Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118
(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
De laatste rondeWeekeinde van ons tijdschrift□ Op zaterdag 26 en zondag 27 mei heeft ons jaarlijks weekeinde plaats te Dworp in het hotel van het K.A.J.-domein (gelegen naast het domein van de provincie Brabant te Buizingen). De deelnemers worden verzocht aanwezig te zijn voor het souper om 18 uur. □ Omstreeks 20 uur begint de avondzitting. Zij zal geheel gewijd zijn aan een interview dat Albert Westerlinck zal hebben met Marnix Gijsen over diens leven en werk. De zondag om 11 uur zal Marnix Gijsen voorlezen uit onuitgegeven werk, waarna voor het publiek eveneens gelegenheid tot vragenstellen zal bestaan. Om 13 uur wordt een diner aangeboden. □ Het aandeel in de kosten bedraagt 525 fr. per persoon voor het volledige weekeinde: logies, drie maaltijden en fooi. □ De lezers van ons tijdschrift die dit weekeinde willen meemaken, zijn zeer hartelijk welkom; zij worden verzocht hun deelneming te melden aan Joos Florquin, Predikherenberg 7, 3040 Korbeek-Lo (Leuven) en hun aandeel in de kosten te storten op zijn postrekening 42 69 91 vóór dinsdag 22 mei. □ Het K.A.J.-domein ligt aan de rand van de weg Alsemberg-Buizingen. Wie niet over een wagen beschikt, kan het domein van Brussel uit bereiken met de autobus Ukkel-Halle. | |
Uren bewondering voor grote t.v. - criticiDe critici die mijn hoogste bewondering wegdragen en mij het meest vervullen met ontzag zijn de t.v.-critici. In mijn jeugd was ook ik als criticus van dichten prozawerken niet mals en daar schaam ik mij niet over, daar ben ik trots op, doch wat deed ik toen meer dan wegen volgen gebaand door vele generaties van critici in eeuwenoude, goedomheinde en onderhouden domeinen van literatuur. De t.v.-critici scheppen alles uit het niet. Het enige dat zij niet hebben gedaan, is de t.v. uitvinden. Was dit echter eenmaal in orde, dan waren zij daar om week voor week in snedige artikels te laten verstaan dat zij alleen wisten wat t.v. was en de uitzendingen te brandmerken die geen t.v. waren. Wat dit betekent aan kennis, kunde, zekerheid en arrogantie kan alleen hij beseffen die zich eens grondig heeft afgevraagd | |
[pagina 225]
| |
wat er nodig is om elke dag die de hemel ons gunt miljoenen mensen van elke mogelijke leeftijd, ontwikkeling, stand, partij en godsdienst gedurende gemiddeld twaalf uren aangenaam bezig te houden met een kino in huis. Het programma is onbeperkt. Er is in hemel en aarde niets dat geen aangewezen leer- of amusementsstof is. Er is echter geen voorloper, geen pionier. Zeker, er bestonden films, er bestonden toneelstukken, er bestond radio die klanken hoorbaar maakte voor menigten van miljoenen, maar zij waren slechts fragmenten bruikbaar in vermengde vorm. Als een film twee uren duurt, een toneelstuk ook twee en een symfonie één uur, kan men er slechts vijf van de twaalf uren mee vullen. De kino en de schouwburg hebben aan één enkele film, komedie of tragedie een vol programma voor een week, een maand en langer, de t.v. verbruikt ze in eenmaal. De t.v. moet dus zelf films en spelen, reportages en documentaires aanmaken die in eenmaal worden verbruikt zoals de andere, maar onmogelijk met dezelfde financiële middelen en artistieke zorg tot stand kunnen worden gebracht. Deze middelen en zorg zijn aanzienlijk in een land van meer dan veertig miljoen inwoners, behoorlijk in een Nederland van meer dan tien miljoen en in vergelijking met die landen van veertig en tien miljoen, schameltjes in een Vlaanderen van vijf miljoen inwoners. De t.v.-critici echter, zij critiseerden voort. En ik zeg het nog eens: telkens wanneer zij schrijven dat in de B.R.T. niemand weet wat t.v. is, stijgen zij in mijn ogen naar het zenit van mijn bewondering. En hoop ik dat zij niet naar mij zullen kijken, want ik zou bloedrood worden: ook ik weet niet wat t.v. is. Het excuseert mij niet dat niemand van alle lieden die ik ken, het weet, als televisioot die elke avond kijkt zou ik het moeten weten. Ik zou mij niet mogen tevreden stellen met tevreden te zijn wanneer ik slapen ga en te hopen dat mettertijd wel zal blijken wat t.v. is en dat het tenslotte nog niet zo'n heel verschrikkelijke ramp zou zijn als men het nooit te weten kwam. Zijn er niet veel dichters die verzen maken en niet weten wat poëzie is? Zijn er niet veel grote wijsgeren geweest die niet wisten wat schoonheid is? Maar nogmaals, dat zijn slechts uitvluchten, ik zou het moeten weten en de t.v.