Zo worden de twee belangrijkste componenten van de kuur in haar beginstadium - de eenzaamheid en de natuur - geleidelijk afgebouwd. De Seizoenen, met zijn vierdelige structuur geënt op het leefritme te lande, vertoont een finaliteit die van het land weg in de richting van de stad wijst. Een boek over de vertroostingen van het ongecompliceerde landleven is De Seizoenen niet geworden: daartoe zijn de raakvlakken tussen natuur en cultuur van meet af aan te talrijk en de ambivalentie in de natuurbeleving te groot.
In zijn verhouding tot de anderen beschrijft de ontwikkelings- en genezingsgeschiedenis van Zevenbergen een gelijkaardige curve. Eerst haakt hij radicaal los, dan zoekt hij geleidelijk contacten, en in het aan de dochters opgedragen vierde deel, waarin hij de Styx in omgekeerde richting - stadswaarts - oversteekt (eigenlijk rijdt hij er door de tunnel onderdoor), laat de verteller de mogelijkheid doorschemeren dat de Cayenne ook op dit vlak haar werk deed, nl. dat de schrijver nu op een nieuwe basis zijn positie zal kunnen bepalen in de samenleving die hij ontvluchtte. Na de reiger in het eerste deel en de muis in zijn woning in het tweede, worden mensen met affectieve noden zijn gezellen. Zij verplichten hem ertoe grondig na te denken over zijn narcistisch individualisme van bohémien en artiest. Op de faliekant afgelopen reis naar Antwerpen, waar hij in de oude milieus zijn draai niet meer kon vinden, volgt een kapitale bezinningsscène, waarin hij, piekerend over zelfmoord, op leven of dood voor zichzelf moet uitmaken of het nog de moeite waard is de last van een verziekt, onnut leven verder te dragen. In die scène zoekt Zevenbergen op het scherp van het mes zijn modus vivendi, een leefbaar compromis. Zelfmoord is geen remedie, rebelse hoogmoed evenmin. Zevenbergen, die naar de Cayenne kwam om dank zij een meditatiekuur zijn positie tegenover het leven te vinden, ziet in dat de enige mogelijkheid om te overleven ligt in de kracht en de deemoed van het relativeren. Maar zichzelf relativeren valt hem, de kwetsbare narcistische piekeraar, zwaar. Hij leeft en lijdt immers zo bewust en ik-betrokken, hij draagt de zware zorgenlast van belezen lieden, intellectuelen van zijn slag, die ‘waar dan ook, altijd even vreemd’ moeten zijn (285). Toch bestaat de enige therapie hierin, dat hij zijn dwaze trots aflegt en leert gering te zijn, om ‘het naakte leven zonder hypokrisie’ te kunnen aanvaarden (312). Dit
inzicht is het genezende geschenk dat de Cayenne hem in de lente (deel III) biedt. Nadat hij het doodsverlangen heeft afgeworpen, kan hij in de lente drie keer kort (kort na elkaar) schrijven: ‘Mijn leven is herbegonnen’. Nu kan de zomer komen, waarin Zevenbergen, genezen van zijn ‘aangekweekte afwijkingen’ (351), zijn koffers zal pakken en waarna Schouwenaars (in Antwerpen) De Seizoenen kan schrijven. Met een zui-