| |
| |
| |
Dr. J. Keunen / De Siouxrevoltes te Wounded Knee in South Dakota, U.S.A.
De Oglala-Sioux
Op 1 maart 1973 meldden de nieuwsmedia dat 'n 200 à 300 Sioux-Indianen in de staat South Dakota in opstand kwamen tegen de federale politie. Gewapend met geweren, munitie en twee machinegeweren hielden ze een aantal gijzelaars vast om daardoor het federaal gouvernement in Washington D.C. ertoe te dwingen hen gehoor te verlenen en hun klachten te aanhoren over de onrechtvaardige behandeling van de Sioux in het grote Indiaanse reservaat in Zuid-Dakota. De revolterende Sioux behoorden tot de stam der Oglala-Sioux (uitgesproken ‘siu’).
Waarom kozen ze voor hun opstand de plaats Wounded Knee? Waarom weigerden ze, juist op die plaats, hun wapens aan de Amerikaanse strijdmachten in te leveren? Waarom trokken ze zich terug naar de onherbergzame Bad Lands in South-Dakota?
Oscar Wilde zei: de ervaring is de naam die we geven aan de som van onze fouten. En zo is de revolte van maart 1973 een herhaling van de Amerikaanse fouten in december 1890. Ook het shibolet der Indianen nu is een echo van de strijdkreet van tachtig jaar geleden: ‘Wij willen vrije Indianen zijn, geen reservaat-Indianen’. In 1890 werd de leus gesmoord in het bloed van vrouwen en kinderen, op identiek dezelfde plaats: in Wounded Knee.
Dwars door de ongepaalde diepten
schreed die roep, vol bittere ellende (G. Gezelle, Hiawatha)
Longfellows heldendicht speelt evenwel bij de Adjibways-Indianen rond 1500 aan Lake Superior (het Grootzeewater, vertaalt Gezelle). Duizend kilometer ervandaan wonen nu de Sioux in de Great Plains van de twee Dakota's, Wyoming en Nebraska. Ze waren in 1570 de Missouri, die South Dakota van noord naar zuid in tweeën snijdt, overgestoken ten getale van zowat 12.000 (in 1800 rond de 13.400; in 1890 schatte de officiële volkstelling hen op 16.426). De Sioux ten westen van de Missouri vormden zeven verschillende stammen (o.m. de Hunkpapas en de Oglala-Indianen), elk met een eigen taal. Deze laatsten interesseren ons hier het meest: 3000 leden die 700 à 800 strijdbare mannen leverden.
| |
| |
Zij waren onverschrokken en listige jagers, die met hun primitieve wapens en te voet (het paard kenden ze pas lang nadat De Soto in 1541 de oevers van de Mississippi bereikte) hun krachten met die van de gevaarlijkste wilde dieren durfden meten. Maar reeds in 1780 vormden ze de beste lichteruiterij van de wereld, zoals generaal Crook moest toegeven. Hun moed en strijdlust werden legendarisch, evenals hun intellectueel en moreel peil en hun krachtig en sierlijk lichaam. Hiawatha reisde uit het verre Noorden naar Dakota om zijn bruid:
de allerschoonste van de vrouwliên
uit den lande der Dacotahs
't land der edele vrouwgestalten (G.G.)
De buffel vooral betekende voor hen voedsel, kleding en schoeisel; toen de Europese immigranten het jachtgebied meer en meer binnendrongen en het uitsluitend voor zichzelf opeisten, hadden de Sioux van de Western plains altijd weer bekwame en koene leiders in de vele schermutselingen om het behoud van hun jachtgebied, de bron van hun levensonderhoud.
