| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Belangrijke herdrukken
Bij de uitgever Paris-Manteau beleeft Teirlinck de 6de druk van Zelfportret of het galgemaal, voor mij zijn meest waardevolle, meest authentieke en eerlijke roman. Paul Snoek verzamelt, niet voor de eerste maal, gedichten uit zijn verleden Gedichten 1954-1970 en motiveert in een nawoord zijn selectie. Tevens verscheen van Snoek een tweede vermeerderde druk van zijn bundel Gedrichten: actualiteitspoëzie en alternatieve griezelgedichten. Adriaan Venema bereikt een tweede druk van Van een bloedrode manchet en een kooikershondje, een dramatisch-pathetisch relaas van het leven van Johan Stouthart die zich als homofiel ontdekt en na allerlei spanningen in zelfmoord belandt. Twee romans en zeven verhalen is de titel van wat men een kleine omnibus uit het werk van Jos Vandeloo zou kunnen noemen. Twee bekende romans, die bij het lezerspubliek zeer ruime bekendheid genieten, Het gevaar en Het huis der onbekenden, en zeven novellen zijn hier verzameld, oorspronkelijk te vinden in de bundel Een mannetje uit Polen. Wegens de herhaalde drukken en de ultra ruime verspreiding, ook in de scholen, is dit werk overbekend.
Wel is het nodig even bijzondere aandacht te vragen voor de complete uitgave van De Kleine Johannes van Frederik van Eeden. Er zou bij deze volledige uitgave een literairhistorische en -kritische commentaar van een paar bladzijden gehoord hebben, maar die is er helaas niet. Na het eerste deel (1887), dat haast iedere leerling van de middelbare school heeft gelezen, schreef Van Eeden enkele jaren nadien een vervolg: Johannes Viator, het boek van de Liefde, een minder geslaagd boek, waarin hij worstelt met eigen erotisch-dualistische problemen, en dat hij spoedig afzweert. Pas in 1905-1906 publiceert hij een vervolg, Kleine Johannes II en III, het tweede korter, het derde zeer (te) lang. De compositie van deze romans is zwak, de symboliek allegorisch-opdringerig, de verhaaltrant vaak te langdradig, het (Van Eedense) profetisme zelfingenomen. Toch heeft het gehele opus, eclectische mengeling en chaotische tasting naar zekerheden, zeer mooie passages, vooral in de satirische gedeelten die soms onbarmhartig-magistraal zijn. Literair-historisch geïnteresseerden en Van Eedenvereerders moeten dit boek kopen.
In 1947 verscheen een reportage van Johan Daisne over een reis die hij als officier maakte in het pas bevrijde maar nog zwaar getroffen Nederland. De Hollandse reis wordt nu bij Paris-Manteau herdrukt. Zij behelst naast Daisne's tedere attenties voor het leed, een belang- | |
| |
stelling voor het langzaam herrijzende literaire leven (bezoeken bij Vestdijk, de Vooys, e.a.).
De D.A.P. Reinaert Uitgaven (Brussel) heeft na een eerste keuze uit de historische romans van Conscience, ditmaal een tweede omnibus samengesteld uit zijn dorpsverhalen en zedenromans. Op die gebieden vooral heeft Conscience zijn en onze, Vlaamse, Europese roem geoogst tot voorbij de drempel van de 20ste eeuw. Verzamelt zijn hier: Baas Gansendonck, Siska van Roosemael, Rikke-tikke-tak, De Gierigaard, De Loteling, Blinde Rosa, Een O te veel, en Moederliefde.
Bij Nijgh en Van Ditmar (Den Haag-Rotterdam) verscheen de 10de druk van Charelke Dop door Ernest Claes en bij de uitgeverij Orion (Brugge) verscheen van Streuvels' De Vlaschaard het 250ste duizendtal!
Albert Westerlinck
| |
Muteren in 't kwadraat
De dieren komen, de vorige bundel van Richard Foqué, mocht je zonder veel reserves uitstekend noemen. Hij evoceerde er, in een geserreerde taal, een pregnante intuïtie. Dat geserreerde, veelal een positieve factor in de poëzietaal, vind je ook terug in zijn nieuwe bundel Drie millivolt van oneindig (Gent, Yang Poëzie Reeks, nr. 29, 1972).
