Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] Dietsche Warande en Belfort 118de jaargang nummer 4 mei 1973 Erik Van Ruysbeek / Gedichten 1 Mijn lente geeft aan deze herfst de hand in 't avondwoud dat zacht ter diepte daalt zo roerloos als de stammen is mijn adem doorzichtig als de kruinen is mijn vlees er gaat een vrede door de hoogten en de laagten die ook mijn lichaam vult en opneemt en in zichzelve zinkt en zich bezint. Nu is het goed een stukje woud te worden een stukje groen dat neigt naar geel en bruin en dat de murmelingen van de stilte slechts in zichzelve hoort en in de neergang der voldane sappen. Nu is het goed geen ogen meer te hebben en stil te zinken in de ebbe van de aarde. [pagina 242] [p. 242] 2 Laat ook de nacht weer schemeren door mijn licht laat mij de trage vreugd op drift te drijven in het groeiend duister laat mij de lome gang der schemeringen tot aan het vage einde van hun droefheid gaan en laat mij met de bomen duister worden en met de wijkende rivieren mij van mezelf verwijderen alleen nog leven buiten mij in de verpulverende schemeringen der onduidelijke verten laat mij de ogen sluiten smelten en vergaan en opgaan in de orgelende stilten der alom-aanwezigheid een laatste trillen van de weedom en dan het onuitsprekelijk zwarte licht voorbij de zonnen en de nachten dezer aarde. [pagina 243] [p. 243] 3 De aarde loopt van hemel vol de zon wordt dauw over ontwakende zinnen en beide vallen samen in het schouwen van het hart teruggetreden in de trechter der oorspronkelijke trilling teruggeweken in de welling der onstoffelijke wel straalt met ons de wereld inwaarts tot onze gezamenlijke bron als dan van 't woud de kruinen langzaam wuiven is dit in ons in het wellen van een spiegelbeeld de beweging der eenheid. [pagina 244] [p. 244] 4 In de strelende schemering der aarde is je gelaat de glans van mijn verlangen mijn verlangen de glans van je gelaat volmaakte glans gestreelde glans gepuurde lijnen van wegpurende schaduwen der ziel plots ben je die ik ben een spiegel van mijn waarheid van ons vlekkeloos geheim plots gaan je trekken groot van mijn oneindigheid en blijven toch het teder schrijn dat zelfs mijn adem niet durft raken verengt de wereld zich tot je gelaat zo wonderbaar nabij en zo ontzaglijk ver waaruit ikzelf en al wat is verinnigd stralen zegen de schemering en zegen de landschappen der ziel en zegen dit gelaat getekend in de avondgloeden die uit de aarde stijgen. [pagina 245] [p. 245] 5 Ik hoor in mij de wereld inwaarts bronnen die ver uit mij buiten zijn bronnen stijgt ik weet in mij de schachten van de oorsprong door het ruimteloze trouw in mij gelegd mijn grenzen ken ik niet mijn kern is grenzeloos en toch werd deze kern gespijkerd in de ruimte het leven is mijn rijk dat dijt voorbij de dood en door geboorte even in dit landschap daalde een pluis ben ik een hartslag en een kinkhoorn in het grote trillingsveld een trilling een weten der oneindigheid binnen de eindige schijnsels niet te weten een vorm die van het vormeloze leeft en in het gouden stuifmeel van de zon de eerste trap zijner verblinding vindt. [pagina 246] [p. 246] 6 Laat ik me zinken tussen de asters van mijn vlees tot de onstoffelijke pulp waaruit het bront ben ik mezelf dan nog, ben ik de wereld of ben ik beide? Trillend en doortrild een veld van trillingen in een veld van trillingen. Iets is en waart rond myriaden kernen los van de wateren van bewustzijn waarin een wereld steeds opnieuw zijn wordingen ervaart. Iets laat het zijn aan zich voltrekken en dunt en duizelt en vervluchtigt ontwakend wonderbaar en opgaand in de weke velden van een vlees dat ook de wereld is. Vorige Volgende