| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Groen geheimschrift
Wij weten nu dat Merijn Trip, de auteur van Groen Geheimschrift (Orion, Desclée de Brouwer, Brugge 1972, 222 blz.) de vrouw van Prof. Garmt Stuiveling is. Hoewel zij vroeger met verhalen aan tijdschriften meegewerkt heeft, kunnen wij dit boek een debuut heten. Het bevat tien verhalen en een verantwoording. Niet over onderwerpen die zo maar bedacht werden of aan een grillige verbeelding te danken zijn. De gewone levenservaring van iedere dag heeft ze opgeleverd. Anderen zouden er licht geen aandacht aan geschonken hebben, maar Merijn Trip is erdoor geraakt. Iets heeft haar getroffen, even ontroerd zelfs of een kritische reactie uitgelokt. Dat neerpennend heeft de schrijfster met haar levens- en cultuurachtergrond het herinneringsbeeld zo aangevuld dat het een algemene betekenis gekregen heeft. Merkwaardig is de rustige, in deze tijd bijna ongewone stijl, die aan het werk een eigen sfeer en innigheid heeft geschonken.
André Demedts
| |
Op de spiegel gezet
De ondertitel van het jongste prozawerk van Paul Vanderschaeghe, Op de spiegel gezet (Orion, Desclée De Brouwer, Brugge 1972, 163 blz.) luidt: ‘Het eerste Narrenboek’. Het wekt de veronderstelling op dat er een of meer vervolgen op zullen komen. Het lijkt des te beter mogelijk omdat Vanderschaeghe er blijkbaar niet een roman in de zin van Walschap, een relaas van gebeurtenissen van heeft willen maken. Veeleer gaat het om een essayistisch geschrift, een reactie in de mond van een ik-persoon gelegd, op de tijd die wij beleven. Uiteraard zijn het kritische beschouwingen over de dwaze dingen en onrechtvaardigheden rondom ons. Wie aandachtig leest, van zin naar zin, valt geredelijk de schrijver bij en wordt tussendoor ook wel verrast door de overwogen en persoonlijke manier waarop bepaalde waarheden geformuleerd worden. Maar doordat er geen vaste draad door het boek loopt, zullen de meeste belangstellenden het wel lastig vinden om er vijfentwintig bladzijden naeen met hun aandacht bij te blijven. Wegens die vaststelling opperen wij de vraag of het niet beter zou zijn zo'n prozaboek nog sterker te condenseren, zodat het als een verzameling beknopte beschouwingen, een bundel losse essays kan uitgegeven worden.
André Demedts
| |
| |
| |
Psychopaat
Maria Vlamynck vertelt over psychopathologische syndromen en demonen in een korte roman bij De Clauwaert, De weg terug. De plot kan als volgt geresumeerd worden: Maurice-Domenico Avercamp, jong delinquent en ‘moordenaar zonder drijfveer’, wordt in een Reclasseringscentrum onder psychopaten opgesloten, waar hij verzorgd wordt door de vrouwelijke psychiater Dr. E. Claterbos, op wie hij als op een soort vervangmoeder verliefd wordt. We leren de levensgeschiedenis van zijn moeder en vader kennen, evenals de voorgeschiedenis van zijn internering. Vrij veel aandacht wordt besteed aan de klinische aspecten van het heropvoedingsproces in de instelling. Als de wetenschappelijke gegevens die de schrijfster over dergelijke vergroeiingsmechanismen én over methoden van de psychiatrie verstrekt, juist zijn, heeft dit boek een interessante informatieve waarde. Het hele boek komt mij trouwens meer voor als een dossier dan als een roman. Het geleerde omhulsel evenals de didactische bedoelingen tasten toch wel de geloofwaardigheid der personages aan. De roman is voor een deel in het pleidooi blijven steken.
