| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Maatstaf
20ste jrg., nr. 8, dec. 1972
Een interview van een Amerikaans journalist met Karl Marx, daterend uit 1871, wordt in dit nummer in vertaling afgedrukt. Henk Buurman schrijft een essay over het verhalend proza van Maurice Gilliams, voornamelijk uit thematisch-autobiografisch oogpunt. Boeiend zijn de herinneringen van W.J.H.B. Sandberg, voormalig directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam. Gedichten zijn er van Arie van den Berg, Hendrik de Vries en Hans Warren. ‘De jongen op de boot’ is een verhaal van Guus Kuyer, dat geruime tijd geleden al elders werd gepubliceerd. Helen Mellaart ten slotte vertelt ‘het ware verhaal van de Agnes uit Turks Fruit’. Voor de liefhebbers.
| |
De Tafelronde
17de jrg., nr. 2-3
Zoals steeds een rijk gevulde aflevering met specimens van verschillende vormen van concrete poëzie, van o.m. Paul de Vree, M. Insingel, L. Frateur en tal van buitenlanders. De Vree schrijft een ‘Présentation de la poesia visiva’, gevolgd door een manifest daaromtrent van Eugenio Miccini en Michelle Perfetti. Alain Arias-Misson beschrijft een ‘publiek gedicht’. Paul de Vree bespreekt enkele recente werken waarin concrete poëzie ter sprake komt of die eraan gewijd zijn, van H. Brems, E. Slagter en S.J. Schmidt.
| |
Raam
nr. 87-89, sept.-nov. 1972
Deze driedubbele aflevering is een Liber Amicorum Dr. Gerard Knuvelder. Knuvelder is begin 1972 zeventig geworden en in oktober van dat jaar was het 50 jaar geleden dat Roeping, voorganger van Raam werd gesticht. De redactie wil nu Roeping herdenken door Knuvelder te huldigen. Met een boek van 228 bladzijden lectuur in verband met literatuurgeschiedenis en literaire theorie. Knuvelder zelf begeeft zich ‘in de vuurlinie’ met een zeer gedocumenteerd en bezonken opstel over het literairhistorische bedrijf in verband met het historisch lezen en het esthetisch waardeprobleem.
W.A.P. Smit pleit voor een onderzoek naar het verwaarloosde gebied van het renaissancistisch-classicistische epos in de Nederlanden en Dr. J. Poulssen construeert ‘enkele vermoedens’ om Huygens' gedicht ‘De uijtlandige Herder’ te interpreteren. Martien J.G. de Jong laat het slothoofdstuk (in Nederlandse bewerking) afdrukken van zijn binnenkort te verschijnen boek ‘Willem Bilderdijk et la littérature italienne’. Ook comparatistisch is een opstel van Harry G.M. Prick over ‘Lodewijk van Deyssel en Novalis’. Hij onderzoekt zowel even- | |
| |
tuele invloed als spontane verwantschap. In die richting gaat ook M. Rutten met een vergelijkende psychologische analyse van een fragment van Flaubert en een van Van de Woestijne, waarin hij het bovarysme onderzoekt. Karel Meeuwese zet zich af tegen D'Oliveira in een analyse van Slauerhoffs bekende gedicht ‘Het boegbeeld: de ziel’. Tekstinterpretatie ook door Jos Ruijs, die ‘Een structuuranalyse van Werther Nieland van G.K. van het Reve’ brengt, volgens de principes van F. Maatje. C.J.E. Dinaux schrijft over Thomas Mann en C.J. Mertens over ‘Levensgevoel en literaire benadering in de kritiek van Charles Du Bos’. Ten slotte nog twee theoretische bijdragen: Jacques Kruithof over ‘Oorspronkelijkheid’ en R.A.J. Kraayeveld over ‘De benadering van het literaire werk’.
| |
Kreatief
6de jrg., nr. 4, dec. 1972
Dit nummer is grotendeels aan de beeldende kunst gewijd. Jan Emiel Daele onderzoekt kritisch de kunstkritische teksten die de reprodukties van moderne schilderkunst in Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen begeleiden. Op grond van een nogal normloos frequentieonderzoek van de daar gebezigde terminologie, komt hij tot enkele vaststellingen die ‘duidelijk aanwijzen het lage intellektuele peil van de meeste teksten alsook de konservatieve houding van de meeste kunstcritici (en kunstenaars?)’. E. van Itterbeek heeft het over ‘Kunst en sociologie’ n.a.v. werk van de Franse socioloog J. Duvignaud. G. de Bontridder herleidt bewust simplifiërend de tegenstellingen in de hedendaagse kunst tot die tussen het denkklimaat van Sartre en dat van Wittgenstein. Een belangrijk artikel wijd Emiel Bergen aan werk en betekenis van de miskende baanbreker van de concrete kunst, Georges Vantongerloo. Ten slotte beveelt L. Deflo het boek van Oto Bihalji-Mezin: ‘Die Naiven der Welt’ als een ‘weergaloze must’ aan.