Jammer genoeg bereikt het hier al te zelden de vroegere intense poëticiteit. Waar dit wel gebeurt, krijg je automatisch een goed gedicht, zoals het volgende, dat ik integraal citeer:
- dat is in waarheidwoorden -
- in elke hand een wapen -
- drie ton munitie rond mijn buik -
dat ik mezelf mag haten’ (20)
Al bij al interessant is het experiment, hoewel je het helemaal niet nieuw kan noemen, dat het grootste gedeelte van de hier gepresenteerde gedichten kleurt. De ingenieur Foqué tracht namelijk het verschijnsel mens in zijn vele facetten te benaderen in een soort van poëtische nultaal, de resultante van een dubbele mutatie taal-poëzietaal, poëzietaal-wetenschappelijke taal, geïnspireerd op de ruimtevaart en de technologie. Daaruit ontstaat een kosmische, ontgrenzende poëzie die zelden geslaagd te noemen is, ofwel omdat de koude skelettaal je als lezer verbijstert en koud laat, ofwel omdat de dichter al te kritiekloos gebruik maakt van de dankbare maar vrij gratuïte mogelijkheden die de ‘ruimtepoëzie’ biedt. Van beide euvels een voorbeeld:
beweging somatisch in alfa
drie millivolt van oneindig
kraak de vijfde dimensie’ (5)
‘langs duizend lichteeuwen
ik reis naar mijn rode planeet’ (6)
Elders, vooral dan in de liefdegedichten, vervalt Foqué tot een poëzie die door haar geijkt beeldgebruik verouderd aan- | |
| |
doet en aldus de antipode vormt van de hierboven genoemde poging tot taalvernieuwing. Lezen we maar:
woon je oneindige gangen’ (28)
Positief in deze bundel is, naast het feit dat hij een behoorlijk aantal leesbare gedichten bevat, dat Richard Foqué in zijn schriftuur bijzonder consequent blijft.
En dat hij bij een dergelijk gevaarlijk taalgebruik het groteske al eens benadert of overschrijdt, hoeft natuurlijk geen verbazing te wekken.
Drie millivolt van oneindig bereikt in geen geval de kwaliteit van De dieren komen. Daarvoor mist de bundel de pregnante visie en de taalkracht en doet hij eerder overspannen dan gespannen aan.
Gust Faes
| |
Mul zand gevraagd
Marc Raeymaeckers past met zijn bundel En het vlees werd woord (Wilrijk, Kreatus Experi, 1971) uitstekend in de groep begenadigden geschaard rond hun profeet Alstein. Alsteins laatste bundel Attalus of De Eeuwige Opstanding, ook al een aardige afgang, is echter nog een juweeltje als je ziet wat zijn kunstgenoot Raeymaeckers hier zoal aan poëzie geproduceerd heeft.
Hij behandelt de reeds genoegzaam bekende thema's: wanhoop, vervreemding, het Spreken, de bewustwording...
Zijn spreken is echter hinkend en onzeker, een samenraapsel zonder graat van een aantal ‘inspiraties’, een fantasie- en talentloos vertoeven in een woordenwereld vol bombast en clichés.
Wat je wel als een verdienste mag beschouwen is dat Raeymaeckers, ondanks zijn zwaar-existentiële thematiek, toch nog tot een vrij heldere probleemstelling komt, dat hij de zaken niet verergert door het nodeloos en pretentieus verbergen van wat blijkbaar om klaarheid schreeuwt. Daardoor wekt hij in ieder geval de indruk een eerlijk dichter te zijn die jammer genoeg vastzit in een onmogelijk, inspiratieloos idioom dat weinig plaats laat voor enige surprise. Twee voorbeelden, twee uitersten; het ene ongelooflijk gezwollen en bovendien nog onhandig, het andere in zijn zegging naïef en clichématig:
‘Lang heb ik gezworven voor de foetus
van waarheid te vinden in de puinen
‘Ik speelde op het strand,
en trok spiralen in het mulle zand’ (23)
Verrast word je wel, maar dan in negatieve zin, door groteske verzen als:
‘Een hels lawaai van vallende veren
vergruist mijn illusies’ (8)
die een mogelijk behoorlijk gedicht onverbiddelijk opblazen.
Waarmee gezegd wordt dat En het vlees werd woord toch nog enkele degelijke fragmenten bevat, splinters van hoop voor een dichter die zich zonder verwijl op andere wegen dient te begeven. Anders moet je hem, net als deze bundel, zo vlug mogelijk vergeten.
Gust Faes
| |
| |
| |
De verminkten
De roman ‘De Verminkten’ (Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage/Rotterdam, Nieuwe Nijgh Boeken 44) van Johan Frank Es staat in het teken van het (studenten)protest tegen de ‘consumptiemaatschappij’. Het ik-personage Boris heeft samen met zijn zuster Dymphna in de villa aan zee van zijn (rijke) vader een stel sekspartijtjes georganiseerd. Aan dit soort tijdverdrijf komt een einde wanneer Dymphna een van de deelnemers, Richard, vermoordt. De groep valt uiteen, Dymphna gaat de gevangenis in, en Boris is psychisch zwaar geschokt door de daad van zijn zuster: voortaan heeft hij een kwal in zijn hoofd en wordt hij begeleid door een alter ego, een witte clown, die dingen doet die hij zelf niet kan (durft, wil) doen.
