| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Pater Verbiest
Het mag verwonderlijk heten dat over een zo belangrijk wetenschapsman en groot figuur als de jezuïet Ferdinand Verbiest nog steeds geen volledige biografie werd geschreven, noch in een vreemde noch in onze taal, althans tot de recente publikatie van Roger-A. Blondeau: Mandarijn en Astronoom. Ferdinand Verbiest, s.j. (1623-1688) aan het hof van de Chinese Keizer (Desclée de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1970, 325 blz., ingenaaid: 385 fr., gebonden: 450 fr.). Dit boek verenigt kwaliteiten die men zelden samen aantreft: solide wetenschappelijkheid, bevattelijke en heldere formulering, vlotte en aangename schrijftrant. Het werd geschreven na raadpleging van heel wat vooral gedrukt bronnenmateriaal en van een overvloedige historische literatuur. Resultaat werd een lijvig werk, dat niet alleen over pater Verbiest handelt en eigenlijk meer biedt dan een biografie; daardoor is de titel wat misleidend of sluit de inhoud er althans niet helemaal bij aan. Onzes inziens was de auteur te veel bezorgd om de historische situering van pater Verbiest, wat geleid heeft tot een te groot aantal bladzijden over de jezuïetenorde, de westerse sterrenkunde, de Chinese wetenschap. Pas na honderddertig bladzijden begint Verbiest uit de verf te komen, wat natuurlijk niet belet dat al wat aan cultuurhistorie en geestesleven wordt geboden, zeer boeiend is. Werkelijk, elke bladzijde uit dit boek is interessant.
Om te begrijpen waarom Verbiest, net als zijn grote voorgangers en ordegenoten Ricci en Schall, de grootste moeite had om zich in China aanvaardbaar te maken - en de auteur komt op dit belangrijke punt steeds terug - moet men zich goed voor ogen houden, hoezeer China sedert millennia een eigen beschaving ontwikkeld had: ‘De meest remmende factor was het Chinese suprematiegevoel, dat alle vreemdelingen als onbeschaafde en onwetende barbaren beschouwde’ (p. 60). Op de toenmalige Chinese kaarten zag de overige wereld er kleiner uit dan een gemiddelde Chinese provincie! Ricci c.s. begrepen dat, alvorens aan religieuze arbeid te beginnen, ze zich geëerd moesten weten, en dit kon bereikt worden door vanwege cultuur en wijsheid bewondering af te dwingen. Toen begin 1659, dank zij Schalls tussenkomst, ook Verbiest in China binnenmocht, kwam hij er als drager van de westerse astronomische wetenschap. Conflicten met de Chinese astronomen (lees: astrologen) duurden onverminderd voort: beiden konden met moeite in 1665 ontsnappen aan zware veroordelingen, die hun door gekrenkte
| |
| |
Chinese collega's werden bezorgd. Maar ‘westerse demonstraties’, in aanwezigheid van vele Chinese getuigen, waaronder keizer K'ang-si, maakten een overweldigende indruk. Verbiest geraakte volledig aanvaard, werd mandarijn en stond op zeer goede voet met de keizer - vooral in de jaren 1671-1673, toen hij zelfs gedurende een periode van vijf maanden dagelijks K'ang-si in wis- en sterrenkunde ging inwijden. Deze had een bibliotheek van meer dan honderd werken erover, door jezuïeten geschreven of door hen vertaald. Verbiest schreef wetenschappelijke werken, zowel in het Chinees als in het Mandsjoe. In 1681 werd hij voorzitter van het Bureau voor Wiskunde. Niet alleen als astronoom was Verbiest aan het Chinese hof werkzaam, ook als ingenieur: zo werd hij kanonnengieter van de keizer en schreef in 1682 een ‘Verhandeling over het gieten van kanonnen’; sommige van zijn kanonnen werden nog in 1900, tegen de christenen, gebruikt. Met allerlei technische prestaties bracht hij zijn meester jarenlang in verrukking. Verder was er ook zijn geografische arbeid, o.m. een wereldkaart, en zijn diensten als diplomaat, dit laatste dan vooral vanwege zijn grote talenkennis. Al met al een rijkgevuld en veelzijdig leven, dat in 1688 werd beëindigd.
