| |
| |
| |
Kroniek
Albert Westerlinck / Louis-Paul Boon als biograaf
Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht (Uitg. Arbeiderspers en Querido, Amsterdam), zo luidt de lange titel van de levensbeschrijving die Boon aan de journalist, politicus en sociale strijder uit het land van Aalst heeft gewijd. Pieter Daens (1842-1918), jongere broer van de meer begaafde priester Adolf (1839-1907), stichtte met hem in 1893 de Christene Volkspartij om de sociale beginselen van Rerum Novarum tegen de katholieke en liberale conservatieven in, en zijdelings ook gekant tegen het socialisme, in daden om te zetten. Na de dood van zijn broer zette Pieter de sociale strijd voort. Boon heeft aan deze monografie van welgeteld 661 bladzijden (!) jarenlang gewerkt. Een groot aantal dag- en weekbladen uit het Aalsterse en daarbuiten, talrijke archieven en pamfletten uit een periode die zich uitstrekt van 1865 tot 1918, heeft hij uitgeplozen en geëxcerpeerd. Bovendien heeft hij een massa boeken over Daens, daensisme en de gehele sociale geschiedenis van België in de 19de eeuw verwerkt. Dit alles wordt in de inleiding en in de bibliografie opgesomd (ik mis alleen het boek van Prof. Lode Wils). Jarenlang heeft dit monnikenwerk hem in beslag genomen. De verzamelde stof heeft hij geredigeerd in 1600 dichtbeschreven vellen. Hij deelt ons mee dat hij het werk tot driemaal toe herschreven heeft, naar ik vermoed omdat hij moeite had om die enorme stof te ordenen, de passende vorm te geven, ook wel te schiften. Het resultaat is dan dit volumineuze boek van 661 bladzijden geworden. Deze prestatie bewijst een formidabele, ook fysieke werkkracht, die zeker niet alle zestigjarige schrijvers zullen opbrengen en men kan eraan toevoegen dat sommige vroegere publicisten over Daens het zich, inzake bronnenonderzoek, heel wat gemakkelijker hebben gemaakt!
Uiteraard is dit dikke boek moeilijk samen te vatten. Zoals de titel duidelijk zegt, beperkt Boon zich niet tot het verhaal van Pieters openbaar leven, noch zelfs van het daensisme, maar schildert hij in den brede de gehele maatschappelijke evolutie van de stad Aalst van provinciestadje tot denderende fabrieksstad en geheel de sociaal-politieke strijd vanaf het midden van de 19de eeuw tot het begin van de 20ste eeuw. Het tweede
| |
| |
lid van de titel ‘of hoe de arbeiders’ enz., beantwoordt ten volle aan de inhoud van het boek. Toch staat Pieter Daens in het midden. Het hele boek draait rond de radicale sociale strijd die hij als journalist in Het land van Aelst en De werkman, en daarbuiten in de politieke arena, gevoerd heeft tegen de ‘behouders’. Daarbij wordt ook de opkomst van het socialisme met zijn interne spanningen getekend. Van Pieter Daens wordt enkel de homo politicus in het licht gesteld. Zijn familiaal leven, zelfs de verhouding tot zijn broer Adolf, die hij vereerde, komt - waarschijnlijk door Boon aldus gewild - weinig uit de verf. Doch de betrokkenheid van Pieter Daens in het Aalsters politieke leven wordt overvolledig en met de scherpste realistische detaillering verteld.
De kunst van Boon bestaat er onder meer in, ons als het ware lijfelijk in het negentiende-eeuwse stadje te parachuteren, zodat wij de goorheid van de fabriekstoestanden, de groezeligheid en de armoe van de arbeidersgezinnen, de opkomst van de nieuwe rijken, de vorming van rijke familieclans en het ontstaan van bittere familieveten, hun berekenende uithuwelijkingspolitiek, het persoonlijk egoïsme en het groepsegoïsme in de politiek, alle politieke laagheid en gekonkelfoes, alle fysiek en moreel lijden van armen en vervolgden, de visu kunnen meemaken, ja, zowel de armoede als de morele gemeenheid ruiken. Boon beschrijft dat alles zo veristisch dat ik meer dan eens het gevoel had mij in een roman van Balzac te bevinden, een roman waarin de ‘comédie humaine’ van de kleine stadspolitiek met al haar belangzucht, tot de uiterste laagheid bereid, met rustig-scherpe objectiviteit wordt uitgebeeld.
