Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Gwij Mandelinck / Gedichten Aan de wijnkleur van de daken In het dialect van een mus hoor ik mijn moeder roepen; verdwaald tussen de bloemen moet ik haar zoeken. Purper valt haar mantel over het koningskruid. Zij is mijn moeder: hoe bedrijvig waren de mieren in het handwerk van haar vreugde. Ik heb mij vaak in haar huis betrapt. In niets werd zij misleid: aan de wijnkleur van de daken was de liefde te herkennen. Nog wiedt zij een hemel van kers en radijs, op zachte knieën maakt zij onderscheid tussen waarheid en leugen. En waar zij van loutere goedheid spreekt, wordt haar tong met laurier belegd. Een zachtere regel heeft de liefde niet. [pagina 113] [p. 113] Van bij de mensen Ik kom van bij de mensen: gemanierd is mijn hond en in de nasmaak van de bout voel ik het schaap vergaan. Weer noemt de middag de liefde twee wijzers bij elkaar; tijd om thuis te komen, om gezoend te worden in de distels van mijn baard. Veel breng ik mee; het oog van de broedende vogel hield ik scheel op mijn hand en 's avonds kon ik samenscholen met de spreeuwen in de bomen. Duikend bracht ik het applaus van het water boven zijn spiegel; maar er is geen rust zolang de grote vis amoreel de kleine eet. De reisdekens worden gespreid; winst en verlies is vlug gekend: in twee kleuren verschiet de radijs. Zo weinig is veranderd, in treurnis weet ik de lijster als een oude vrijster mijn boomgaard benijden. Op het gerucht van rundstong over gras kijk ik om; ben ik ooit weg geweest? [pagina 114] [p. 114] Waar de zon aan overuren doet Hier wordt de vreugde bevestigd: weiden stappen in een cavalerie van drogend hooi en juichend zet ik mijn kinderen als jonge ruiters in het zadel van mijn hals. Een blije nederzetting is dit huis en waar de zon aan overuren doet, heeft men zich dagen verslapen. Ik leer er begrijpen hoe verdraagzaam het schaap met zijn zomerlip blaat. De merel noem ik een mooiprater tegen het onweer in en met kleine vreugden kan ik reageren op de commentaar van de koerende duif. Er zijn grotere dingen op komst. In dit wijnjaar telt mijn vrouw de maanden; wellicht behoort het kind tot de bloedgroep van de vink, die in de boom een toonladder schuift. Aan zwaluwen zijn mijn stallen verhuurd, zij worden mijn liefste vertrekken: de balken krijgen sieraden, in die weelde kan ik tijdeloos verjaren. Hier voer ik een stil bewind: als een kamerheer ben ik in de vrede thuis. Deze gedichten werden bekroond met de prijs van de Vlaamse Poëziedagen. Vorige Volgende