lichaamt hij al het cynisme, de gewetenloosheid, de gluiperigheid die de Kwaadaardige Macht in heel het werk van Ruyslinck eigen is. Spionage, razzia's, folterkamers, diabolische folteringen, anonieme liquidaties; daartegenover onvindbare schuilplaatsen, nachtelijke vluchten, wachtwoorden, enzovoort, alles brengt ons in de terreursfeer van de totalitaire politiestaat. Ruyslinck is daarin uitstekend geslaagd. Ook de betrekkelijk kleine ruimte waarin hij zijn roman situeert, draagt ertoe bij de sfeer van onontkoombaarheid te scheppen: het is in die kleine doolhof van kronkelstraatjes met kleine kamertjes, hokken, ondergrondse schuilhoekjes, dat het noodlot zich onweerstaanbaar afspeelt.
Wie het werk van Ruyslinck kent, zal reeds verbindingen met zijn vroeger oeuvre hebben gemaakt. De fascinatie van het lelijke, donkere, vieze als levensbeeld is bij hem zeer groot en nog groter wellicht de grijpkracht van de angst, die in al zijn vormen - van achterdocht tot panische terreur - de maatschappelijke verhoudingen overheerst. Homo homini lupus. Vooral de absolute macht die willekeurig over de mens beschikt, is een bestendig gevaar.
Men begrijpt allicht hoe Ruyslinck vanuit zijn psychische aanleg en ideologie vanzelf ertoe komt zijn roman dat karakter te geven. Niemand kan dat bij ons beter dan hij.
Gaat het hier om een ‘sociale roman’? Omdat alles hier draait rond mensenjacht, en wel in het kleine kringetje van een paar priesters, enkele ondergedokenen en een paar lichte vrouwen, worden de sociale problemen weinig belicht. De arbeiderswereld en haar actie, de verscheidene strekkingen van de sociale problematiek komen niet aan bod. Zij zouden ook beter tot hun recht zijn gekomen in een reportage dan in een roman.
Zou men hier van een ‘priesterroman’ kunnen spreken? Daarvoor pleit dat een groot deel van het gebeuren draait rond twee priesters, Gustavo en Rodolfo. Beiden staan ten volle in dienst van de armoedzaaiers die hun parochianen zijn, en ook van de vervolgden. Bovendien geven zij door het opstellen en verspreiden van opstandige teksten, door het verbergen van opgejaagden, steun aan de protestbewegingen. Zij leven volkomen evangelisch en zijn bereid hun leven te geven voor hun evenmens.
Toch zullen sommige lezers, die de traditionele opvattingen van de priesterroman kennen, de opwerping formuleren dat in zulk een roman het innerlijke leven van de priester, namelijk zijn religieus leven, overheersen moet. Van de priester Gustavo, hoe goed en edelmoedig hij ook mag zijn, constateert men dat hij nooit bidt, ja, zich geen ogenblik met God bezighoudt, tenzij in zijn laatste ogenblikken als hij gemarteld wordt (p. 236). De priester Rodolfo zien wij een paar keren even bidden (p. 106, 125). Toch kan men