De meest opvallende eigenaardigheid van de vorm is, dat Boon heel deze geschiedenis door Pieter zelf laat vertellen in de ik-vorm. Hierdoor komt hij vanzelf in het middelpunt van het werk, van heel het dagelijks en bij pozen woelige en krioelende leven van het stadje te staan. Zoals hij in feite levenslang als penneman en met de tong heeft gedaan, zien wij Pieter Daens Aalst bekijken en beoordelen, sociale wantoestanden en politieke tegenstellingen registreren, strijden voor het recht en stem geven aan de verzuchtingen van het volk. Het eerste voordeel dat deze ik-vorm biedt is dat de lezer zich directer door de held aangesproken voelt. De distantie, die het hij-verhaal noodwendig schept, valt weg. Boon was er ook gemakkelijker toe in staat de biografie in deze vorm te schrijven, omdat hij zich met Pieter verwant voelde, zo zegt ons zijn inleiding: ‘als dagbladschrijver en man met nimmer verflauwende liefde voor de kleine man, als mens met gevoel voor humor en met tevens inzicht van al het betrekkelijke in deze wereld’. Hij kon zich dus als verteller gemakkelijk identificeren met Pieter, als het ware in zijn huid kruipen om met diens pen
| |
| |
zijn leven te vertellen in diens stijl. Boon heeft dit met verbluffende gemakkelijkheid gedaan.
Bovendien is de keuze van deze ik-vorm wellicht geen louter literaire kunstgreep. Zij heeft Boon waarschijnlijk ook de lang gezochte mogelijkheid gegeven om de overrompelende stof van uit één stand-punt te ordenen en vorm te geven. Al schrijvend is Boon er zich ook bewust van geworden dat de keuze van de ik-vorm afstand betekent van de vrijheid die de alwetende verteller geniet, maar af en toe slibbert hij wel eens buiten de perken van wat Daens als ik-verteller weten kan, hij gunt ons een blik in de toekomst of laat Pieter een en ander over de geschiedenis van het Gentse socialisme vertellen. Doch dit gebeurt bij een goed vakman als Boon discreet en zelden.
Verder bracht de compositie van dit enorme boek mee dat Boon de stof in zes ‘Boeken’ verdeelde, waarvan het eerste vijftig jaar bestrijkt tot aan de stichting van de ‘partij’, de vijf volgende telkens drie à vijf jaar van de politieke strijd behandelen, overeenkomstig met de diverse fasen. Verder heeft Boon binnen deze zes Boeken de gebeurtenissen van één jaar telkens in een hoofdstuk samengebracht. Deze laatste onderverdelingen doen wat kunstmatig aan, ten eerste omdat de politieke ontwikkelingsgang evenmin als het leven zelf zich in zijn ‘élan vital’ in jaartallen laat compartimenteren, ten tweede, omdat bepaalde hoofdstukken, aan één bepaald jaar gewijd, niets belangrijks en enkel wat anekdoten bevatten. Maar ja, zulke kritiek is gemakkelijk, zou Boon terecht kunnen opwerpen. Inderdaad, men moet een boek van 661 blz. leesbaar maken en dat gaat slechts door het aanbrengen van zeer veel rustpunten.
Er zijn heel wat verschillen tussen de stijl van Boon in dit boek en in zijn vroegere belangrijke romans. Hij heeft hier uitsluitend de karakter- en stijleigenschappen, die hij met Pieter Daens gemeen had, tot hun recht laten komen en een groot deel van zijn eigen karakter, temperament en stijlvermogen radicaal uitgeschakeld. Er is bijvoorbeeld hier niets te vinden van het cynische, het galachtig bittere, het explosief vitale, de onrust, de nonchalance, de agressiviteit, kortom de mixtuur met plotselinge ritmewijzigingen die hem kenmerkt. Er is verder - hoeft het gezegd? - geen bloot vrouwvolk, geen vloekerij, etc.
