Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118
(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Kroniek
| |
[pagina 378]
| |
zijn meest absolute essentie. In de opvattingen van die twee is er namelijk een onderscheid tussen de dood die dagelijks het onderwerp uitmaakt van gesprekken, en de andere, die buiten ons bereik ligt. Onze kennis kan tot zero worden herleid. Misschien bestaat het heelal uit een aantal dozen, Chinese dozen, die in elkaar worden geschoven, en laten wij onze gewende goden in een van die dozen achter om daarna weer andere, latere goden, dei ulteriori te zoeken. De meeste stukken uit Agli dei ulteriori handelen over onderwerpen waarin het macabere de toon aangeeft. Er is nochtans een uitzondering. In het stukje getiteld Un Re, is er een man aan het woord die overtuigd is koning te zijn. In zijn verbeelding ontwerpt hij grootse plannen, treft schikkingen om een paleis te laten bouwen dat aan zijn wensen en grillen zou beantwoorden en wil een Rijk stichten waarin alles nieuw zal zijn... tot hij plotseling iemand hoort fluiten en meteen beseft dat dit de andere is, aan wie hij niet had gedacht en die hem zijn kroon zal afhandig maken. Een thema dat Pirandelliaans aandoet. Uit de beklemmende atmosfeer terug naar de tastbare realiteit brengt ons het jongste produkt van Carlo Cassola's verbeelding, de roman Monte Mario.Ga naar eind4. We noteren in het voorbijgaan dat deze bekende auteur, die twintig jaar lang trouw bleef aan de Turijnse Uitgeverij Einaudi, nu naar Rizzoli in Milaan heeft overgeschakeld. Het vrijwel onverdeeld succes dat Cassola's voorlaatste boek, Paura a Tristezza (D.W. & B., 1971, blz. 128) te beurt is gevallen, schijnt bij dit werk op zich te laten wachten. Cassola, wiens romans en verhalen meestal spelen in de streek van Grosseto, heeft een reeks vrouwenfiguren geschilderd waarvan er verschillende, zoals Anna, het meisje van Bube, Maria, Giovanna, Dina... in de herinnering van de opmerkzame lezer voortleven. Ook in deze roman treedt een vrouw op de voorgrond, Elena, die in het bestaan van een kapitein van de Carabinieri binnendringt en hem haar theorie over de liefde voorhoudt, waarbij geen concessies te verwachten zijn in de richting die de verliefde kapitein wel zou hebben gewenst. Vergeleken met de heldin uit Paura e Tristezza, die Anna, die haar leven lang ontbering lijden moet en slagen krijgt, zonder het geringste uitzicht op vreugde, valt het contrast des te sterker op met de Elena uit het jongste verhaal, de vrijgevochten jonge vrouw die de situatie van het begin tot het einde beheerst en in een felle dialoog haar opvattingen ten beste geeft over liefde en seks, over huwelijk en maagdelijkheid, zodat de kapitein er in het niet bij verzinkt. Een criticus heeft in deze Elena vergelijkingspunten menen te zien met de Cecilia uit La Noia van Moravia. Zo ver zou ik niet willen gaan. Maar als | |
[pagina 379]
| |
het er Cassola om te doen was een vrouw uit te beelden die de karakteristieke eigenschappen en de overgeërfde denkbeelden niet zonder meer wil prijsgeven, maar het erop aanlegt om door intellect en redenering haar mannelijke partner te evenaren, zo al niet te overtreffen, dan is hij m.i. in zijn opzet geslaagd. Een auteur die steeds meer op de voorgrond treedt, is Goffredo Parise. Hij heeft een ruime belangstelling, is eclectisch wat betreft de keuze van zijn thema's en onberekenbaar wat de behandeling van zijn onderwerp betreft. Intelligent en tevens gevoelig, is hij eropuit, idee en sentiment in zijn betoog de plaats te geven waarop zij recht hebben. Hij durft uit te komen voor zijn politieke en sociale ideeën, maar in zijn geschriften geeft hij aan het sentiment - un sentimento indecifrabile - de voorkeur boven de ideologische of sociologische denkbeelden. Wie zijn recent verschenen boek Sillabario n. 1Ga naar eind5. als