Van de zendeling Verbiest is er per slot van rekening maar weinig terechtgekomen. Bekering was niet verenigbaar met het Chinese meerderwaardigheidsgevoel, en bovendien was K'ang-si als Mandsjoe van vreemde oorsprong. Maar niet zozeer hier ligt volgens de auteur het Verbiestdrama. Voor Verschaeve (Ferdinand Verbiest, 1913) was dit wel zo, nl. ‘dat van de missionaris, die alles voor de zielen opoffert, die dorst heeft om ze te winnen, seffens en met de meest rechtstreekse middelen; die vlamt op apostolische arbeid’ (gecit. p. 469-470). Voor Blondeau is het ware Verbiestdrama van postume aard. Met de dood van K'ang-si in 1722 begon een scherpe vervolging, en weer keek het oude trotse China eensgezind laatdunkend neer op alles wat vreemd, dus barbaars was. ‘Dat zo weinig jaren na hem, alles wat zo moeizaam was opgebouwd, werd gelikwideerd; dat zijn leven van offer en dienstbaarheid uiteindelijk geen resultaten had opgeleverd; dat zijn verlangen om de missionering van “boven af” ingang te doen vinden, was mislukt en dat hij er niet in geslaagd was aan het hof de kristelijke visie in de Chinese geest te integreren, dàt is het ware Verbiestdrama’ (p. 471). De auteur beklemtoont tot slot dat het christendom in het Westen als element van een hogere beschaving was binnengedrongen en als dusdanig werd aanvaard, maar dat zo iets in het China van de Nieuwe Tijd niet (meer) mogelijk was. Toen aan het begin van deze eeuw die oude beschaving ineenstortte, kreeg het christendom een nieuwe kans, en een kwarteeuw later waren er drie miljoen christenen (vgl. omstreeks 1700, ca. 150.000). Met de Chinese volksrepubliek echter kwam aan deze opgang een eind, wat niet belet dat de auteur besluit met zijn geloof in herleving en voortleving van Verbiests werk.
Reginald de Schryver
| |
| |
| |
Klassiek letterkundig pantheon
Bij uitgeversbedrijf Thieme te Zutphen verschijnen in bovenvermelde reeks in regelmatig tempo teksten uit het verleden, die wij ter informatie van literaire docenten, studenten en andere lezers, die zich voor oudere literatuur interesseren, willen vermelden.
Het meesterlijk blijspel van Pieter Langendijk Het wederzijds Huwelijksbedrog wordt ingeleid en taalkundig verklaard door Dr. W.A. Ornée, die naast de inhoud vooral de relaties van het spel met de Spaanse schelmenroman - Jan als picaro - ontleedt.
Dezelfde inleider brengt met M.A. Streng een uitgave van een sinds lange tijd niet meer gedrukte en vrij onbekende klucht van Langendijk: De Zwetser. Uiterst dynamisch toneel, maar de gesprekken alsmede de moedwillige Duitse brabbeltaal bieden slechts triviale geestigheid. De uitvoerige inleiding is voortreffelijk. Vondels Jeptha of de Offerbelofte wordt opnieuw uitgegeven door Dr. N.C.H. Wijngaards, die aansluit bij de vorige uitgave van Dr. A.J. de Jong maar een verruimd en grotendeels vernieuwd inzicht geeft in de Jeptha-problematiek, de figuur en het stuk, overeenkomstig de discussieontwikkeling van de jongste jaren.
Zeer belangrijk, vooral voor toneelliefhebbers, is de nieuwe uitgave van de Kluchten van G.A. Bredero door Dr. C. Kruyskamp. Zowel het traditionele in deze meesterwerkjes van toneelrealisme als het oer-eigene (vooral door het taalspel) wordt uitstekend in het licht gesteld.
De middeleeuwse Moriaen, een zgn. Arthur-roman, is voor oningewijden in de Middelnederlandse taal een moeilijke brok. Moderne lezers zullen deze berijmde roman allicht te langdradig achten, zich bezondigend aan overbodige retoriek en onbelangrijke bijkomstigheden. Toch heeft het verhaal voor wie niet ongeduldig is (bijna 5000 verzen voor het ‘Amen’ komt!) zijn charme en symbolische betekenis. Deze uitgave compileert het bekende Haagse handschrift en de enkele fragmentjes die in 1952 werden gevonden te Zomergem. Mevr. H. Paardekoper-Van Buuren verzorgde de literaire inleiding en de tekstverklaring. Dr. Maurits Gysseling de taalkundige inleiding alsmede de collatie van de oude tekst met de fragmenten.