De stijl van dit boek is een rustige, gezapige verteltrant, zonder spanningen en zonder stijlfranjes, in zakelijke toon en af en toe doorspeeld met milde humor. Het is een stijl die sterk aan die van Pieter Daens zelf denken doet. Pieter was een rustige, zachtmoedige man, begaafd met een pittige, geestige en toch hardnekkig polemische pen, een man in wie wakkere agressiviteit gepaard ging met levenswarmte, volksgezinde gemoedelijkheid en humo- | |
| |
ristische bonhomie. Het is of Louis-Paul Boon zich met hem tot in de stijl heeft geassimileerd. Is dit een histrionisch verschijnsel of beantwoordt het aan Boons evolutie in de laatste jaren? Ik vermoed het laatste. Vele extreme trekken in het bijzonder rijke temperament dat hem eigen blijft, werden door de loop der jaren afgerond tot een relativerende humor, een liefde voor de betrekkelijkheid, die men bij Pieter Daens ook vindt. Ik twijfel er niet aan dat Boon dit Daens-boek in déze stijl vóór twintig jaar niet had kunnen schrijven.
Toch zijn er in de stijl van dit boek trekken die zijn schrijverschap steeds hebben getypeerd: eenvoud met volkse a-literaire inslag, warme menselijkheid, zin voor radde kwinkslagen, deernisvolle humor. Het meest typerende evenwel, en wat hem als naturalist kenmerkt in de meest principiële zin van die term, is: een nauwgezette en volstrekte trouw aan de integrale werkelijkheid, zonder enige toegeving aan idealisering of vertekening. Dat zulk veristisch realisme Boon heilig is, bewijst hij wanneer hij in zijn inleiding, eigenlijk ten overvloede, zegt dat zijn boek ‘geen enkel woord fantasie’ bevat. Verder moet men overdenken dat het Boon steeds eigen is geweest stof, figuren, situaties uit eigen milieu, zelf geobserveerde feiten te grijpen. Ook in Pieter Daens heeft hij praktisch zijn gehele stof geput uit eigen milieu, ditmaal uit het verleden, maar toch zeer vertrouwd.
Men zou zelfs durven menen dat Boon zijn volstrekt verisme, dat reeds bij de eerste principiële naturalisten graag gebruik maakte van ‘documents humains’, hier ten top heeft gedreven. In zijn vroegere werken, Menuet, De kleine Eva... e.a. kon hij ook niet aan die verleiding weerstaan. Hij laste ‘documenten’ in. In Pieter Daens is het verisme volledig. Er is dan ook geen spraak van enige neiging tot idealisatie of tendens. Alleen de feiten spreken met een meesterlijke nuchterheid waarover soms een rimpel van humor of ironie loopt. De nuchtere stijl van Boon, waarmee soms afschuwelijke feiten en houdingen worden verteld, heeft een scherper effect dan ‘getuigenissen’ of pathos of tendens.
Pieter Daens een roman, zelfs een ‘documentaire roman’ noemen, heeft geen zin. Het boek is een biografie, geplaatst in een ruim gestoffeerde stadsgeschiedenis en in fictief-autobiografische vorm. Biografie en autobiografie behoren sinds eeuwen tot de letterkunde indien stijl en inhoud waardevol zijn. Het is hier niet de plaats om over de problematiek van de biografie als literair genre uit te weiden. Laten wij slechts even dit Daens-boek, niet als literaire, maar als historiografische publikatie bekijken.
Sommige historici zouden Boon kunnen verwijten dat hij een boek zonder
| |
| |
voetnoten heeft geschreven. Gelukkig, zo meen ik, heeft hij dat niet gedaan, want het hadden er tienduizenden moeten zijn en zijn boek zou onleesbaar geworden zijn. Overigens heeft hij in de inleiding en in de lange bibliografische lijst aan het slot voldoende zijn bronnen vermeld.
