| |
| |
| |
Kroniek
Hugo Brems / Twee dichters
Patrick Conrad is in de Vlaamse poëzie een alleenstaand geval. Hij doet niet mee aan de steriele twisten tussen stijlrichtingen. Evenmin is hij erg actief in een of ander literair blad. Hij beperkt zijn optreden in onze literaire diergaarde tot steeds verrassende en boeiende publikaties van voltooide bundels. Nu met ‘11 Sad Songs for Edward Kienholz, 1970-1971’. De bundel, uitgegeven in de reeks die Paul Snoek bij Paris-Manteau redigeert, beslaat twee afdelingen; een eerste, waarnaar de hele bundel genoemd is, en een tweede, ‘Rest in piece’ (sic), over Marilyn Monroe.
Het is een gemakkelijke gemeenplaats geworden van deze poëzie te zeggen dat zij maniëristisch is, decadent e.d., maar ze is het, en overigens zeer bewust en geraffineerd.
De sfeer die Conrads poëzie van bij de aanvang beheerste, is er een van zwoele erotiek, hypergecultiveerd binnenskamers stadsleven met weelderige attributen en verfijnde interieurs, waarin wulpse en perverse maar vaak frigide vrouwen evolueren. Een decor, dat symbolisch staat voor een wereld die als geheel overbeschaafd maar grondig steriel wordt ervaren. Vandaar ook de voorkeur van de dichter voor allerhande verschijnselen die wijzen op aftakeling, verrotting, gebrek aan vitaliteit. Seksuele perversies, principiële amoraliteit, zucht naar sensatie en originaliteit, cultus van modeverschijnselen als kitsch, camp, pop-art en popmuziek, enz., zijn typische motieven.
In deze jongste bundel is binnen die thematiek een opvallende verschuiving en verdieping merkbaar. De aandacht wordt verlegd van de oppervlakkige sensatiezucht naar een preoccupatie met omvattender gebieden van de menselijke existentie: liefde, geboorte, dood. De sfeer blijft dezelfde, maar als geheel krijgt het werk een diepere dimensie, vnl. daar waar de morbiede, sado-masochistische doodsdrift als essentiële component van een extreem maniërisme zijn intrede doet. Men krijgt de indruk dat de superieure taalvaardigheid van Conrad nu eerst de voedingsbodem gevonden heeft waarop zij tot belangrijke poëzie kan uitgroeien. Om in de sfeer te blijven is die taalvaardigheid de parasitaire schimmel, die tot woekerende bloei komt op een voedingsbodem van dood en ontbinding.
| |
| |
Nochtans is het zo, dat geboorte in de eerste afdeling een belangrijker thema lijkt dan dood. Maar het is een geboorte die kleeft aan de dood, die verwant is aan miskraam, die de dood voedt en mogelijk maakt:
‘Zij, de moeder, de bevruchte driehoek, de verdachte,
braakt de blinde honig van haar buik,
het overtollige, verlegen voedsel.’ (16)
Ook de liefde wordt grotendeels in die brakke en morbiede sfeer bedreven:
‘Dansend, de gier op zijn kreng,
perst hij gillend zijn klieren
En zo groot en kwetsend is de verwondering
dat zij, zwellend van louter geluk,
kakt over haar tong.’ (20)
Een poëzie die veel van haar kracht te danken heeft aan de paradox, de gecultiveerde labiliteit, die o.m. tot uiting komt in de dooreenstrengeling van contrasterende motieven als geboorte + ontbinding, liefde + ontluistering, dood + genot. Zelden flirten Eros en Thanatos zo ongegeneerd, maar m.i. tot op grote hoogte vrijblijvend, met elkaar als hier. Vrijblijvend meen ik, omdat veel van het hier gepresenteerde de indruk geeft van een artificieel aangekweekte pose, een ontluistering en een agressiviteit tegenover de lezer als masker en vlucht voor een gevreesd werkelijk contact. Die indruk wordt versterkt doordat in enkele zeer goede gedichten of verzen een verrassend andere toon doorklinkt. Nog tegengewerkt in ‘The back seat Dodge '38’ (21), dat begint met het eenvoudige vers ‘Dit is een toevallig koppel zoals miljoenen’ en met nauwelijks bedwongen gevoelsinleving eindigt:
‘Veilig onder dit dun roestig dak
fluistert zijn zachte klauw, zijn porfieren poot
haar wenende schaamlippen lieve woorden toe.