| |
Medicijnman Sitting Bull
Korte maar vinnige gevechten van de Sioux ten westen van de Missouri tegen kolonisten, gouddelvers, pelsjagers, buffeluitroeiers, veedrijvers en later goedgewapende Amerikaanse ruiterij vlamden van 1850 tot 1891 voortdurend weer op. Ten slotte bezweken ook de machtige en gevreesde Sioux voor de overmacht van aantal en techniek. Sommige van hun stamhoofden sloten vrede en gingen ermee akkoord met hun volk in geïsoleerde reservaten te leven. Het verdrag van Fort Laramie in de staat Wyoming regelde in 1868 de omschrijving van de reservaten, maar stelde ook een groot gebied vast, geheten Unceded Indian Territory, vagelijk afgelijnd als streek ten noorden van de North Platte River en ten oosten van de bergtoppen van de Big Horn Mountains. Enkele Indianenstamhoofden verafschuwden immers de reservaten en bleven verder vechten tot aan de dood. Een van hen was de koppige Hunkpapa Sioux Sitting Bull, medicijnman en dus clanhoofd. De tactiek van deze maquis-Indianen is die van commandoraids, nl. het leveren van snelle, geluidloze maar uitputtende kleine operaties.
Maar ook echte veldslagen werden geleverd, zoals bijv. die van Little Bighorn op 25 en 26 juni 1876. Want ook in de reservaten bleef het niet altijd rustig; de blanken respecteerden niet altijd de onschendbaarheid van de Siouxgebieden, vooral niet sedert de geologen van de Custer-expeditie in 1872 en 1873 goud ontdekt hadden in de Black Hills op de grens tussen
| |
| |
Wyoming en South Dakota. Het werd een overrompeling van de blanken, die de Sioux vooral ergerde omdat de Black Hills bij hen als heilig, sacraal gebied golden.
Sedert 1875 verlieten steeds meer stamhoofden hun groot Pine Ridge-reservaat en gaven elkaar rendez-vous in het maquis. Te Little Bighorn in Montana stootte het 600 man sterke Amerikaanse leger onder generaal Custer op de verenigde Sioux- en Cheyenne-Indianen, aangevoerd door de Oglalachef Crazy Horse en Sitting Bull; er ontstond een verschrikkelijke slachting, waarbij de federale troepen schandelijk verslagen werden en Custer in tragische omstandigheden sneuvelde. Dat heette later de Custer massacre, en de plek werd Custer City genoemd.
| |
Gemis, ziekten, wanhoop
Toch bleek na die veldslag dat de tijd van de grote oorlogvoering zowel voor de Sioux als voor de Cheyennes voorbij was. Zelfs de Hunkpapa Sitting Bull begreep wel dat vechten een blaffen tegen de maan geworden was. Met zijn volgelingen week de norse sluwaard uit naar Canada, maar keerde in 1881 terug naar een reservaat dicht bij zijn geboorteplaats, vernederd, misnoegd, verdrietig. Crazy Horse was intussen in een commandoraid gesneuveld. Een nieuwe pijnlijke ontgoocheling wachtte Sitting Bull. Het grote Sioux-reservaat, bijna geheel de oppervlakte van de twee Dakota's westelijk van de Missouri, werd stuk voor stuk verminkt en in 1889 verbrokkeld in zes verschillende kleinere reservaten. Toen Sitting Bull Canada verliet, herademde het land. Te Standing Rock in Dakota zat hij nu te wrokken. Hij wantrouwde en haatte alle blanken, die van zijn vechtende en jagende nomaden een mak en tam boerenvolk hadden gemaakt. De corruptie en trouweloosheid zelfs bij de hoge Amerikaanse kringen verbitterden hem nog meer; ook de regeringsagenten in de reservaten bleken onmachtig en inactief terwijl zijn arme Sioux gebrek leden aan geld en levensmiddelen en terwijl influenza, mazelen en kinkhoest welig tierden onder vrouwen en kinderen. Wanhoop sloop het reservaat binnen.
| |
De geestendansers
Bij de Indianen uitte de wanhoop zich in... dansen: de dans der geesten, een soort nieuwe godsdienst die, door een Paiute-Indiaan uit het verre Nevada uit zijn stamtradities en uit christelijke idealen van de missionarissen gebrouwen, aan de vertwijfelde Indianen de terugkeer van de buffel en van de goede Times of yore voorspelde. Want God zelf, in slepende witte albe en gele haren, met nagelwonden in beide handen en voeten, was hem verschenen. Alleen moesten de arme Indianen, in veelkleurig gewaad
| |
| |
en met geblanket gelaat, aan de dans der geesten deelnemen.