Of het historische beeld van Pieter Daens, het daensisme en heel het breder historisch gebeuren juist is weergegeven, moeten de daensologen uitmaken. Men zou evenwel als voorwaarde tot kritische beoordeling kunnen eisen dat zij minstens evenveel negentiende-eeuwse bronnenstudie zouden hebben gedaan als L.-P. Boon. Het komt mij inderdaad voor dat Boon aan sommige vakhistorici van onze tijd een flink lesje geeft inzake nauwkeurige, geduldige, exhaustieve studie van de bronnen, het primum necessarium en, tot het einde toe, het énige fundament van de geschiedeniswetenschap. Men kan in dit opzicht slechts groot respect koesteren voor de enorme, geduldige bibliografische arbeid die Boon heeft gepresteerd, en anderzijds betreuren dat het in de Vlaamse historiografie van de 19de eeuw met het bibliografisch onderzoek en, a fortiori, met de analyse van kranten, week- en maandbladen, nog steeds zo pover is gesteld.
Tot slot, een algemeen oordeel over de waarde van dit boek.
Een biografie met epische allure en gebalde kracht is het niet geworden, veeleer een rustig voortdeinende ‘kroniek’, die wegens haar uitzonderlijke uitvoerigheid - ondanks de inkortingen der vorige versies - wel eens vermoeit. Ook de held die Boon heeft gekozen is, ondanks vele sympathieke deugden en humor, geen groot man die het boek imponerende kracht kon schenken.
Toch bevat het boek dramatische elementen, die het boeiend en af en toe schrijnend maken. Zo is Boon er in geslaagd de strijd tussen de ‘behouders’ en de sociale bevrijders met een crescendo te tekenen. Van de aanvang af gebruiken de conservatieven slinkse middelen om hun voorrechten te vrijwaren, maar naarmate het conflict stijgt, gaan zij over tot de laagste middelen: laster, broodroof, enz. Even aangrijpend is het beeld van de fysieke en morele ellende die het arme volk teisterde. Het meest ontroerend wellicht is, naar het einde toe, de aftakeling van de oude Pieter Daens, een doodzieke, zo goed als geruïneerde, doodgewroete man geworden, die de teugels uit zijn hand ziet glijden en, na een rusteloos en onbaatzuchtig leven, aan het einde de crisis in zijn partij en praktisch haar ontbinding moet meemaken. Boon heeft, door de uitbeelding van deze afgetobde, zieke grijsaard die naar de dood sukkelt, ons de smaak van het tragische in de mond gegeven om de zinloosheid van zoveel menselijk gekrakeel, de futiliteit van zoveel politieke hebzucht en windmakerij, in het aan- | |
| |
schijn van de dood.
Boon is erin geslaagd, door zijn nuchter en zeer leesbaar boek, bij mij een fundamenteel gevoel van droefheid in de ziel te verwekken. In heel dat relaas van meer dan een halve eeuw politieke strijd te Aalst en daarbuiten wordt ons een somber beeld van het maatschappelijke-politieke leven gegeven en verschijnt de homo politicus, een door zelfzucht of groepsegoïsme gedrevene, grijpend naar macht, profijt, eer, in een maatschappelijke jungle, waar alléén het homo homini lupus geldt, een agressiviteit die voor niets terugdeinst.
Het zou een blijk van onvolwassenheid zijn te menen dat ‘de’ politiek, al ‘de’ politici zo zijn, maar het is kritisch volwassen te weten dat er in de politiek weinige Pieter Daensen zijn en dat zij geregeld ten onder gaan. Boon heeft door ons dit vieze politieke rattenest van Aalst bloot te leggen, tevens door een gevoel voor universaliteit, ons geconfronteerd met het ongeneeslijke egoïsme, de agressiviteit, de machtslust van de mens, die ook door edele zielen als de Daensen niet definitief konden ingeperkt of genezen worden. En met die smaak van droefheid in de mond heb ik dit bek gesloten, denkend aan de onvergankelijke verzen van Wereumeus Buning:
En dat dit zo zal zijn in alle tijden.
Dat zijn de dingen die niet overgaan.
Het Aalst dat Boon heeft beschreven ligt overal en is, helaas, in de wereld van altijd.
|
|