Zoals zee, oorlog, welp en medelijden.’
Of het verrassend intermezzo in ‘The Birthday’ (17), met als evocatie van een barende vrouw de prachtige verzen:
‘De kreet staat als een bel op haar lippen,
de vreugde golvend in de plooien
van haar liezen te lezen.’
Dat is de andere zijde van een levensbeschouwing die globaal als estheticistisch kan omschreven worden, wanneer we tenminste ook de esthetica van het lelijke daarin betrekken. Dat brengt o.a. mee dat in bijna alle
| |
| |
gevallen de gedichten kil en onmenselijk aandoen ondanks het overvloedig gebruik van een zwoele, warm-luxueuze terminologie. De warmte van de spontane menselijke emotionaliteit wordt bewust vermeden.
Maar wanneer ik niet aarzel Patrick Conrad een belangrijk dichter te noemen, dan is dat in de eerste plaats om zijn poëtische taalkracht. Zijn complexe, paradoxale wereld bouwt hij op via een ongewoon inzicht in de dubbelzinnigheden en polyvalenties van woord, klank en beeld. Oeroude poëtische technieken als bijv. parallel en contrast, typisch maniëristische stijlfiguren als oxymoron en paronomasie e.d. buit hij ten gronde uit. Zij zijn immers bijzonder goed geschikt om zijn incoherente en confuus contradictorische innerlijke wereld uit te beelden. Die figuren worden nog versterkt door een ongemeen rijke klank-expressiviteit, die verwant is aan die van Claus en Dirk Christiaens. Een extreem spel met contrasterende en analoge klankelementen plant zichzelf doorheen het gedicht voort en schept betekenisconnotaties die deze van de loutere begripsinhoud der woorden kunnen intensiveren of omkeren. Bij voorbeeld:
‘ziektes, zacht als zilt’ (9)
‘Zij, de moeder, de zeug, de zachte zak’ (15)
‘Terwijl in haar scheurende schede groeit en gloeit
haar zoon als een zon’ (17)
‘Zeik en zaad kabbelend als melk.
Een kudde kutten als kolen krullend.’ (19)
Soms, zoals in het laatste citaat, of in bijv.
‘Zij, de moeder, de bar-maid, de baarmoeder,
uit haar vunzig vlees’ (16),
ontaardt het klankspel in een groteske zucht naar goedkoop effect. Rekent men bij die stijlmiddelen dan nog het overvloedig gebruik van collagetechnieken door inschakeling van Engelse teksten uit literatuur en popmuziek, dan kan men zich een benaderend beeld vormen van deze heterogene taalwereld, die toch dank zij het dichterlijk talent van Conrad in deze bundel nergens meer fragmentarisch aandoet.
Ten slotte wil ik nog de aandacht vestigen op de zeer goede Marilyn Monroe-cyclus, waarin episodes uit het leven van de filmster tot symbool van de hele dichterlijke wereld van Conrad getransformeerd worden onder het motto van B. Rayan: ‘Kitch is a beautiful word, is a beautiful word, is a beautiful word.’
Patricia Lasoen is zowat de talentvolle Virginie Loveling van het nieuw-realisme in Vlaanderen. Het domein van haar poëzie is het leven van elke dag, de observatie van de kleine gebeurtenissen, die met al hun onbedui- | |
| |
dendheid de eigenlijke hoofdbrok van een mensenleven vormen. In haar jongste bundel, ‘Recepten & Verhalen’ (Paris-Manteau, 1971) heeft zij het over dingen als een winterse tuin, een avond achter een kachel, een voorbijrijdende tram, een begrafenisstoet, twee oude mannen in een volkscafé, enz... Die anekdoten worden geobserveerd en na emotionele verwerking bescheiden verwoord. Bescheidenheid is overigens een van de hoofdtroeven in deze inderdaad zeer fijngevoelige, genuanceerde, vrouwelijke stemmings-poëzie. En het is juist in het evoceren van stemmingen, van de nauwelijks uitspreekbare schakeringen die elk moment tot een individueel en onherhaalbaal beleven maken, dat zij haar beste resultaten bereikt. Daar waar zij een uniek sfeermoment tracht te reconstrueren, door een zo dicht mogelijk benaderende context van feiten, omstandigheden en samenhangen te herscheppen:
In het veld van de laatste der boeren
staan de rabarbers stokstijf
en kraken hoorbaar onder de zon.