Een laaiend vuur van opgewondenheid gloeide op bij allen die het hoorden, van de deserts in de Rocky Mountains tot de plains van het westen. Het bereikte de Sioux in de Rad Lands van South Dakota in de zomer van 1889: een tweede messias, want God had ook gezegd: ‘de blanken hebben mij gedood, nu kom ik naar de Indianen’. Ze zonden verkenners naar Nevada in het zuidwesten en die keerden terug als vurige enthousiasten. De regeringsregent liet twee van de gezanten aanhouden, maar die zwegen, oostindisch doof. Korte tijd later arriveerde ook Kicking Bear met nog groter en overtuigend nieuws: ‘De Paiutes geven zich over aan de geestendans en in hun trance zien ze en spreken met de geesten van hun overleden clanleden.’
In de volgende zomer, die van 1890, verschrompelden de korenaren en verzandden de trailpaden der blanken onder de hete adem van de Nevada-winden. Een teken dat Gitchi Manito almachtig al de werken der blanken verpulveren kwam.
In Pine Ridge groeide de spanning onrustwekkend; de gouverneur van South Dakota vroeg militaire versterking tegen de uitgehongerde Sioux. Het Congres zond weer de 7e cavalerie, die onder generaal Custer zo'n erge wonden opliep, nu onder bevel van G.A. Forsyth, en weer stonden de Sioux tegenover hun vroegere vijand. In het Congres bleek er maar één enkele senator moed en doorzicht hebben: ‘Zend de Sioux in plaats van soldaten 100.000 voedselrantsoenen’, wierp hij in het midden.
De Sioux kregen nu bevel zich te verzamelen, ieder naar de hun aangewezen plaats. De hongerige verschoppelingen gehoorzaamden. Alleen de echte geestdansers en de achterdochtigen deden niet mee: uit ervaring wisten die dat de aanwezigheid van zoveel soldaten niets goeds inhield. Ze verhuisden dieper naar het oosten in de Bad Lands, halfweg tussen de Missouri en de grens met Wyoming. Ze wisten toen nog niet wat er te Standing Rock met Sitting Bull gebeurd was die, door de politie in zijn woning omsingeld, gesommeerd werd om onmiddellijk mee te gaan naar de regeringsregent. Dat gebeurde in de nacht van 13 op 14 december 1890. Toen sommigen uit zijn gevolg wilden vechten en zijn eigen zoon hem een lafaard noemde omdat hij zo geredelijk meeging, maakte Sitting Bull geprikkeld rechtsomkeert en riep: ‘Ik ga niet mee.’ Op hetzelfde ogenblik ging een schot af dat de officier van politie trof. Die trok zijn revolver, vuurde op de Siouxchef, terwijl een andere politieman hem met zijn tomahawk-bijl neervelde... Toen vluchtten de Sioux weg.
Rooksignalen, spiegelflitsen en boodschappers op mocassins verspreidden het doodsbericht naar alle zijden en verwekten overal paniek.
| |
| |
| |
The Bad Lands
De voornaamste leider der Sioux die nog op vrije voeten was buiten de Bad Lands, was nu Big Foot, een vreedzaam man, persona grata bij de troepen. Hij kampeerde met zijn volk in een dorp bij een tak van de Cheyennerivier, toen juist dertig mannen van de gesneuvelde Sitting Bull met hun droeve mare arriveerden. (De plaats heet nu nog: Big Foot Pass, bij de toegang tot Badlands.)