M. Janssens
| |
Jaarboek van de Fonteine
Een Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica die, zoals De Fonteine, erin slaagt een jaarboek van meer dan 300 bladzijden uit te geven, gevarieerd van inhoud, schaars maar fraai geïllustreerd, voortreffelijk gedrukt en, ondanks de kleine oplage, toch niet duurder dan 250 fr. (prk. 30 17 10 van De Fonteine, Gent), bewijst dat zij van vele markten thuis is. Gelukkig maar, want in het andere geval zou menigeen het gemis aan een orgaan voor de studie van rederijkerij en toneelgeschiedenis pijnlijk aanvoelen.
Dit jaarboek (1969-1970 - met enige achterstand, nl. in 1972, verschenen) bevat in hoofdzaak studies over de eigenlijke rederijkersperiode, te weten van Anne-Marie Musschoot over het Judith-thema bij de rederijkers, van Dirk Coigneau over Jan van Styevoort, van Lode Roose over Frans Fraet en, van een Gents team o.l.v. Ant. van Elslander (de samensteller van het jaarboek), over Eduard de Dene en zijn Testament Rhetoricael van 1561. Van Van Elslander is er ook een nuttig overzicht over de stand van het onderzoek van de laat-middeleeuwse en renaissanceliteratuur in het Nederlandse taalgebied, en van de Noor K. Langvik Johannessen de tekst van een toespraak gehouden voor De Fonteine. Over recente toneelgeschiedenis handelen bijdragen van Jaak van Schoor (Arie Leendert vanden Heuvel, 1860-1934) en van Eva Bal (een kritische beschouwing over het Eerste Lustrumboek van het Nederlands Toneel te Gent, 1965-1970).
De redactie belooft dat het volgende jaarboek eveneens een dubbelnummer zal zijn (1971-1972), waardoor de achterstand in de publikatie zal zijn ingelopen. Als tegenwicht tot deze in
| |
| |
hoofdzaak historische aflevering zal het volgende deel uitvoerige aandacht besteden aan de viering van honderd jaar beroepstoneel te Gent, waarop het artikel over de geboren Rotterdammer, Gentenaar geworden A.L. vanden Heuvel in dit jaarboek alvast aardig preludeert.
Ludo Simons
| |
Verliefd op de liefde
Gerard Kornelis Franciskus van het Reve heeft zijn naam veranderd. Hij is inmiddels tot ‘koninklijk volksschrijver’ van Nederland gepromoveerd en wil nu kortweg en inslaand Gerard Reve heten - een naam die ik associeer met de showbusiness. Het boek Lieve Jongens (Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1972, 182 blz.), het vervolg op De Taal der Liefde, werd opgedragen aan De Grote Godin, die wel de Maagd uit de revistische theologie zal zijn, maar ook aan een Hooggeplaatste Vrouwe in Nederland die naar zijn zeggen op zijn teksten verslingerd is (88). Krachtens Haar Bijstand werd dit boek over de liefde geschreven. Ze hebben aan het Hof wel een hofpredikant, zegt Gerard Reve, waarom zouden ze daar ook geen sprookjesverteller kunnen gebruiken? Daarnaast is het boek natuurlijk ook bestemd voor de tienduizenden lezers die goedgunstig gedogen dat de koninklijke beoefenaar van de ‘levensliedkunst’ (47) bij de genade van God en van zijn Moeder op in de wereldletterkunde ongeëvenaarde wijze één liefdesscène over 46 pagina's kan uitsmeren tegen zoveel cash per pagina, want alles wat Reve aanraakt, wordt goud (37). 182 pagina's met niets, niets dan Liefde. Je moet het kunnen. Althans zolang de lezer ervan lust. Want vergeleken met het vorige boek dreigt Lieve Jongens één grote verveling te worden. Reve noemt de Liefde ‘vindingrijk’ (171), maar veel variatie lijkt er in de scènes en standjes niet meer te zitten. Het boek wordt sleur en gezeur. De brieven aan Carmiggelt, die ik van het beste in De Taal der Liefde vond, zijn er niet meer, de minitraktaatjes over God en de Maagd zijn, op enkele revelerende belijdenissen tussen haakjes na, weggevallen of nog ingekort, het (ironische) reactionaire gekanker is verstomd. Wat wel ongewijzigd bleef, is het vertelraam, nl. de opjuttende geile vertellingen van het ik aan de
