, 't scapulier, zoet juk voor Christus' hovelingen langs de schouder, en zij herkenden lam en druif op 't antependium, zilveren tooi voor grote dagen. Schuchter beloofden zij arm en kuis tot in de dood 't kruishout te dragen de gangen door van dit huis. Zij bevestigden 't jawoord met geijkte formules op 't blad dat men tussen de vingeren lei wanneer, afgelegd, na 's levens avonturen iemand over hen het requiem zei. Zij rilden onder de falie, glimlachend even. Door de kapel hoorde men zinderend geruis. Geschokt om wat zij onderschreven bewoonden zij met U dit huis. Zij noemden zich tot over 't graf gebonden, bruidsmeisjes, de wijze, uitkijkend met de lamp die glansde, onbekend met nacht en zonde, onwezenlijk, 't lichaam in Gods vlam verdampt. Zij zouden, lachten zij, lijk libellen zweven, [pagina 416] [p. 416] engelen misschien, gevat in een aardse kluis. Zij voelden zich door tederheid aangedreven, geestelijke dochters in dit huis. Een morgen, tussen vlagen zon en regen zijn zij gegaan en verstomde hun lied, stuurloos, bitter misschien, misschien verlegen, vaandelvluchtigen, zegt men, of alleen uit verdriet. Na zeven jaar terug, luidde Beatrijs de klokken over koorvloer, refter en cel, tuin en thuis. Gij kent de duivelen, Heer, die 't hart verlokken in leegte stervend, ergens, buitenshuis. Vorige Volgende