slaagde en mislukte plannen, enz. Vergeten wij daarbij ook met dat hij als Lierenaar het Liers milieu en zijn geschiedenis, waarin het werk van Timmermans ligt gedompeld, grondig leerde kennen.
Uit een dergelijke ‘Kroniek’ kan men een schat van biografische, zelfs intiemmenselijke en karakterologische, ook van literairhistorische wetenswaardigheden opdoen, maar uiteraard weinig of geen zuiver artistieke evaluatie. Ik wil op enkele van die ‘menselijke’ trekken wijzen, omdat zij ook interessant zijn voor een beter begrip van het werk.
Zeer opvallend is in de brieven van Timmermans zijn behoefte aan genegenheid, vriendschap; ook zijn trouw in vriendschap. Hij was wat de psychologie noemt: een ‘Syntoon’ type, dat aansluiting bij en eenheid met alles en allen zoekt en geen vijandschap verdraagt. Uit de brieven of fragmenten die De Ceulaer publiceert blijkt verder zijn emotionele spontaneïteit en overdadigheid, in zijn esthetische oordelen ook de hypomanische trek die men tevens in een deel van zijn werk terugvindt. Doch, wanneer het over eigen werk gaat, verrast ons meer dan eens een nuchter-juiste visie.
Zoals in de monografie van Vercammen komt ook hier de bisschopsaffaire rond Pallieter ter sprake en blijkt dat hij, gemakkelijk beïnvloedbaar en zonder veel persoonlijkheid of karakter, zich haastte om de inquisiteurs ter wille te zijn. Wellicht is ditzelfde tekort aan zelfstandig karakter, samen met een spontane naïveteit, de oorzaak die hem heeft belet buiten de politiek te blijven, waarvan hij geen verstand had en waarin men hem enkel wilde betrekken, om zijn naam te gebruiken. Reeds in 1930 wordt die naam geciteerd in een Duits artikel over ‘faschistischer Geist’ in Vlaanderen, krijgt hij polemiek van linkse zijde en verdedigt hij zich naïef-onhandig als voorstander van een ‘joviale democratie’. Met welk een bang hart heeft hij zich, tot het einde toe, laten misbruiken!
De documenten tonen ook zeer duidelijk de diepe godsdienstige geaardheid van Timmermans. Van jongsaf, in zijn contacten met Karel van den Oever, droomt hij al van een grote religieuze kunst. Later helpt hij De Pelgrim en de Scriptores Catholici stichten. Zijn vroomheid was echter vooral volks-traditioneel, gehecht aan vele oude devotiepraktijken, en geankerd in een behoefte aan veiligheid, geborgenheid, mystiek.
De polariteit tussen ‘mystiek’ en ‘aardsheid’ als kenmerk van ons volkskarakter, waarover Timmermans het zo vaak heeft, sprekend over Vlaanderen en zijn kunst, blijkt hij in elk geval in zijn eigen bestaan te hebben gerealiseerd, want hij had, volgens De Ceulaer, een passie voor lekker eten, zelfs voor koken. Men kan op meer dan een grond raden dat dit eten bij voorkeur vet moest zijn. Die neiging zal, samen met het ‘smoren’ dat hij in geschriften zo vaak glorifieert, vermoedelijk wel niet vreemd zijn aan