De troepen wisten het al. Ze sommeerden aanstonds Big Foot om met zijn volk naar Pine Ridge, het zuidelijk deel in het Badlands-reservaat, te verhuizen. Hij vreesde moeilijkheden indien de vrouwen met hun kinderen, uitgehongerd en stijf van de kou, de lange weg moesten afleggen. Big Foot ging persoonlijk met de troepen beraadslagen. De Amerikaanse kolonel bleef bij zijn besluit en zond een blanke bode die wel persoonlijk met de Siouxchef bevriend was, maar de vijandige stemming van de troepen zo overdreef dat de Sioux in paniek geraakten en, in plaats van naar het aangeduide reservaat, naar de Badlands in het zuiden afzakten: in de nacht, verkleumd, hongerig, vol ongegronde angst, met uitgeputte vrouwen en kinderen door de Badlands!
‘Les mauvaises terres’ hadden de Frans-Canadese pelsjagers dit gebied gedoopt, ‘mauvaises’ omdat zelfs paarden er maar moeilijk doorheen geraken en er nauwelijks een trail-pad doorheen leidt. Zelf ben ik in oktober 1972 door die woeste, ongure streek gereden (nu loopt er een smalle asfaltweg, een belevenis voor toeristen). Miljoenen jaren geleden lag hier een oeverloze zoutzee, die daarna wegebde en plaats liet voor de afwatering van de Rocky Mountains en de Black Hills, waarmee zand, klei en slib aangevoerd werden. Nadat die wateren uitdroogden, stapelden de winden uit het westen er vulkanisch gruis, laag na laag, opeen en er bleef een dor rotsgebied achter, een rood en grijs dantesk landschap met grillige rotsformaties. Raadselachtig, ‘unheimlich’, deze Badlands, nu National Museum, een gebied van 170 vierkante mijl, een wereld van scherpe kammen, muursteile canyons van piramiden, geulen en knobbels. Duizenden jaren aardvorming liggen hier open voor het oog.
Hier dwaalde de ongelukkige Sioux-karavaan op 28 december 1890 moeizaam voort en stond plots oog in oog met vier detachementen van de 7e ruiterij. Big Foot, ernstig ziek van een longontsteking, stond op van de draagbaar en strompelde vooruit, de witte vlag in de hand. Hij probeerde de vlucht te verontschuldigen, maar de officier snauwde hem toe: ‘Overgeven of vechten’... Nog een hopeloos gebaar en de oude, zieke Big Foot was met zijn volk gevangen. Ze werden moeizaam naar Wounded Knee Creek geleid, de plaats waar de rivier (Creek is in de U.S.A. een bijrivier)
| |
| |
in de Badlands een kromming maakt.
Er werd halt gemaakt vlak bij het gehucht Porcupine, bij de rivier, en de gevangenen werd bevolen hun tepee-dorp op te richten in een vlakte die in 't westen uitliep in een brede, ondiepe ravijn waar gouderts te vinden was. Die kreek daalde verder af naar een uitgeholde, enge geul, diep tot aan de heupen. De Sioux zaten in de val: de ravijn in 't westen; in 't oosten de rivier van Wounded Knee; in 't noorden een heuvel waarop drie kanonnen met hun loop naar het tentenkamp gericht, schietensklaar; in 't zuiden een sterke bewaking door Indianen-Scouts in dienst van de overweldiger en aan de vier windstreken door gewapende ruiters in 't zadel. De bedoeling was 's anderendaags de gevangenen naar de handelspost Pine Ridge, 70 km ver, af te voeren.