| |
Koebel
nr. 5, winter 1973
Dit blad noemt zich een ‘volledig onafgewerkt tijdschrift voor literatuur EN ZO’. Er staan niet zo heel veel schitterende dingen in. De opmerkelijkste zijn een brief van D. Robberechts aan een jong auteur, met wijze raadgevingen omtrent de moeilijkheden en eisen van het schrijverschap, en ‘Het laat-avond-concert’, een ‘bijna-romantisch verhaal’ van Eriek Verpale, R.J. van de Maele bespreekt met evenveel enthousiasme als simplisme ‘Drie Afrikaanse romans’. Gedichten van J. Braet, F. Dumarais, J. Biezen, Car Flanders, A. Mattheeuws en J.-M. van Slembrouck blijven onder de maat. Wel zijn er enkele amusante collage-achtige dingetjes, die de zaak levendig houden.
| |
Schuim
nr. 2
Deze keer wat meer inlichtingen: Schuim zal in 1973 driemaal verschijnen in een oplage van 200 ex. Een abonnement kost 150 fr. (P.R. 616210 van A. Bastiaens-Oosterbosch, Spouwen). B. Willems en C. Vanhoutvin vervolgen hun manifest ‘Naar een herbronning van de kunst’. Er worden daarin heel veel grote letters en Grote Woorden gebruikt. Er staan heel diepzinnige dingen in zoals ‘Iedere kunstenaar die ZICH waar maakt
| |
| |
is een UNIEKE verschijning op ieder moment. Dit is zijn STIJL.’ Als ze NU maar niet BOOS zijn voor deze EEN-zijdige kritiek! Een uitvoerig essay van Francis Witters handelt over ‘Kunst en religie’ en pleit voor een herwaardering van het sacrale in het huidig wereldbeeld. Zeer matige poëzie van L. Benats, D. Hilven, G. Lambrechts en M. Leroy. J.H.W.M. Hansen vertaalt het beroemde sonnet ‘Mignonne’ van P. de Ronsard in vloeiend Roermonds. Het best vond ik nog de ‘Kaleidoscoop van verzekeringen’, een satirische, wel zeer heterogene maar toch geestige tekst van R. Aerts.
| |
De Vlaamse Gids
57ste jrg., nr. 2, febr. 1973
‘Op zoek naar Dr. Hackenbush’ noemt J. Bernlef een artikel over de evolutie en de bedoeling van zijn eigen prozawerk: boeiende, hoewel niet altijd even heldere lectuur. Daarop volgen enkele creatieve teksten van Bernlef. Andere gedichten, van Cor Stutvoet, Paul Snoek en K. van der Hallen, ontgoochelen fel. ‘Samuel, O Samuel’ is een met vakmanschap geschreven hoorspel van Ivo Michiels. In de rubriek ‘Geestesleven’ luidt W. Vanderswaelmen nog maar eens de alarmklok over het theaterbeleid. Als alternatief stelt hij ‘taakstelling’ als norm voor project- en subsidiebeleid voor. André Vandenbunder heeft het over ‘De christen en de revolutie’.
| |
Heibel
7de jrg., nr. 6
Het abonnementsgeld wordt vanaf de 8ste jrg. op 200 fr. gebracht. Luc Vancampenhout wil meer te weten komen over de techniek van de poëtische creatie. Daarom laat hij de dichters L.M. van den Brande en R.M.J. de Neef antwoorden op een uitgebreide reeks vragen daaromtrent. Beide heren maken echter volop gebruik van hun dichterlijke vrijheid en schrijven elk een boeiend stukje proza, dat weinig met de vragen te maken heeft. In zijn nabeschouwing mijmert Vancampenhout over de (a)morele levenswandel van Van den Brande. Waar de techniek van de poëtische creatie al niet toe kan leiden. ‘Kleine vluchtheuvel voor de derde leeftijd’ noemt A. Boni een reeks impressies, opgedaan op de Antwerpse boekenbeurs. Hannelore en Lampo vervolgen hun Grobbendonkse brieven: er wordt geschreven over de herfstige natuur, de VVL, de boekenbeurs, Walschap en Van Hemeldonck, Pol le Roy en de Antwerpse afkomst van Shakespeare. Jan van den Weghe heeft het ‘Over existentialisme, Sartre en “Huis clos”’. Onder de dichters maakt vooral Francis de Preter een goede beurt.
