| |
| |
| |
De laatste ronde
Moravia contra Alain Robbe-Grillet
In een onlangs te Parijs gehouden debat over het thema: fictie en ideologie (waarbij ideologie voor politiek staat), verdedigde Alberto Moravia tegen Alain Robbe-Grillet het standpunt dat men met fictie, met verhalende kunst dus, geen politiek maakt, enkel maar verhalende kunst. Voor de fictie is de politiek een thema zoals een ander; een roman waarin een politiek thema behandeld wordt, is daarom nog geen politieke roman, evenmin als een roman waarin over seks wordt gehandeld, als erotisch moet bestempeld worden. Men kan zich immers een roman indenken die voorwendt een politieke roman te zijn terwijl hij a priori de politieke thematiek verwerpt. Voor Robbe-Grillet nu is dit wel degelijk een politieke roman. De Franse schrijver gaat uit van de overtuiging dat de realistische manier van verhalen, die nog steeds wordt toegepast, een produkt is van de bourgeoisie, een eeuw of twee geleden op haar beeld is afgestemd en vooral tijdens de 19de eeuw, de eeuw bij uitstek van de bourgeoisie, haar hoogtepunt heeft bereikt. Volgens de auteur van het omstreden boek over het project van een revolutie in New-York, is het afbreken met de realistische verhaalkunst een eerste stap in de richting van de revolutie. Want aldus komt de gevestigde orde in het gedrang en kan men een basis leggen voor de actie. Wie daarentegen verhalen blijft schrijven op de traditionele manier, komt, ook wanneer hij revolutionaire thema's aanpakt, in het kamp van de conservatieven terecht.
Tegen die bewering, die door Moravia als een sofisme wordt beschouwd, voert de Italiaanse auteur aan dat het uit-elkaar-vallen van de vormen een gevolg is, niet een oorzaak, van de ontbinding van de sociale structuren. Frankrijk heeft een lange romantraditie, die overwegend in de 19de eeuw, met namen als Stendhal, Balzac, Flaubert... een ongeëvenaarde bloei heeft gekend. Het lezend publiek heeft zich door de lectuur van die romans geboeid gevoeld, het heeft ze ongeacht de ideeën die erin ontwikkeld worden, geconsommeerd als... literatuur, als produkten van vinding en fantasie. Het bewijs van de mislukking van de ‘nouveau roman’ ligt volgens Moravia dan ook in het feit dat ondanks de literaire revolutie door die roman teweeggebracht, de bourgeoisie zich niet in haar grondvesten ondermijnd heeft gevoeld, maar die ‘nouveau roman’ heeft verteerd net zoals zij talloze andere produkten van de avantgardistische geest heeft versleten. Men kan dan ook gerust stellen dat de
| |
| |
politieke omwentelingen de literaire voorafgaan en determineren. Moravia haalt in dit verband Proust aan. Volgens hem kan de structuur en de thematiek van het werk van Proust niet volledig worden verklaard tenzij men rekening houdt met het faillissement van de Parijse Commune en de politieke restauratie die daarop gevolgd is. Dat men, zoals Robbe-Grillet beweert, politiek zou kunnen bedrijven met behulp van de literatuur en door hervormingen in die literatuur, sociale hervormingen tot stand zou brengen, is een erg optimistische visie die door Moravia van de hand wordt gewezen.
Luc Indestege
| |
A happy, bloody, end
Ook diep in de put zitten heeft enkele aangename kanten. De hele rotzooi die je deprimeert ontslaat je bijvoorbeeld van de verplichting ernstig werk te leveren. Allerlei dingen die je noodzakelijk zou moeten doen, en vlug ook, kun je zonder overdreven gewetenshinder laten liggen. Allerlei boeken die je zou moeten lezen, laat je rustig op de plank staan. Men zou het haast ontspannend kunnen noemen, was het niet dat er een groot zwart beest in je hoofd zit te wriemelen. Je gedachten tollen eindeloos rond als een molentje dat door het beest, als een hamster, even zinloos als kwaadaardig in beweging wordt gehouden. Uit de reacties van enkele huisgenoten e.d. besef je vaag dat je onmogelijk wordt. Je agressiviteit stijgt, precies zoals het in vulgariserende boekjes beschreven staat. En ten slotte ren je de straat op, zoekend naar iets om je gedachten af te leiden.