partner Woelrat in bed. Ook de vertragende manoeuvers, zo karakteristiek voor de structuur van De Taal der Liefde, komen nog voor en kruiden prikkelend de verbale liturgie in de éne grote bedscène. Maar of het nu over de verhouding van Woelrat met Fonsje gaat, of over die van Gerard met Wolfgang senior en junior, of over Broertje en Freddie L., het blijft altijd dezelfde materie die meer dan ooit haar schrijnende beperktheid gaat blootgeven. Dit boek toont naar mijn gevoel alleen maar aan hoezeer het meest prikkelende op de lange duur vervelende sleur kan worden. En dat kan zelfs de stilist Reve op de lange duur ook niet verhelpen. Wat mij o.m. bij de lectuur van Hugo Claus' Het jaar van de kreeft was opgevallen, wordt mij hier des te duidelijker: de beschrijvingen van altijd dezelfde liefdesscènes gaan allengs zo oer- | |
| |
vervelend en komisch werken als de beschrijvingen van interieurs bij Van Deyssel. Reve lijkt - ook stilistisch - op weg om een tweede Van Deyssel te worden, al vind ik het naturalisme van Ene Liefde dan toch nog gestoffeerder. Loopser en geiler en verliefder op de liefde dan ooit kan Gerard Reve nog ettelijke vervolgverhalen verzinnen (al lijken de mogelijkheden tot verzinnen in deze sector van het vak vrij beperkt), maar het risico dat dit schrijven zichzelf verteert en opheft, ligt niet meer veraf.
Hiermee wil ik niet verbergen dat het boek mij af en toe toch geroerd en zelfs ontroerd heeft. De onderhorigheid van de ik-schrijver t.o.v. de Griekse Beginselen geeft aanleiding tot talrijke jeremiades over een ‘gruwelijk, aan flarden getrokken en voortgejaagd leven’ (130), kortom over een aan de Liefde vermorste existentie. Hoe ik me ook in vindingrijkheid heb uitgeput, aldus de ik-figuur, of ik won of verloor in het leven, ‘alles was verdriet en verlies en dood, zoals ik al zo dikwijls in geschriften betoogd had’ (167). Lieve Jongens is voor mij inderdaad een in-droef boek. Gerard Reve jammert hier niet meer over zijn fysische ongemakken of over de onrustbarende vooruitgang in Nederland, maar - fundamenteler - over de ontoereikendheid van de Liefde. Hij is ‘een meester van de pen en het geschreven woord, dat wel’ (106), maar hij is niet in staat zichzelf te verlossen noch met de Liefde noch met de geschreven Liefde. Het bedrijf en geschrijf van de Liefde rijten de afgrond van de Dood en het niets alsmaar verder open. ‘Men moet zich geheel richten op de Dood’, zo staat in het hoofdstuk Leven En Laten Leven (51). In een paar naargeestige momenten van zelfkwelling en zelfverachting, die meestal in fragmenten tussen haakjes verstopt zitten tijdens het urenlange gehijg in Woelrats oor, flirt de ik-figuur met de zelfmoord. Zo krankzinnig is hij verliefd op het Griekse broederpaar Eros en Thanatos. Met dergelijk zelfbeklag worden ook flarden van masochistische zelfkritiek vermengd. De zelfironie die het ik tegenover zijn ‘liefhebberij’ (in de dubbele betekenis van bedreven en geschreven Liefde) aan de dag legt, maakt de laatste illusie stuk. Woelrat kan zeggen dat de vertellingen die hij mag aanhoren, tegelijk zo mooi én zo treurig zijn (28)... Gerard Reve is ook nog op weg om de triestigste schrijver van Nederland te worden, onderworpen als hij is aan het krankzinnige
absolutisme van de revistische liefde. La chair est triste, hélas...
M. Janssens
|
|