| |
Yang
9de jrg., nr. 47, jan. 1973
H. Sabbe vertaalt en presenteert een groteske van J.L. Borges: ‘Arie Pas: een leven voor de muziek!’. Twee plastische kunstenaars krijgen aandacht: Roger Wittevrongel met zijn zgn. ‘relativerend realisme’ en Staf Renier, bij wie ‘de kunst zichzelf maakt’. Als illustratie van de diepzinnigheid van deze kunst kan ik niet nalaten volgende alinea uit de bespreking van Yves de Smet te citeren: ‘Een zestiental bladen papier, die respektievelijk één week, veertien dagen, drie weken, één maand, enz. tot één seizoen, op dezelfde aardrijkskundige plaats, werden blootgesteld aan dezelfde
| |
| |
klimatologische, menselijke en andere natuurlijke of kunstmatige invloeden, zullen die eenheid van ruimte en regelmatigheid in tijdsverloop op een visuele wijze vertolken.’ (blz. 40). Geen commentaar. Jules Welling stelt ‘The Liverpool Scene’ voor, Engelse pop-dichters als Brian Patten, Roger McCough en Adrian Henri. Enkele van hun gedichten worden gepubliceerd. ‘Bezoekje’ is een mager verhaal van Frans Pointl, ‘De vogels’ een boeiend geschreven SF-verhaal van Carlos de Vrieze. Gedichten zonder veel historie lezen we van H. Verlinde, Gwij Mandelinck, D. van Rijssel, R. Jooris en P. Lasoen.
| |
Tirade
17de jrg., nr. 183, jan. 1973
H.A. Gomperts bespreekt twee motieven uit het werk van Slauerhoff, nl. dat van de ‘demonisatie’ en dat van de ‘halvering’: beide uitdrukking van de depersonalisatie voortkomend uit het ‘gevoel van leegte’, van richtingloosheid, doelloosheid en absurditeit. Over ‘Orwell's jeugd’ schrijft Th.J. Hooning. Een laatste essay, van Wies Roosenboom, weegt de jongste, zeer geëngageerde poëzie van Hans Vlek af tegenover zijn vroeger werk, en bevindt die te licht. Verzen zijn er van A. Roland Holst, C. Winkler, J. Verduyn en J. Aarts. Ten slotte twee zeer knappe, uit het Russisch vertaalde satirische sprookjes van M.E. Saltykow.
| |
Raam
nr. 91, jan. 1973
Enige geestige stukjes in het ‘Journaal’, voornamelijk van L. Tegenbosch en J.J. Wesselo. Corn. Verhoeven schrijft een uitvoerig essay over ‘De poëtiek van Ovidius’ en de relatie daarvan met zijn ballingschap. ‘De honden van Achterberg’ door A.F. Ruitenberg-De Wit is een poging om het hond-motief in Achterbergs poëzie symbolisch te duiden. Gedichten zijn er van Age Klink, Mark Insingel en J.G. Gaarlandt.
| |
Maatstaf
21ste jrg., nr. 9, jan. 1973
Gerrit Huizer schrijft over ‘boerenopstanden in onze tijd’, voornamelijk in Latijns-Amerika. Gemma Le Denn-Pappot stelt de Goncourt-prijswinnaar Jacques Laurent voor. ‘De kwestie Marja-Stuiveling’ is een bijdrage van A.J. Govers, waarin hij de ware toedracht bekend maakt van een ophefmakende twist en mystificatie binnen de Nederlandse schrijversvereniging (VVL) in de jaren 1961-62. Er is proza van Mensje van Keulen en J.A. Deelder, nogal gemakkelijke gedichten van J. Waterman, S. Bey en E. Scheen. ‘Jan Elburg laat (ons) meegenieten van alles wat hem in jaren aan smerigheid te binnen schoot’, luidt een trotse aankondiging op de kaft. Dat blijkt uiteindelijk nogal mee te vallen, wat pleit voor de zuivere geest van de auteur.