een afglijden naar het sentimentele beschouwt, ziet de stellingname van de auteur over het hoofd ten aanzien van bepaalde menselijke verhoudingen waardoor hij zich in dit boek liet inspireren. Na al het absurde, nihilistische geschrijf over de ondergang van het individu en van de maatschappij, doet het deugd weer eens een boek te lezen waarin de mens benaderd wordt vanuit een warmte-uitstralend levensgevoel. In deze Sillabario heeft de schrijver een aantal stukken opgenomen waarvan de titels, of juister gezegd de initialen van die titels, samen een alfabet vormen. Aldus: Amore, Carezza, Dolcezza, enzovoort. Hij gaat telkens uit van een bepaalde situatie, een moment in het leven dat hij zo intens observeert dat het zijn essentie prijsgeeft. Een zo banaal gegeven als dat van het jongetje dat door zijn moeder en zijn grootouders wordt opgevoed en regelmatig bezoek krijgt van de rijke meneer die zijn vader is en zich oom laat noemen, krijgt onder de pen van Parise een ongewone dimensie. Men moet deze stukjes lezen zonder vooringenomenheid, zich door de vaak lyrische uitbarstingen (zoals in Amore) laten meeslepen, de gevoelige stijl en de genereuze natuur van Parise op zich laten inwerken, om de ervaring te ondergaan van een nieuw-ontdekte wereld, een wereld van elementaire gevoelens. In Italië is, zoals bekend, de literatuur niet gecentraliseerd in Rome of Milaan, zoals dat het geval is voor Frankrijk, waar Parijs het eerste en het laatste woord heeft. Men kan dan ook voor Italië van literaire provincies spreken en enkele daarvan - denk maar aan Toscane, of aan het Napolitaanse, of aan Sicilië..., spelen een zeer belangrijke rol. Maar hier wil ik het even hebben over dat afgelegen gebied in het noordoosten van het schiereiland, waarvan Triëst het geestelijk middelpunt is. Het zogenaamde Venezia Giulia-Triëst, dat tot vóór 1914 deel uitmaakte van de Habsburgse | |
[pagina 380]
| |
bezittingen, is eeuwenlang een kruispunt geweest waarop de Germaanse, de Italiaanse en de Slavische culturen elkaar konden doordringen. Namen als Svevo, Saba, Stuparich, Slataper... hebben een goede klank in de Italiaanse letteren. De meest originele is ongetwijfeld Italo Svevo, wiens echte naam Ettore Schmitz was (1861-1928) en die, buiten de literatuur staande (hij was nl. een industrieel), door romans als Una vita, Senilità, en vooral La Coscienza di Zeno, internationaal bekend is geworden. Wie een goed inzicht wenst te krijgen in de literatuur en de geestescultuur van Triëst, kan ik het mooie en interessante werk van Bruno Maier, Saggi sulla letteratura triestina del NovecentoGa naar eind6. aanbevelen. Bruno Maier is vervuld van zijn onderwerp en dat veronderstelt liefde en kennis. In een reeks boeiende opstellen heeft hij van zijn grote waardering voor de Triëster literatuur getuigd. Umberto Saba (1883-1957), de grote lyrische dichter, de auteur van de Canzoniere, wordt er prachtig in gekarakteriseerd. Maar ook de poeta minores, de verdienstelijke tweederangsfiguren krijgen een bescheiden beurt. Een schrijver van een zekere betekenis was de voor enkele jaren gestorven Pier Antonio Quarantotti Gambini (1910-1965), die verschillende romans en verhalen in zijn geboortestreek gesitueerd heeft, waaronder Primavera a Trieste (1945), L'Onda dell'incrociatore (1947), La rosa rossa (1960). De nog jonge Fulvio Tomizza (geboren in 1935) schijnt in het spoor van zijn voorgangers te willen treden, want zijn verhalen spelen alle in de streek van Istrië, het grensland tussen Italië en Joegoslavië. De roman L'Albero dei Sogni, uit de laatste jaren, is de meest karakteristieke. Evenveel genoegen als ik aan het boek van Maier beleefd heb, heeft mij de lectuur verschaft van een werk dat slechts zijdelings iets met literatuur te maken heeft. Ik had net een paar belangrijke romans van Antonio Fogazzaro herlezen en was