| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Periscoop
23ste jrg., nr. 3, januari 1973
Paul de Vree bespreekt ‘Gangreen 2’ van Geeraerts, vooral vanuit sociologisch en psychologisch standpunt. Naar aanleiding van ‘Diogenes voor de drempel’ schrijft Neer Vantina over ‘de persoonlijkheid bij Van Ruysbeek’; W. Pauwels heeft ‘Marnix Gijsen echt ontmoet’ en schrijft daarover een boeiende bladzijde vol. André Demedts confronteert de ‘Gesprekken met bekende Nederlanders’ van Bomans en ‘Een Vlaming bekijkt Nederland’ van De Wispelaere met elkaar. Wat de plastische kunsten betreft: A. Westerlinck schrijft over M. van Saene, terwijl elders nog werk van Guy Baekelmans, Roland Monteyne en Jan van de Kerckhove belicht wordt.
| |
Yang
8ste jrg., nr. 45, nov. en nr. 46, dec. 1972
Heel wat over beeldende kunst in het novembernummer, o.m. een bijdrage van R. Jooris over Raoul de Keyzer en van Octave Scheire over assemblagekunstenaar Paul van Hoeydonck. Hans Vlek krijgt de Yang-prijs. Enkele van zijn gedichten worden opgenomen. Andere, meest nieuw-realistische verzen, zijn van St. van den Bremt, R. Jooris, J. Vanriet en D. van Rijssel. ‘Spoken’ is een erg onwaarschijnlijk SF-verhaal van Carlos de Vrieze. Rik Lanckrock huldigt Johan Daisne ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag. Aansluitend daarbij een opstel van Daisne over ‘Letterkunde en magie’, fragment uit zijn gelijknamig werk van 1958, en een gedicht. Vrij interessant is een inleidend artikel van Jules Welling over zanger-dichter Leonard Cohen. Soms amusant, soms ergerlijk is zoals gewoonlijk de ‘Kroniek der keerzijde’ van Julien Vangansbeke, deze keer nog gevolgd door een extra: ‘Is Hedwig Speliers een analfabeet?’.
December brengt de jaarlijkse Yang-100-dichters-bloemlezing.
| |
Restant
2de jrg., nr. 5-6
Bij het afsluiten van zijn 2de jrg. toont Restant zich tevreden over zichzelf maar niet over de aandacht die het (niet) kreeg. Dit nummer wil daarin alvast verandering brengen door een uitdagende omslagtitel: ‘Is de kunst kloterij?’, en een gelijknamig, zeer uitvoerig manifest-essay van Luk de Vos, waarvan de schabouwelijke ondertitel luidt: ‘of peuteren de filologen nog steeds de maden uit de navel van de albasten maagd?’ Een manifest is het inderdaad, met alle positieve en negatieve eigenschappen daarvan. Het is sterk geënga- | |
| |
geerd, eerlijk, idealistisch, maar ook utopisch, hoogdravend, vaak simplistisch en onsamenhangend. Het is een stellingname over kunst, kunstenaar en maatschappij, waarin elementen uit poëtica, sociologie, filosofie, ideologie en wat dies meer zij nogal ordeloos maar niet onhandig op een hoopje gesmeten worden om als illustratiemateriaal te dienen voor een erg betwistbare thesis: ‘Echte kunst, zelfbewuste, kreatieve en vrije kunst is normloos en enkel verwezenlijkbaar in een socialistiese wereld.’ (blz. 205). Enige zeer matige gedichten moeten wellicht illustreren dat die ‘echte kunst’ nog veraf is. Jean-Marie Maes gaat uit van een kritiek op Maatjes ‘Literatuurwetenschap’ om ‘enkele krities-subjektieve bedenkingen’ neer te schrijven over ‘Literatuurwetenschap: het gouden kalf van de literatuurbeschouwing’. Ondanks de vele inconsequenties en grappige redeneringen kan men hier toch uit opmaken, dat hij pleit voor de evenwaardigheid van ‘krities-subjektieve literatuurbenadering’, en daarmee niet minder dan een open deur intrapt.