| |
Ons Erfdeel
16de jrg., nr. 1, jan.-febr. 1973
Jan Deloof stelt de vraag: ‘Wat is er mis met onze vertaalpolitiek?’. Een oplossing ziet hij vooral in coördinatie van de inspanningen. Prof. Dr. L. Huyse bekijkt de taalkwestie in België uit sociologisch standpunt. Hij onderzoekt de verschillende spanningsvelden en breuklijnen in het Belgische politieke leven en de plaats van de taalkwestie daarin. J. Waeyenborghs presenteert de schil- | |
| |
der Jan Vaerten en Helma Wolf-Catz schrijft over aard, betekenis en diversiteit van het genre van de historische roman. Het interessantst is in dit nummer een overzicht van de evolutie van de Nederlandse poëzie sinds vijftig, door Jan van der Vegt. Zo uiteen- en ineenlopende stromingen als informatieve poëzie, maatschappijkritische, neoromantische, neo-experimentele poëzie enz., worden er overzichtelijk gepresenteerd. Nogmaals blijkt hoe slecht Nederland en Vlaanderen over elkaars poëtische actualiteit zijn ingelicht, al valt hier zeker niets aan te merken op de goede wil en de onvooringenomen interesse van Van der Vegt. In de ‘kulturele kroniek’ o.m. bijdragen over Beb Vuyk, Mensje van Keulen en Jef Geeraerts.
| |
Witte bladen
3de jrg., nr. 16, febr. 1973
Het redactieadres wordt vanaf dit nummer: Alstein, Bouwmeestersstraat 4, 2000 Antwerpen. D. Depreeuw vertaalt ‘Chimes of Freedom’ van Bob Dylan. ‘Het genadeschot’ is een zeer suggestief verhaal van Alstein. Verder een hele reeks ‘kanttekeningen’, eveneens van Alstein. Hij schrijft o.m. tegen de zgn. ‘afbraak-tijdschriften’ als Heibel, Bok, Morgen en nu ook Restant met zijn manifest ‘Is de kunst kloterij?’. Daarnaast heeft hij het over ‘Fahrenheit 451’ van R. Radbury, het schrijverschap e.d.
| |
De Vlaamse Gids
57ste jrg., nr. 3, maart 1973
Willem M. Roggeman heeft een gesprek met E. van Ruysbeek. Er wordt o.m. gesproken over het numineuze in zijn poëzie en over de invloed van oosterse filosofieën. Enkele gedichten uit een te verschijnen bundel ‘Een kleine Alchemie’ illustreren het gesprek. Gerard Walschap schrijft over ‘De eenheid van het mensdom’. Jaak Fontier interviewt Luc Peire over de evolutie van zijn schilderkunst en de problemen rond integratie van het kunstwerk in de architectuur. Verder zijn er gedichten van R. Verbeeck en Roger M.J. de Neef en een spelletje van Cornets de Groot met de rijmklanken bij Vondel en Huygens. Mechtilt Meijer Greiner geeft een overzicht van ‘De Franse literatuur in vogelvlucht’, nl. van het huidige boekenaanbod op de Franse markt. Zij heeft het over een produktie die ‘gekenmerkt wordt door inflatie, niet alleen op literair gebied.’ Lieve Trappeniers onderscheidt n.a.v. het recente festival te Knokke ‘twee strekkingen in de Belgische film’, nl. de intimistische, poëtische en hermetische strekking van de Franstalige film en de verhalende, geëngageerde visie in de Vlaamse film.
| |
Kentering
13de jrg., nr. 2, 1973
Eerst enkele goede verzen van Hazeu, H. Scholten, E. van Vliet, J. Eyckmans en D. Kroon. Paul Koeck bracht een bezoek aan Ierland en had daar o.m. een gesprek met de auteur James Plunkett. Hij laat de uitspraken van Plunkett, o.m. over engagement, becommentariëren door Willem M. Roggeman. Een zeer boeiend en knap verhaal van de Ierse auteur volgt op die uiteenzetting. Jan Boelens bespreekt kritisch een recente ‘kunstnota’ van het Nederlandse ministerie, onder de titel ‘De cultuur-mystiek van de overheid’.
| |
| |
| |
Maatstaf
21ste jrg., nr. 10, febr. 1973
Jan van Laarhoven en Eugène Honnée snijden het netelige probleem aan van het spanningsveld tussen toneel en geschiedenis, n.a.v. Dieter Fortes bekende stuk: ‘Martin Luther oder die Einführung der Buchhaltung’. ‘Jezus en zijn band’ is een grotesk maar nogal vervelend verhaal van Hans Plomp. Onder de dichters valt weer vooral Hans Warren in gunstige zin op. R. Lemm stelt de Chileense auteur José Donoso voor en vertaalde een romanfragment van hem. Na zijn uiteenzetting over Marja's rol in de kwestie Stuiveling (vorig nr.) vergelijkt A.J. Govers nu de agressiviteit van A. Marja met die van W.F. Hermans.