Al vroeg in de ochtend werd appel gehouden rond Big Foots tent, in 't midden van het halve-cirkelvormige kamp. Daar zaten nu de Sioux-mannen rustig op de grond te wachten op wat komen zou. Ze moesten weer terug naar hun tepees, hun wapens halen en ze vóór de tent van hun chef op een hoop leggen. Ze keerden terug; de buit: twee geweren. Enkele angstige minuten verliepen, de Amerikaanse officieren beraadslaagden en plots omsingelden de troepen de groep Sioux tot op enkele meters afstand, terwijl gewapende mannen overal in de wigwams binnendrongen om wapens. De soldaten reten bedden open, scheurden door pak en zak, gristen de huishoudmessen die de Sioux-vrouwen om hun gordel droegen weg. Krijsende vrouwen versperden soms de toegang tot hun tent, maar werden woest weggeduwd. Sommige tepees zakten ineen. Van ver konden de mannen het allemaal gadeslaan; de dolken en messen onder hun kleed trilden.
| |
The massacre of Wounded Knee
Veertig geweren, meestal oud tuig, lagen al opeengestapeld toen nog één geweer door een jonge Sioux onder zijn kleed aangebracht werd met de bedoeling het bij de andere te leggen. Maar op 't zelfde ogenblik kwamen al twee soldaten op hem toegeschoten. De jongen verweerde zich met kracht, terwijl een dof gemor over de donkere Siouxgezichten ging en een van hun medicijnmannen, Gele Vogel, rondschrijdend tussen de rangen der mannen hen beduidde: ‘Als ik een handvol zand in de lucht gooi, moeten jullie de Wasiohu's (blanken) de ogen uitsteken.’
Plots boog hij neer, zijn hand strooide de korrels van de heilige grond in het rond. Was het een toeval? Vele Sioux hebben het later beweerd. Maar een schot ging af uit de groep en een van de drie twisters, een Amerikaans soldaat, kromp ineen en stortte op zijn gezicht neer...
| |
| |
Dat verwekte een reactie als een explosie: krijsend en brullend sprongen de Sioux op de soldaten los, van alle kanten flitsten messen te voorschijn, stenen hamers en bijlen zwiepten door de lucht. Een Duitse missionaris, door de Sioux geliefd, sprong sussend tussen de woestelingen in en zonk neer met een mes in de borst,... en overleefde het. Sommige Sioux grepen met de blote hand naar de keel van de vijanden, terwijl anderen terugliepen naar de stapel geweren vóór de tent van Big Foot.
Helaas, dat was het moment waarop de 7e ruiterij van kolonel Forsyth al zo lang gehoopt had om wraak te kunnen nemen voor de nederlaag van Big Horn. Een salvo à bout portant van vier zijden tegelijk doodde de helft van de Indianen vóór Big Foots tepee. Deze laatste zelf en Gele Vogel stierven ter plaatse. En toen barstten de kanonnen van op de heuvels los, granaten vergruisden mannen, vrouwen, kinderen. Wie overbleven liepen in paniek weg en werden op hun weg aan stukken gereten. In enkele minuten was het gebeurd en toen holden de soldaten vooruit, bezeten van bloeddorst en moordlust, naar de overige tepees; alles schoten ze dood, zelfs honden en pony's van de Sioux. ‘Mijn vader’, getuigde twee jaar later een Siouxkind, ‘viel dood neer terwijl bloed uit zijn mond gulpte. Toen liep de soldaat naar vaders pony, stak 't dier het geweer in de neus en vuurde het af.’ Gewonde Sioux die niet meer konden vluchten, werden met een schot afgemaakt. Een van dezen ontsnapte aan de slachting en vertelde later: ‘Ik verloor die dag mijn vrouw en kind, vader, moeder, twee broers en een zuster.’
Een aantal vrouwen uit de verst afgelegen wigwams vluchtten drie à vier kilometer ver naar de ondiepe, enge ravijn. De achtervolgers, gewaarschuwd door de scouts, liepen achter de vluchtenden aan en riepen bij de mond van de ravijn: ‘Kom eruit; op vrouwen en kinderen schieten we niet.’ Twee kleine knapen traden daarop naar buiten, en werden meteen vermoord. Sommige jonge vrouwen slopen met hun kinderen naar de diepere ravijn achter struikgewas of pijnboompjes op de helling, maar van boven patrouilleerden de ruiters en zodra ergens een tak bewoog, viel een schot.