| |
Soma
4de jrg., nr. 27, nov.-dec. 1972
Na Raster gaat nu ook Soma, van dezelfde uitgeverij (Athenaeum-Polak & Van Gennep) verdwijnen. Een laatste nummer zal nog in zijn geheel gewijd zijn aan Witold Gombrowicz. Tegelijk met de verdwijning wordt ‘een nieuw, in de loop van 1973 door dezelfde uitgever te starten tijdschrift’ aangekondigd. De bedoeling is, daarin meer aandacht te schenken aan kritische, polemische en essayistische bijdragen.
In dit nummer worden twee buitenlandse auteurs voorgesteld en vertaald, nl. de in België verblijvende Pool Marian Pankowski en de Cubaan Guillermo Cabrera Infante. Oorspronkelijk Nederlands proza, meestal romanfragmenten, is er van Willem van Malsen, K. van der Pijl, Hidde van der Ploeg en D.A. Kooyman. Georges Wildemeersch laat hier nog eens zijn analyse van Claus' gedicht ‘Ha! Seele!’ afdrukken, die eerder al in Betoel verscheen, en Leo Ross onderzoekt een polemiek over Ter Braak uit de jaren '60 tussen W.F. Hermans, H. van Galen Last en H.J.A. Hofland. Enkele goede gedichten van Bas van de Werk en Chr. J. van Geel vallen op.
| |
Ons Erfdeel
15de jrg., nr. 5, nov.-dec. 1972
Willy Calewaert neemt een kritisch standpunt in tegenover het huidig internationaal cultuurbeleid van België.
A. Kamphoff schrijft over het Nederlands Dans Theater. Prof. Dr. J. Goossens belicht ‘De Duitse germanistiek en het Nederlands’ en R. Maheu de ‘Situatie en toekomst van het Frans in Kanada’. In een uitvoerig gedocumenteerd essay reconstrueert Carlos Tindemans de oprichting van ‘Het Nederlandsch Toneelverbond’ (1871), dat hij ‘een mislukt experiment in Nederlandse toneelsamenwerking’ noemt. Naar aanleiding van Nieuwenhuys' ‘Oost-Indische Spiegel’ onderzoekt J.H.W. Veenstra de Nederlands-Indische literatuur.
In de literaire kroniek recensies over werk van P. Conrad, C.C.S. Crone, Habakuk II de Balker, Boon en Van Vriesland.
| |
| |
| |
Schuim
1ste jrg., nr. 1
Een nieuw blad, waarvan het secretariaat berust bij Agnes Oosterbosch, St.-Aldegondisstraat, 3744 Spouwen. Verdere inlichtingen over redactie, abonnementen e.d. worden in dit ‘tijdschrift voor kunst en geestesleven’ niet vermeld. In de inleiding vallen wel enkele merkwaardige dingen op. Origineel is in de eerste plaats dat iedere inzender zelf moet zorgen voor de vermenigvuldiging in 100 exemplaren, van zijn bijdrage. Het resultaat is een boeiend overzicht van diverse lettertypes en druktechnieken. Verder wordt de selectie door geen enkele theorie bepaald. Wel worden de oprichters geleid door de kloosterlijke principes ‘armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid’. Overigens wordt hier, en in een daarbij aansluitend brief-manifest van L. Bastiaens nogal met Grote Woorden gesmeten: het is allemaal GELOOF, LIEFDE, SCHOONHEID en LEVEN wat de klok slaat.