| |
Spiegel der letteren
15de jrg., nr. 1, 1973
P.J. Buijnsters besteedt aandacht aan de ‘Sociologie van de Spectator’. Hij onderzoekt voornamelijk de wisselwerking tussen de spectatoriale geschriften en hun publiek in het Nederlandse taalgebied. In ‘Formalisme en Marxisme’ gaat J. Note de verhouding en de conflicten tussen beide denkrichtingen na vanaf de Russische revolutie tot de hedendaagse opvattingen rond Tel Quel. De jaarlijkse lijst van licentiaatsverhandelingen en doctorale dissertaties (1971-72), voorgelegd aan Belgische universiteiten, verschijnt ook in dit nummer.
| |
Tirade
17de jrg., nr. 184-185, febr.-maart 1973
Een Du Perron-nummer van zowat 140 blz., dat ook afzonderlijk verkrijgbaar is tegen de prijs van f 10. Mederedacteur was Ronald Spoor. Na twee getuigenissen over de mens Du Perron, resp. van A. Roland Holst en de Indonesische Suwarsih Djojopuspito, volgen artikelen die vooral historische reconstructie, realia, literaire en biografische documenten bevatten. F. Batten heeft het over een zeer vroege vertaling door Du Perron, van Dumas' ‘Gabriel Lambert’. J.H.W. Veenstra ontdekte, bespreekt en publiceert de aanzet van een gezamenlijk verhaal van Du Perron-A.C. Willink en L. Uding presenteert de correspondentie met Van Wessem. Soortgelijke bijdragen handelen over de realiteit achter de figuur van Eveline uit ‘Het land van herkomst’, over ‘De onzekeren’: een map met manuscripten en notities, de verhouding met Jan Engelman enz... Enkel de bijdrage van H. van Galen Last, die Du Perron ‘Een geëngageerd anti-politikus’ noemt, valt daarbuiten.
| |
De Gids
136ste jrg., nr. 2, 1973
In vertaling van Barber van de Pol wordt een fragment van Julio Cortázars grote roman ‘Rayuela’ gepubliceerd. E. van der Starre bespreekt ‘Les mots’ van Sartre. Verder een prozafragment, ‘Java’, van Leo Ross en een antropologische benadering van het begrip ‘orde’ door A. de Froe.
| |
Raam
nr. 92, febr. 1973
Bertus Dijk introduceert de poëzie van de Braziliaan Carlos Drummond de Andrade. Hij voegt er een serie knap vertaalde gedichten aan toe. F.K.M. Mars bespreekt het droomkarakter van de belangrijkste passage uit J. Brouwers' roman: ‘Joris Ockeloen en het wachten’.
| |
| |
‘Nietzsches oorspronkelijkheid’ is de titel van een essay door R. Bruning. Vooral de speelse, zeer taalvaardige verzen van Pé Hawinkels kunnen ons bekoren.
| |
Varia
- In De Periscoop (23ste jrg., nr. 5, maart 1973) maakt Rob Goswin een goede beurt. F. de Swert is er vol lof over zijn jongste bundel ‘Robespierre’ en P. de Vree schrijft een gunstige recensie over zijn roman ‘Vanitas, vanitas’.
- Schrift (nr. 15, maart 1973) zoekt naar criteria, terminologieën en concepten om literatuur en niet-literatuur onderling te bepalen. Het doet, met permissie gezegd, allemaal nogal maniakaal aan.
- In Wetenschappelijke Tijdingen (31ste jrg., nr. 6, 1972) laat G. Provoost de tekst afdrukken van een rede over ‘Ward Hermans en zijn tijd’, uitgesproken n.a.v. diens 75ste verjaardag.
- In De Periscoop (23ste jrg., nr. 4, febr. 1973) vervolgt A. Demedts zijn overzicht van moderne Vlaamse dichtkunst met een karakteristiek van Jos de Haes.
- Open Deur (4de jrg., 1972, nr. 9-10) publiceert de lijst van auteurs die zich voor schoolvoordrachten ter beschikking houden, met dagen en onderwerpen die hun voorkeur genieten.
- In Wetenschappelijke Tijdingen (31ste jrg., nr. 5, sept.-okt. 1972) publiceert E. Janssen S.J. een eerste hoofdstuk uit een te verschijnen essay ‘Guido Gezelles wonderjaar 1858’.
- Zeer interessant is het afscheidsnummer van Soma (4de jrg., nr. 28, dec. 1972), geheel gewijd aan de fascinerende Poolse auteur Witold Gombrowicz. Men vindt er uittreksels uit zijn werk, interviews, brieven, foto's, bio- en bibliografie en vooral essays over zijn werk. Samensteller is de vertaler Paul Beers.
Hugo Brems
|
|