Door de woeste Badlands had mijlen ver de schietpartij weergalmd en al gauw kwamen de Indianen uit de handelspost Pine Ridge en omliggende tepee-kampen, te paard de troepen te hulp. Het waren de zogenaamde ‘friendlies’, collaborateurs met de federale troepen; maar toen die zagen hoe hun stamgenoten hier afgeslacht waren, werden ze weer Indianen, gevaarlijk en gewapend. Hun aantal groeide en werd groter dan dat van de federale troepen in Wounded Knee. Kolonel Forsyth voelde de bedreiging; hij liet snel de gesneuvelde soldaten ophalen, ook de federale gewonden en 33 zwaar gewonde gevangenen (27 van deze laatsten waren vrouwen en kin- | |
| |
deren). Hij spoedde zich naar de handelspost van Pine Ridge want - gelukkig voor hem - er raasde een koude sneeuwstorm over de Badlands, die een aanval door de steeds aangroeiende stambroeders belette.
| |
De blijvende schande
Pas drie dagen later, op nieuwjaarsdag van het jaar 1891, konden de gesneuvelden in Wounded Knee van onder een dikke laag sneeuw opgedolven worden; het bevroren lijk van Big Foot was erbij. Een zeldzame gewonde had de koude Dakotastorm doorstaan. Vele lijken waren vreselijk verminkt door de granaten. Maar wat men drie à vier kilometer verder in de ravijn aantrof, is zo mogelijk nog ijzingwekkender. Daar lagen baby's, meisjes en vrouwen, met het afgrijzen voor de moordende soldaten nog in de ogen. Hun lijken werden alle in één grote kuil begraven. Vele lichamen lagen naakt onder de sneeuw, ontkleed door souvenirjagers.
Hoevelen sneuvelden er? Niemand zal het ooit zeggen, want de andere Indianen hadden zelf al lijken weggebracht.
In het massagraf borg men de lijken van 84 mannen, 44 vrouwen en 10 jonge kinderen. Van de blanken waren er 31 gesneuveld, de meesten door eigen geschut, en 33 gewond, waarvan sommigen later aan hun verwondingen bezweken.
Vooral wegens het doden van vrouwen en kinderen verscheen kolonel Forsyth voor de krijgsraad... zonder gevolg.
Nu loopt er een verharde straat van Pine Ridge tot Wounded Knee. De streek ziet er nog uit zoals honderd jaar geleden; gras groeit in de vlakte, van de heuveltop kan men duidelijk het gebeuren op die gruweldag lokaliseren. Op anderhalve kilometer afstand staan er enkele huizen, nauwelijks een dorp te noemen. De kleine, witgekalkte kerk bevindt zich op de plaats van de moordende kanonnen; achter het kerkje een klein kerkhof waar het massagraf middenin ligt; een vierkante steen vermeldt de namen van enkele gesneuvelde Sioux. Opzettelijk koos het Siouxverzet in maart 1973 juist die plek uit: hun Mekka.
De Sioux, berooid, vernederd en verwaarloosd, gebroken en ontwricht zoals zovele Indianen in de U.S.A., waren groter in hun nederlaag dan de federale troepen in hun overwinning. Thans presenteren de negers hun rekening aan dit grote land, en ook de Indianen van Wounded Knee. Deze Indianen waren toch de oorspronkelijke bewoners van de nieuwe wereld, eeuwen vóór de tijd dat blanke immigranten hen verdrongen en hen met alle middelen bijna systematisch uitroeiden. Deze zijn ook onze voorvaderen uit West-Europa. Gemeenschappelijke schuld staat op hun rekening ingeschreven.
| |
| |
| |
Literatuur
The American Indian uit The World and its People, Greystone Press; New York 1967. |
M. Carolissa Levi, Chippewa Indians, Pageant Press, New York 1956. |
G.L. Campbell, Wet Plates and Dry Gulches, Filter Press, Palmer Lake 1970. |
Members Potomac Corral of the Western, Great Western Indian Fights, University Press, Nelbrasca 1971. |
|
|