De knotwilgen op het kerkhof
(door kinderen Grote Kabouters genoemd
kwaadwillig en kaal, met gebalde vuisten)
laten soms de voorbijgangers schrikken
want het kerkklokje klept zachtmoedig
Dergelijke gevallen van ik-loze lyriek zijn in haar werk nog vrij zeldzaam en zelfs hier blijft de subjectiviteit van de dichteres nog opvallend aanwezig in de woord- en beeldkeuze, die interpreterend werkt; maar de tendens is aanwezig naar een uiterst subtiele vorm van realisme toe, zoals bijv. Rutger Kopland die in Nederland met zeer goed gevolg beoefent. Een realisme dat zijn kracht put uit het bestudeerde arrangement van op zichzelf onbenullige detailobservaties. Bij Patricia Lasoen is de subjectieve stemming nog tamelijk onversneden in het gedicht aanwezig, zodanig dat neorealisme en neoromantiek elkaar in enkele gedichten in evenwicht houden. En ook daarin is zij een neo-Virginie Loveling. (cfr. bijv. ‘Klein winter-deuntje’, blz. 11; ‘Zomaar op een zomernacht’, blz. 17, e.d.) Het valt niet moeilijk de kenmerken die A. Westerlinck in zijn ‘Poëtisch Panorama’ voor de Vlaamse dichtkunst uit de tweede helft van de 19de eeuw vernoemt, op deze dichteres te transponeren. Het tijdskader, het maatschappijbeeld en de mentaliteit waarin deze poëzie moet functioneren, verschillen gron- | |
| |
dig, maar de schriftuur zelf is niet essentieel veranderd, met uitzondering dan van taal- en stijlbeheersing en vakkennis, die hier op een zeer hoog peil staan. Ik citeer: ‘gematigdheid’, ‘anecdotisme’, ‘door romantisch gevoel verzacht’, ‘volkspoëzie’ (cfr. democratisering van de poëzie), ‘sociale en natuurpoëzie’, ‘intimistische taferelen’, ‘geeft minder blijk van vrije en roekeloze verbeeldingsvlucht dan van piëteitvolle aandacht voor de kostbare wereld der vertrouwde dingen’. Daarnaast is er ook sprake van relativerende humor enz. Zowat alle kenmerken die meer stijl- dan tijdgebonden zijn, kunnen we op die manier transponeren. Voortdurend zit men als lezer te wachten op het verrassende,
openbarende of overweldigende, maar het blijft uit. Effectbejag is deze poëzie wezensvreemd. Zij moet het niet hebben van de geheimzinnige suggestiviteit van taalcreatie, maar van de originele optiek en de delicate, onherhaalbare stemming: een mengeling van verwondering, afstandelijkheid, prille ontroering en blasé sarcasme.
Het gevaar van deze poëzie is dat ze soms vervalt in onbenulligheden, die enkel teren op een geringe vondst, een onbeduidende impressie, een goedkope paradox e.d. (bijv. blz. 22, 24, 25).
Dat kan op zichzelf een goed uitgangspunt zijn, maar blijft banaal indien het niet verhevigd of gesymboliseerd wordt door een of andere taalmanipulatie. Aan de andere kant krijgt in sommige gedichten de neorealistische basisimpressie een andere dimensie, wanneer ze passend verbonden wordt met technieken en vervreemdingseffecten die uit de verworvenheden van de experimentelen stammen. Ik heb altijd de indruk gehad, dat juist in dit randgebied de rijkste mogelijkheden van Patricia Lasoen liggen. Bij voorbeeld in het naar mijn gevoel prachtige gedicht
De klok is kreunend stilgevallen
en op elke heuveltop wachten de wolven.
Nog zijn de klanken van het huilen
niet uitgestorven of door iedereen
en soms, in een heldere, windstille
nacht met volle maan en sterren
jankend als een verre trein.
Doen zij de overweg-bewaker zijn
signaal vergeten? Duwen zij de landloper
het water in? Verschrikken zij de wandelaar
| |
| |
en drijven zij de auto's naar de graskant?
Als men 's morgens de lijken vindt
is er discussie over hun aansprakelijkheid
zijn de glinsterende vlekken
op de lichamen en in hun haar
|
|