Meer gewild door het lezerspubliek, ook de leerlingen van het M.O., is de Beatrijs, ingeleid en aangetekend door Dr. G. Kazemier. Een zeer uitvoerige inleiding, wel een der meest artistiek-stilistisch geïnspireerde van de hele reeks, weidt uit over de tijdsgeest, stijl en structuur van het kunstwerk. Een model van esthetisch en stijlhistorisch gemotiveerde uitgave!
Alb. Westerlinck
| |
Vertalingen
Bij Polak en Van Gennep (Amsterdam) verschenen de jongste tijd een aantal vertalingen uit de wereldliteratuur die aanbeveling verdienen. Dolf Verspoor is
| |
| |
wel de knapste poëzievertaler die ik ken, althans wat betreft het Spaans, het Italiaans en het Portugees (vertalingen uit andere taalgebieden heb ik van hem niet gelezen). Zijn kennis van de vreemde talen is geraffineerd, zijn vermogen om zich in de sfeer van de dichter in te leven volmaakt, zijn Nederlandse translatie is zuiver poëtisch.
Zo bewijst hij de Nederlandse literatuurliefhebbers met belangstelling voor de Europese poëzie en haar onuitputtelijke historische rijkdommen, vooral aan hen die de Romaanse talen niet kennen, een onbetaalbare dienst. Zijn reeds herhaaldelijk herdrukte bloemlezing uit de sonnetten van Camoëns Saudades van Camoëns met de Portugese tekst ernaast (een keuze van 25 gedichten), kan een helaas beperkt maar volwaardig beeld geven van het Portugese genie. Onder de titel Okeren sonnetten vertaalde Verspoor twaalf gedichten van Quevedo, de Spaanse barokdichter, van wiens genialiteit als erudiet humanist, polyvalent beoefenaar van alle mogelijke literaire genres en figuur met een uiterst complexe, demonisch te noemen volheid, zich nog te weinigen bewust zijn. De benaming ‘okeren’ is ontleend aan Dámaso Alonso, die zoveel voor de stilistisch-artistieke en historische ontginning van de Spaanse barok heeft gedaan en bij wie deze sonnetten van Quevedo - synesthetisch - een okeren indruk nalieten. Enkele ‘poetae minores’ uit de Italiaanse middeleeuwen - hoe talrijk krioelden zij niet, maar vaak verwaarloosd onder de machtige schaduw van Dante! - hebben Verspoors belangstelling genoten. Folgore's Maanden bundelt en vertaalt twaalf gedichten, gewijd aan de twaalf maanden van het jaar, van deze sierlijke, klankrijke en hedonistische dichter uit San Gimignano. Heel anders geaard is de brutale, volks geaarde rabauwenpoëzie van Cecco Angiolieri en Meo dei Tolomei. De eerste is belangrijker dan de tweede, die pas voor enkele decennia werd ontdekt. Beiden behoren naar geest en thematiek thuis in de algemeen-Europese vagantentraditie.
Verspoor en Willem van Elden delen het auteurschap. De titel Rauw op het lijf is goed gekozen. De inleiding is zeer instructief.
Steeds bij dezelfde uitgever verschenen twee vertalingen van Marguerite Yourcenar, een bijna zeventigjarige Franse romancière van Belgische afkomst, die, omdat zij volgens de traditionele roman-formules en niet de modernistische schrijft, wel eens wordt achteruit gesteld, maar die m.i. een paar grote romans heeft geschreven. Ik weet niet of haar meesterwerk, de Mémoires d'Hadrien (1951) werd vertaald. De uitgever zendt mij de vertaling van Alexis ou le Traité du vain combat door Theo Kars. Het is eerder een jeugdwerk, nog wat onpersoonlijk, in het genre van de Franse psychologische roman met biecht-neigingen (Gide, Mauriac, etc.). Het thema, een man die aan zijn vrouw zijn vervreemding en ontrouw opbiecht en vertrekt, is eerder banaal; doch de subtiele aandacht voor psychische roerselen en morele probleemverschuivingen (à la Gide!) getuigt van gevoelige en intelligente verfijning. Veel belangrijker is van haar L'oeuvre en noir (1968) onder de titel Het Hermetisch Zwart (term ontleend aan de alchemie) vertaald door Jenny Tuin. Het is een breed opgezette historische roman, mengeling van fictie en historie, die zich afspeelt in de eer- | |
| |
ste helft van de 16de eeuw rond de imaginaire held Zeno, medicus, alchemist, filosoof, als onecht kind te Brugge geboren. Hij zwierf doorheen Europa en het Midden-Oosten als een onrustig, getormenteerd personage, gedompeld tevens in de woeligheid, de chaos, de menselijke ellenden (oorlogen, pest, folteringen) van die overgangsperiode tussen middeleeuwen en moderne tijd. Ook de nevenfiguren hebben duidelijk de functie zoveel mogelijk diverse facetten van het tijdsbeeld levend te maken. Er schuilt achter deze roman enorm veel cultuurhistorische eruditie, maar deze is hier levend leven geworden, zelfs even aangrijpend-chaotisch, griezelig en fascinerend als bij Bosch.