opnieuw onder de bekoring gekomen van zijn stijl, maar evenzeer onder die van zijn ideeën, die hij driekwart eeuw geleden in en door zijn werk propageerde. Fogazzaro was een aanhanger van het modernisme, een beweging die in 1907 door Rome werd veroordeeld maar niettemin vele volgelingen telde onder de katholieken, ook nog in de jaren tussen de twee wereldoorlogen. In het boek van Alessandro Pellegrini, Tre Cattolici liberali,Ga naar eind7. wordt er licht geworpen op de modernistische beweging, die haar centrum te Milaan had en waarbij drie prominente figuren op het voorplan komen: Alessandro Casati, Tomasso Gallarati-Scotti en Stefano Jacini. De belangrijkste van dit trio is zonder twijfel Tomasso Gallarati-Scotti, die de vriend en vertrouweling was van Fogazzaro en o.m. een magistrale studie wijdde aan diens leven, La vita di Antonia Fogazzaro, voor het eerst verschenen in 1920. In de visie van de auteur kan dit drietal, bestaande uit een geleerde, een schrijver en een politicus, beschouwd wor- | |
[pagina 381]
| |
den als een stel voorlopers, wegbereiders van een beweging voor grotere sociale rechtvaardigheid, voor medezeggenschap van leken in kerkelijke aangelegenheden, die uiteindelijk het tweede Vaticaans Concilie heeft beinvloed. Gino Montesanto (1922) is tot dusverre nog niet in deze kroniek ter sprake gekomen. Hij is een bescheiden man, van oorsprong Venetiaan maar sinds jaar en dag te Rome gevestigd. Veel heeft hij niet geschreven, daar legt hij het trouwens niet op aan. ‘Ieder nieuw boek dat ik schrijf’, zegt hij, ‘betekent een nieuwe levenservaring en het duurt meestal jaren alvorens ik er toe kom, iets wat mij sterk heeft aangegrepen, aan anderen mee te delen.’ Voor enkele jaren verscheen van hem La Cupola,Ga naar eind8. een roman met als thema de kronkelwegen der politiek en waartoe die zoal leiden. Een boek dat door velen als een moedig getuigenis wordt beschouwd, een onverbloemde aanklacht tegen zelfgenoegzaamheid en corruptie, maar waarvan ook de literaire kwaliteiten niet moeten worden onderschat. Het boek dat hij thans liet verschijnen, Prima Parte,Ga naar eind9. is een verzameling verhalen en essays, een bloemlezing uit zijn geschriften, samengelezen uit een produktie die loopt over vijfentwintig jaar. Een belangrijke bundel, want hij laat ons Montesanto kennen van verschillende zijden: als begaafd verteller maar tevens als scherpzinnig essayist en vurig polemicus. Van de verhalen noteer ik in de eerste plaats het ontroerende Secondo Figlio, waarin een familiedrama geanalyseerd wordt met begrip voor menselijke verhoudingen en toestanden. Van zijn essayistisch proza daarentegen verdient geciteerd te worden Letteratura e conoscenza, waarin hij, als katholiek, een pleidooi houdt voor de stelling dat de katholieke auteur zich niet op sleeptouw moet laten nemen door de verblinding van de (voorbijgaande) modes, maar zich moet inspannen om een literatuur te scheppen die het leven dient en die ertoe bijdraagt, de strijd te verlichten die het christendom te voeren heeft. Dat hij overigens zijn kritiek ten overstaan van de katholieke schrijvers niet spaart, staat te lezen in de inleiding tot een enquête over de gebreken van de katholieken, in dit boek opgenomen, die van 1960 dateert. Prima Parte is een werk dat belangstelling en waardering verdient: het werk van een man van karakter en met temperament, die scherp ontleedt en zijn bevindingen in een glasheldere taal weergeeft; die zijn ontroering achter de nuchtere weergave verbergt; een man die er principes op nahoudt en daarvoor durft uit te komen. De Napolitaan Carlo Bernari, die voor het eerst van zich deed spreken in de jaren dertig, met een roman Tre Operai, waarin hij in bedekte termen de sociale toestanden bekritiseerde, is een van die schrijvers die een voort- | |
[pagina 382]
| |