-critici die het weten hebben recht op onze bewondering, onze hulde en dank. Zij zien reeds hoger en verder. Het is hun opgevallen dat de Vlamingen ook niet weten wat een dagblad is en het komt hun niet onmogelijk voor dat deze onwetendheid aan de basis zou liggen van de andere, die omtrent de t.v. Daarom zullen zij binnenkort in een of ander hoogstaand weekblad een nieuwe rubriek openen waarin zij een grondige kritiek zullen uitbrengen op de zes tijdens de afgelopen week verschenen nummers van een dagblad. In de maandschriften zullen zij een rubriek openen voor kritiek op de tijdens de verlopen maand verschenen weekbladnummers en wanneer zij aldus de B.R.T. overtuigd hebben van niet te weten wat t.v. is, de dagbladen van niet te weten wat een dagblad is of een weekblad, zullen zij er gerust in mogen zijn dat niemand hun nog zal durven vragen wat zij zelf weten en kunnen. Gerard Walschap | |
[pagina 226]
| |
Vertaald in het LitouwsNaar het schijnt zouden er ongeveer een miljoen Litouwers buiten hun land verblijven, vrij uitgewekenen en politieke vluchtelingen van voor of na de tweede wereldoorlog. De meesten wonen in de Angelsaksische landen, waar zij ook, niet zonder zware financiële offers natuurlijk, eigen bladen en uitgeverijen in leven houden. Hier zijn ze minder talrijk, maar één onder hen, Zenta Tenison, beloont onze gastvrijheid wel op een bijzondere manier. Zij maakt onze literatuur bij haar taalgenoten bekend. In het Litouwse damesblad Moteris, dat in Toronto (Canada) uitkomt, publiceerde zij in nummer 3 van 1972 een artikel over Hadewych, geïllustreerd met zes vertaalde gedichten. Dit blijkt slechts een voorproef te zijn geweest, want sindsdien bezorgde zij ook, bij Nida Press in Londen, de uitgave van een lijvige bundel Nederlandu Poezijos uit de twintigste eeuw. Het is een vrij uitgebreide keuze, waarin Nederlanders én Vlamingen aan hun trekken komen. Er kan zoals meestal over die keuze gebakkeleid worden, maar zij zijn er toch, Gezelle en Adriaan Roland Holst, Gijsen en Marsman, Lucebert en Claus. André Demedts | |
‘Les chats’ van Baudelaire retroactiefDe katten spinnenDe fans van stilistiek en oude hafelkattenGa naar voetnoot1.
beminnen even fel, als in gemeen akkoord,
de zachte rafels van het literaire woord,
dat ruimschoots stof tot slaap of studie kan bevatten.
De structurele stof die 't rafelwoord hun biedt,
is als een ruime schoot om zich op neer te vleien
of een semantisch veld om zich in te vermeien,
voor beide(n) even warm, en - als ge 't wel beziet -
voor beide(n) even vol diepzinnige problemen,
die met hun morf-, semant- en zelfs met hun fonemen
onthullend voor hun blik verrijzen... onverwacht.
Want zie, zoals de ene(n) eindeloos verzinnen,
zo spinnen d'andere(n), spitsvondig en verdacht,
met rafels van het woord hun zeer geleerde zinnen.
| |
Literaire analyseHet rijmschema is identiek met dat van ‘Les chats’. Een andere opmerkelijke overeenkomst is het aantal komma's: in het Nederlandse sonnet tellen we er juist twaalf; in het Franse zijn het er tien plus twee | |
[pagina 227]
| |
komma-punten, dus ook twaalf. Op het vlak van de verticale equivalenties is de keuze van het gewestelijke nomen ‘hafelkatten’ relevant: retroactief wordt het door het nomen secundum ‘rafel’ uit de derde regel paronomasisch bevrucht. Dit vinden we in ‘Les chats’ terug in de groep met en/an: fervents, savants, également, puissants, sédentaires. Aan het fel fonologisch spel met het morfeem ‘(c)elles’ in de tweede terzine van het Franse sonnet beantwoordt in het Nederlandse de haast even vaardige verslingering van de ‘-innen’-groep: verzinnen, spinnen, zinnen, hetgeen we een weefmotief zouden kunnen noemen. Dit gebeurt ook in de tweede terzine, maar dan retroactiverend inwerkend op het nomen ‘beminnen’ in de tweede regel van het eerste kwatrijn. Het Nederlandse sonnet overtreft het Franse hierin dat het in de tweede terzine de horizontale as van het weefmotief ‘-innen’ met de verticale as van het motief spi- (spitsvondig) juist in het midden doorkruist, nl. op het woord sp/i/nnen, het centrale lid van de drieledige groep. Op de schering van -innen groeit derhalve door middel van de inslag spi- het weef motief tot een onovertroffen keper uit. En dit gebeurt dan nog wel in het tweede woord van de tweede regel van de tweede terzine. Niet alleen in die strofe hoort men dus de katten spinnen, maar door het hele gedicht wordt er in de letterlijke én figuurlijke zin het woord geweven en gesponnen. Het nomen spinnen is door zijn assen van spi- en -innen op alle niveaus centraal. Quod erat demonstrandum. sonJa kobbe |