Op dit punt vangt het verhaal aan. Boris zal trachten in het reine te komen met de gebeurtenissen uit het verleden en met zijn eigen houding tegenover de wereld en de maatschappij. Oorspronkelijk wil hij alleen vluchten, en hij laat een grote paddestoel bouwen waarin hij zich veilig zal kunnen terugtrekken. Via een aantal ontmoetingen, met studentenrellen op de achtergrond, groeit hij vanuit deze aliënatie naar wat in het boek als een politieke bewustwording wordt voorgesteld. Er is de kennismaking met ‘de Communist’ (een baardige praatvaar die een reis naar Cuba gemaakt heeft en aan wie Boris zijn wedervaren vertelt), de bezoeken aan zijn zuster (die hem vertelt dat Richard alles wilde verklikken aan zijn ouders) - en vooral het weerzien met het meisje Suzanne, een revolutionaire studente die de uitspattinkjes in de villa nooit had willen bijwonen, en met wie hij nu tot een werkelijke liefde komt. Geleidelijk wordt Boris de zin van verleden en heden duidelijk gemaakt. De orgieën waren een infantiele, ongerichte rebellie, de moord van Dymphna een symbolische, zij het wanhopige daad, en de kwal (d.i. de psychische moeilijkheden van Boris) ‘ligt alleen maar tussen jou en jezelf. Ze houdt je aan de kant van je vader en belet je “ik” te zijn. De kwal is de muur tussen de Almacht en jezelf.’ (100). De uiteindelijke oplossing ligt in de politieke opstand; Boris gooit zich ten slotte in een betoging en wordt neergeschoten: ‘Suzanne, ik ben een revolutionair!’ (115).
Het ‘Unbehagen in der Kultur’ waarvan deze roman een literaire transpositie wil zijn is ongetwijfeld reëel, en men kan slechts waardering opbrengen voor de poging van Johan Frank Es om een sociaal-politieke en een persoonlijke problematiek te doen convergeren in een verhaal. Het resultaat overtuigt echter geenszins. De lectuur wordt gehinderd door de houterige dialogen en de in het algemeen vaak stuntelige taal. De gebruikte literaire trucs zijn soms nogal doorzichtig: zo lopen ‘realistische’ beschrijving en hallucinatie door elkaar, wat op zich natuurlijk geen bezwaar is, maar je voelt al te zeer het proberen van de auteur om ze door elkaar te laten lopen, het worstelen met de vraag ‘hoe geef ik het bewustzijn van een psychisch gestoorde weer?’. Irriterend is ook het clichématige van de situaties en de ‘ideeën’: de hoge positie en de rijkdom van de vader, het personage van de Communist, de tegenstelling van
| |
| |
de lege seks en de ware liefde, de talloze voor-en-tegens van de revolutie, het geschimp op de zwijgende massa - het zijn zovele oude verhalen die in deze tekst niet opnieuw werkzaam gemaakt worden.
‘De Verminkten’ is het relaas van een bewustzijnsproces, maar slaagt er juist niet in het proceskarakter van het bewustzijn authentiek te doen overkomen. De twijfel van het hoofdpersonage tegenover het politieke engagement lijkt uiteindelijk maar een doen-alsof, de daad (die overigens louter destructief, d.w.z. irrationeel, terroristisch is) is onontwijkbaar; de taal van de burgerij wordt gerelativeerd, die van de revolutie slechts schijnbaar: op den duur zal de actie het in alle hevigheid halen, zal elke halfheid worden opgeheven. Deze ‘vooringenomenheid’ neemt naar het einde van de roman toe ridicule dimensies aan. Onmiddellijk nadat Suzanne met Boris naar bed geweest is, vraagt de arme jongen plichtsbewust ‘hoe het met de studentenrellen gaat’, en dan gaat de juffrouw aan het doceren: ‘Er vallen aan beide kanten harde klappen’... ‘De politie treedt zeer agressief op. De meesten keuren dit af. Ik heb er echter wel begrip voor. Wij vallen de bestaande orde aan. Dat deze orde terugslaat is logisch temeer daar zij waarschijnlijk aanvoelt dat wij haar naar het hart grijpen.’ (102-103), en zo verder. Met deze prekerigheid en met de eis tot directe praxis worden alle vragen beantwoord, wordt afscheid genomen van de ‘lafheid’ - maar ook van de ambiguïteit; misschien ligt vooral daarin het literaire échec van dit boek.
J. Note
|
|