Vermelden wij ook het door Slauerhoff vertaalde en door K. Lekkerkerker heruitgegeven verhaal van Jules Laforgue: Hamlet of de gevolgen der kinderliefde, te vinden in zijn Moralités Légendaires (1887), mixtuur van verhaal en bespiegeling, ironie en sentiment, symbolistische fantasie en cerebraliteit - een goed specimen van Laforgues eigen stijl.
Ook uit de Duitse letteren liet Polak en Van Gennep enkele goede vertalingen verschijnen. Eerst vermeld ik vier novellen van Hugo von Hofmannsthal onder de titel De vrouw zonder schaduw (het belangrijkste en langste verhaal). De uitmuntende vertaler is Jacques Hamelink. Hofmannsthal staat ook buiten zijn taalgebied bekend als een cultuuraristocraat, een Europeeër van groot geestelijk formaat. Ik heb echter de indruk dat van hem als schrijver de gedichten, het verstheater, de essays meer bekend zijn dan de ‘Erzählungen’.
De vier verhalen die men hier lezen kan zijn typerend voor het artistiek perfectionisme van zijn stijl, de subtiele neoromantische sfeer, waarin symbolisme, droom, mysterie en anderzijds impressionistische verfijning een groot aandeel hebben. De roman van Franz Werfel Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig onder de titel Niet de moordenaar... vertaald door Pieter Beek zou men haast een roman à thèse kunnen noemen, een schoolvoorbeeld namelijk van toegepaste Freudiaanse theorie. Een gruwelijk vader-zoonconflict wordt hier nogal geforceerd ten tonele gevoerd en in de intrige zelfs in twee gevallen herhaald. De zoon Karl wil onbewust zijn vader doodschieten, hij wordt nadien anarchist, wil de tsaar (nieuw vader-imago) doden. De vader van zijn kant straft, ranselt zijn zoon. Later blijkt dat de zoon van de eigenaar van de schiettent, waar Karl zijn vader wilde raken, zelf zijn vader doodgeschoten heeft. Karl doet zijn best om voor hem strafvermindering te bekomen. In een Epiloog blijkt hij zijn vaderhaatcomplex te hebben overwonnen. Ietwat te gechargeerd, te tendentieus naar mijn smaak.
Belangrijk voor de interpretatie van Kafka's leven en werk was voor enkele jaren de publikatie van een volumineuze correspondentie tussen Kafka en zijn verloofde Felice Bauer. Vijf jaar heeft hun verhouding geduurd. Een document te meer dat ons een blik gunt in de raadselachtige, troebele, door allerlei kwellingen gemartelde psyche van deze schrijver, naar onze mening een door een zwaar psychische ziekte getekende. Elias Conetti heeft voor een paar jaren in Der andere Prozess deze brieven geanalyseerd (schematisch) en gecommentarieerd. Zijn getuigenis draagt bij tot de steeds groeiende poly-interpretatie van
| |
| |
Kafka's persoonlijkheid en werk, waarin het steeds moeilijker wordt klaar te zien. Een verdienstelijke vertaling van zijn werk Het andere Proces door Theodor Duquesnoy is alle Kafka-lezers aan te bevelen.
Ten slotte hebben wij als uitgave van Polak en Van Gennep te bespreken een fragmentaire vertaling uit het werk van de hooggeroemde Indische dichter Kalidasa, die doorgaans de grootste klassieke dichter van Indië wordt genoemd en moet thuishoren in de 4de of 5de eeuw. J.R.A. Loman vertaalde uit het Sanskriet twee gedichten: Wolkbode en Kringloop der Seizoenen. Thematisch zijn beide gedichten geïnspireerd door natuurgevoel en erotiek, beide zijn geschreven met een delicate gevoeligheid, warm, beeldrijk en subtiel. Toch heb ik de indruk dat de oosterse sfeer, met haar speciale gevoeligheid en symboliek, ons in enige mate vreemd blijft. Vreemd, maar door raffinement en rijke beeldspraak fascinerend.
Albert Westerlinck
|
|