Zo verzeil je in een boekhandel, zoekend naar iets dat ‘ontspannend’ werkt. En dus kocht ik The Pan Book of Revenge Stories, edited by W.H. Cozens. Wraak (ook al is het onduidelijk op wie je ze zou moeten koelen) is, in een gedeprimeerde stemming, altijd wel een aanlokkelijk idee.
In het boekje staan 14 kortverhalen en een nietszeggende inleiding. Ik heb het allemaal gelezen. Er staan verhaaltjes in van mensen waar ik nog nooit van gehoord had (soms goede, zoals ‘No Alibi’ van zekere John P. Foran en ‘The Revenge of Big Michael’ van Brian Cleeve) en verhalen van bekende auteurs als Jack London (‘The Sun-Dog Trail’, knap, haast fascinerend geschreven), Guy de Maupassant, Saki (het bekende en geestige ‘Laura’), W.W. Jacobs, H.G. Wells, Edgar Allan Poe (The Cask of Amontillado) en John Steinbeck (‘The Murder’, het lulligste verhaal uit de verzameling). Eigenlijk een nogal willekeurige keuze, en het zou beslist niet moeilijk zijn er een aantal betere samen te stellen. Zelfs met het werk van Nederlandstalige schrijvers. De formule van bloemlezingen rond een centraal thema lijkt me trouwens altijd boeiend. Men moet toch knappe bundels kunnen samenstellen met titels als: ‘Vraatlust in de Nederlandse literatuur’, ‘Nederlandstalige auteurs en de naaktloperij’, ‘De fiets in de Nederlandse literatuur’, ‘Zatladderij in het Nederlandse Proza’, ‘Nederlandse auteurs over ach- | |
| |
terdocht en nijd’ en dus ‘Wraak in de Nederlandse literatuur’.
Maar toch zou iemand eens moeten uitdokteren waarom, in een tijd die door agressie gekenmerkt wordt, het wraakmotief steeds slapper uitgewerkt wordt. In de klassieke letterkunde lijkt het me althans veel gewichtiger en werd de wraak tenminste altijd gekoeld in het nodige bloed en met het vereiste gereutel en tandengeknars. Het verwateren van het begrip wraak lijkt me het duidelijkst geïllustreerd te worden in de vele televisiefeuilletons. Een hele aflevering lang wordt haat gekweekt tegen een of ander heel verdorven personage, iemand die op uiterst arrogante wijze de mensen vernedert en pijnigt waar wij ons knus mee zitten te identificeren, en op het laatst wordt die griezelige persoon dus in de val gelokt. Maar wat gebeurt dan? Maken we gnuivend van pret mee hoe die man geestelijk breekt en huilend op zijn knieën om mededogen smeekt, of hoe hij, getroffen door twaalf kogels, in onmetelijk lijden sterft, of volgen wij hem trouw terwijl hij van de 64ste verdieping op weg is naar beneden, via het raam, alle stadia van de doodsangst op zijn gezicht bestuderend? Neen. Nooit. De man valt uit het venster en verdwijnt meteen uit het beeld, of stort door een kogel getroffen neer als een stom stuk hout, of wordt, van op de rug gezien, gevankelijk maar rechtop weggevoerd. Dat is geen happy end, dat is een zeer teleurstellend einde. De toeschouwers gaan met een ontevreden gevoel naar bed, wat fnuikend is voor het echtelijk leven en de gezondheid. Men gaat uit van de veronderstelling dat wraak beantwoordt aan een ingeboren hang naar rechtvaardigheid van de mensen, en dat het dus ruimschoots volstaat duidelijk te maken dat gerechtigheid zal geschieden of, wegens de dood van de slechterik, geschied is. Maar dat is totaal fout. Het verschil tussen wraak en een rechtvaardige straf zit precies in het feit dat de uitgeoefende wraak buiten alle verhouding moet staan met het gepleegde misdrijf, en dat is precies wat wij willen. Rechtvaardigheid en een humanitaire
aanpak van de zaken (de doodstraf moet afgeschaft blijven) is enkel goed voor alles wat gebeurt zonder dat wij, of iemand waar wij ons mee identificeren, toevallig het slachtoffer zijn. Als dat wel het geval is kan niet vergolden worden met een wetboekje in de hand, dan moet daar zwaar lijden en willekeur aan te pas komen. Dat hadden die oude Grieken en zo helemaal door.
Het is wel duidelijk dat die zwarte hamster in mijn hoofd geboeid heeft zitten meelezen.