Overeenkomstig de opzet van het tijdschrift zijn de bijdragen zeer verscheiden. Er wordt nogal wat aandacht besteed aan beeldende kunst. Maar wat het meest opvalt is de zalvende en prekende toon van een steeds terugkerende L. Bastiaens, die een redacteur schijnt te zijn. Afwachten maar.
| |
De Vlaamse Gids
57ste jrg., nr. 1, jan. 1973
Vanaf deze jaargang wordt De Vlaamse Gids ook het tijdschrift van het Willemsfonds. Daarmee wordt aangeknoopt bij het ontstaan van het blad, zoals H. van Werveke in zijn Ten Geleide aantoont. Dit eerste nummer (nieuw, klein formaat) is een hulde aan Ivo Michiels bij zijn 50ste verjaardag. Ongewoon maar niet oninteressant is de formule van de eerste bijdrage: een gesprek tussen Bernard Kemp en Paul de Wispelaere over ‘Orchis Militaris’. Wim Meewis stelt enkele ‘Theses en hypotheses omtrent Michiels' werk’ op en Georges Adé schrijft ‘Over Exit, langs een grote omweg’. Die omweg is een situering van het werk tegenover dat van auteurs als Raes, Geeraerts, De Wispelaere, Robberechts. Mark Insingel vergelijkt het taalgebruik van Michiels met het materiaalgebruik van een schilder als Lucio Fontana. L. Geerts onderzoekt kritisch de Duitse vertaling door Hermanowski van ‘Het boek Alpha’. Jean-Marie Maes ten slotte bespreekt ‘De ogenbank’.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
25ste jrg., nrs. 8-9-10, okt., nov. en dec. 1972
In het oktobernummer een ‘spel voor stemmen’ van Ivo Michiels, niet zo boeiend proza van Willy Lauwens en gedichten van Marcel Coole, Patricia Lasoen, Bert Leyns en Pieter Aerts, Yvette van Schooien en Ted van Turnhout. Willy Roggeman schrijft een uitvoerig essay over het paraproza van G. Gils onder de titel ‘Hulpeloze acrobatiekjes van het problematische Ik’. Georges Wildemeersch schrijft na B. Kooijman en Cornets de Groot over ‘April in Paris’ van H. Claus. Hij argumenteert zijn analyse vanuit de context van de bundel en signaleert gelijkenissen met voornamelijk T.S. Eliot.
| |
| |
In nr. 9 een fragment van Johnnie Verstraete: ‘Bessac en de neergang van idealen’. Paul de Wispelaere noemt L.P. Boon een ‘tedere anarchist’ in een bespreking van ‘Vergeten straat’ (1944), die belangrijk is voor een begrip van Boons engagement in maatschappij en literatuur. A. Bolckmans geeft een analytisch overzicht van August Vermeylens geschriften over wereldliteratuur en Raymond Vervliet belicht aan de hand van brieven uit Berlijn en Wenen een keerpunt in het leven van de jonge Vermeylen.
Het decembernummer ten slotte brengt hoofdzakelijk creatief werk: proza van Fernand Auwera, Laurent Veydt en Jo Verbrugghen, poëzie van Jacques Idserda, Marcel Coole en Fred de Swert. Jaak Fontier confronteert opvattingen over het kunstwerk als object en als concept met elkaar. In ‘Reflex’ o.m. een polemiekje tussen Jean-Marie Maes en G. Adé over het boek van laatstgenoemde: ‘Linguïstiek en literatuurstudie’.
| |
Varia
- Kreatief (6de jrg., winter 1972, spec. nr.) is ‘een “roman” omtrent motivatie en werkelijkheid’ van beeldend kunstenaar Jef Geys. Samenstelling Roland Patteeuw. Een boeiende en originele documentatie.
- In Nieuwe Stemmen (29ste jrg., nr. 1 en 2) vervolgt en besluit R. Foulon zijn essay over Paul Verlaine. Verder in deze afleveringen enkel niet al te boeiende gedichten en recensies.
- In Septentrion (1ste jrg., nr. 3, dec. 1972) worden de kunstschilder Luc Peire, de cineast J. van der Keuken en de auteur L.P. Boon aan het franstalige lezerspubliek voorgesteld.
- In Spektator (2de jrg., nr. 4, dec. 1972) bespreekt L. Peeters kritisch recente literatuur over het Reinaert-probleem, o.m. de ophefmakende vondsten van H. Lampo.
Hugo Brems
|
|