durend contact met hun lezers als iets noodzakelijks beschouwen. Hij heeft een lange lijst van werken op zijn actief, overwegend romans en verhalen, waaronder een half dozijn die iets meer bieden dan ontspanning of verpozing. Dit zouden dan zijn: Speranzella (1949), een roman van het Napolitaanse volksleven, in 1950 met de Premio Viareggio bekroond; Vesuvio e pane (1952) in zekere zin een vervolg op Speranzella; Domani e poi domani (1957) en Amore amaro (1958), twee boeken die samenhoren en waarin de sociale problemen waaraan het zuiden laboreert, met volle overgave worden aangepakt. In Bibbia napoletana (1960) ten slotte, werden zijn meest karakteristieke verhalen samengebracht. Het laatste werk dat ik van hem te lezen kreeg, heeft voor titel Un foro nel parabrezzaGa naar eind10. en bevat het romantisch ingekleed verhaal van een morele nederlaag. De held van het verhaal, schrijver en graficus, met een goedbetaald baantje maar gedesillusioneerd over het leven, hoopt een roman te kunnen schrijven waarin hij zijn complexen kan afreageren. Het toeval komt hem ter hulp: op de plaats waar hij gewend is zijn auto te parkeren, merkt hij dat zijn plekje is ingenomen door een wagen in schelblauwe kleur, waarvan de voorruit een gat vertoont, veroorzaakt door een vuurwapen. Hij komt na heel wat wachten tot de ontdekking dat de bezitster van die wagen een jonge, beeldmooie vrouw is. De kennismaking blijft natuurlijk niet uit. Spoedig is hij verliefd op die vrouw, wier naam hij niet eens kent, en is hij bereid zich hals over kop in het avontuur te storten, daarbij zijn eigen vrouw en kinderen vergetend. Maar ook de beeldmooie vrouw is getrouwd en het einde van het avontuur komt snel en onverbiddelijk. Voor onze held een dubbel fiasco! Het verhaal dat hij wilde schrijven, heeft hij niet kunnen beleven, en wat hij wèl heeft beleefd, zal hij niet kunnen schrijven. Of deze roman onder de meest markante van de Napolitaanse schrijver kan gerekend worden, lijkt mij enigszins twijfelachtig. Het is veeleer een experiment, dat weliswaar interessante elementen bevat maar uiteindelijk niet ten volle bevredigt. We dienen overigens begrip te hebben voor het feit dat een auteur - vooral dan iemand die zo produktief is als Carlo Bernari - naast uitstekende boeken ook al eens één publiceert van wat mindere kwaliteit. Om deze kroniek te besluiten, een korte verwijzing naar de poëzie van Maria Luisa Spaziani. Geboren te Turijn in 1924, doceert zij aan de universiteit van Messina. Vergeleken met de poëzie van de meeste hedendaagse dichters doet haar werk klassiek aan. Ze heeft een aanleg voor het ongewone beeld en vooral voor de betovering die uitgaat van een hermetische zegging. In de bundel L'Occhio del cicloneGa naar eind11. komen enkele gedichten voor die getuigen van een onbetwistbaar meesterschap: korte gedichten, waarin | |
[pagina 383]
| |
een zuiver en op de zinnelijke werkelijkheid afgestemd natuurgevoel tot spreken wordt gebracht, de gloed der zomervruchten wordt geprezen en het sap dat afdruipt van een donzige perzik, ‘dal velluto fiammingo di una pesca’, naast andere, overdachte, doorwrochte gedichten, vaak met filosofische inslag, sterk persoonlijk, poëtische mededelingen, zelfbespiegelingen, niet altijd doorzichtig, uitnodigingen als het ware om tussen de regels te lezen, met tal van toespelingen en allusies. Ik weersta niet aan de verleiding om er een uit die bundel te citeren, ook al is het niet zo doorzichtig als het op het eerste gezicht lijkt. Het is getiteld: Per rientrare in me, om weer in te keren in mijzelf, om weer mijzelf te worden:
Per rientrare in me, accettare
voci di saggi greci e di chi giunse
da Ippona fra le nebbie del Naviglio,
tante strade ho cercato: e mi guidavano
ora in fortezze ambigue, in borghi spenti,
ora in ossessionanti labirinti,
ora, era peggio, in strade luminose
che ad una volta s'aprono nel mito.