Fernand Auwera
| |
Crisis
Haikoes
Voor Dr. V.
stapelt aambeelden uit rots
waar hij wankelend in valt
| |
| |
moet nu zijn longen vullen.
drupt steeds opnieuw druppels hoop
troostend met licht in het raam.
- dief, beul of mild ontfermer -
doet dood hier zijn werk?
lijk een hinde bij de bron,
is de lucht der kamer nu,
| |
Mijn eigen
Onlangs hoorde ik een Antwerps auteur zeggen dat hij zijn debuutroman, die door een Amsterdams uitgever zou worden herdrukt, taalkundig wat had willen uitzuiveren. Bij nader toezien hoefde dat om zuiver taalkundige redenen echt niet meer. Wat tien jaar geleden als ‘fout’ gold en een Vlaming allicht grootmoedig werd vergeven, blijkt nu te mogen. Het Nederlands van Nederland blijkt ‘fouten’ te hebben geassimileerd die de taalzuiveraars niet hebben kunnen uitroeien in het Nederlands van Vlaanderen. De auteur vermeldde het onderscheid tussen ‘als’ en ‘wanneer’ dat in het Nederlands van Nederland aan het verdwijnen is; hij zei ook dat de Nederlanders meer en meer het voorzetsel ‘gelijk’ gebruiken. Dat hoefde dus in de herdruk niet gecorrigeerd te worden. Hij zei ook dat beschaafde Nederlanders ‘mijn eigen’ (‘zijn eigen’) zijn gaan zeggen en schrijven in de plaats van ‘mezelf’ (‘zichzelf’). Zowel ‘gelijk’ als het pronominale ‘mijn eigen’ vind ik inderdaad in Lieve Jongens van Gerard Reve. ‘Ik heb mijn eigen verslapen’ en ‘Ik kan het mijn eigen niet indenken’, schrijft die, en nog zo van die wendingen met ‘mijn eigen’ die ik hier niet moet citeren. Zou het dan toch waar zijn dat het Nederlands in Nederland het Nederlands in Vlaanderen aan het inlopen is? Mag o.m. Gerard Reve schrijven wat miljoenen Vlamingen in hun gewesttaal zeggen, maar zich nooit in een iet of wat afgeborsteld Nederlands zouden verstouten te schrijven? Blijkt nu hoeveel nutteloze energie Antwerpse, Brabantse en Oostvlaamse (enz.) onderwijzers, taalleraren, evenals goedmenende ouders hebben verspild, door miljoenen kinderen des volks te willen afleren ‘mijn eigen’ te zeggen, laat staan - foei! - te schrijven, nu de ‘koninklijke volksschrijver’ Gerard
| |
| |
Reve...? Zullen de Vlamingen nu ook mogen gaan schrijven: ik heb mijn eigen vergist door er mijn zoontje op te wijzen dat ie zich beschaafd wederkerig hoort te gedragen? En wat de verhakkelde hoofdtijden van dat zoontje betreft, maak ik mij geen zorgen meer, nu ik bij dezelfde Gerard Reve in hetzelfde boek lees: ‘Het riekte’ (wel degelijk preteritum!). In Nederland mag nu eens echt alles. Voor mijn part mogen de Vlamingen ook.
Marcel Janssens
| |
Publiciteit?
In de publiciteitsfolder Zomeraanbieding 1973 van Paris-Manteau Literair staan op de laatste pagina onder de titel ‘De pers over de 5de Meridiaan’ vijf citaten van mensen die ooit iets over de 5de Meridiaan-reeks (redacteur Weverbergh) gepleegd hebben. Daaronder een citaat van mezelf in ‘Dietsche Warande & Belfort’, en dat luidt: ‘De publicatie van de 5de Meridiaan is de belangrijkste literaire gebeurtenis van de laatste jaren in het Nederlandstalige uitgeversbedrijf.’ Ik heb echt mijn eerlijke best gedaan om deze fraaie zin terug te vinden in de jaargangen van dit tijdschrift sinds 1968. Maar ik heb hem nergens gevonden. Hoewel ik een heilig vertrouwen heb in flapteksten (die zo verduldig zijn) en in publiciteitsfolders (die nog veel verduldiger zijn), begin ik er iemand anders van te verdenken deze fraaie zin aan Dietsche Warande & Belfort te hebben toegeschreven. Ik zal geen naam noemen. U mag één keer raden.
Marcel Janssens
|
|