Pensavo mi aiutassero le albe
boreali del Nord, le solitudini
dei bar dove le donne allineate
annegano la cenere degli anni
in whisky solitari, e si ritrova
all'odore la strada dell'albergo
o a un tocco di campane. Invece sono
qui, fra velieri chiari e scompigliate
zagare di scirocco, sola e non sola,
finalmente, qui intatta fra i miei numi
segreti e insieme fra volti amici,
e il dialogo m'è nato, e più nessuno,
forse, saccheggia al buio il grano d'oro
che prima in sotteranei nasceva,
più bianco di quel grano dei sepolcri.
Om weer mijzelf te worden, om te luisteren naar stemmen
van Griekse wijzen en van wie uit Hippo
aanlandde in het nevelland van de Naviglio,
heb 'k zoveel wegen opgezocht: die leidden mij
| |
[pagina 384]
| |
nu eens tot in verdachte vestingen, in dode vlekken,
dan weer in obsederende labirinten,
of, erger nog, in helverlichte straten
die bij een kromming tot een mythe worden.
Ik dacht: de morgenschemeringen van het hoge Noorden
zouden mij helpen, de verlatenheid
der bars waar vrouwen op een rij
de as der jaren in een eenzaam whiskeyglas
versmoren, waar men de straat van zijn hotel
terugvindt op de geur af, of de slag van 't klokkenspel.
Maar neen, hier ben ik, hier bij blanke zeilschepen
en bij de witte oranjebloesems van het Zuiden, alleen en niet
alleen, ten langen laatste, hier en ongedeerd bij mijn geheime
goden, te saam met vrienden die ik ken
en het gesprek welt op in mij en niemand meer wellicht
rooft in het donker 't gouden graan
dat eerder onder de aarde ontsproot
en blanker dan de korrel uit de graven.
De toespeling, in de tweede en de derde regel, op Hippo en de Naviglio, slaat op Augustinus die uit Hippo naar Milaan kwam om er door Ambrosius gedoopt te worden. De Naviglio is een scheepvaartkanaal dat Milaan met andere Italiaanse steden verbindt. In L'Approdo Letterario van juni 1972, verscheen een gedichtencyclus van Maria Luisa Spaziani, getiteld Stella Polare, op de dood van haar moeder. Sterven is een versmelten met de kosmos, maar de dood schept geen leegte: hiertegen komt de dichteres in opstand, in een vers waarin zij, haar overtuiging inhamerend, dit prachtig beeld vindt:
Un vuoto non è vuoto, non è vuoto
se ci passa l'inferno e il paradiso.
Een leegte is geen leegte, is geen leegte
als hel en hemel er doorhenen varen.
Luisa Spaziani zoekt haar inspiratie, haar motieven en thema's herhaaldelijk in Zuid-Italië, in Sicilië, waaraan zij door nauwe banden verbonden is en dat misschien de laatste wijkplaats is voor dichters die geloven in het onvergankelijke van de mythe en ze willen beleven. april 1973. |
|