denis te beschrijven als een dialectisch samenspel van de verschillende maatschappijvormende factoren, dan wordt de zaak voor mijn gevoel boeiender. In deze optiek komt Emiel Moyson plots naast Rodenbach te staan, Edward Anseele naast Cyriel Verschaeve, de vakbonden naast de Blauwvoeterie. Deze juxtaposities mogen voor sommigen - beiderzijds! - hard aankomen, zij zijn een onontkoombaar uitvloeisel van een meerzijdige en daardoor mijns inziens objectiever benadering van de historische realiteit.
Deze inleidende beschouwingen kunnen een te lange aanloop lijken voor een korte voorstelling van het boek van Manu Ruys, De Vlamingen. Een volk in beweging, een natie in wording, verschenen bij Lannoo te Tielt; zij werden er nochtans door opgeroepen.
Laat ik vooraf zeggen dat hiermee eindelijk een beknopte, bevattelijke en boeiende inleiding tot de geschiedenis van de Vlaamse Beweging voorhanden is, die geen vakhistorische pretenties heeft, maar een ideale initiatie voor het grote publiek kan vormen. Dit boek van een goede 200 bladzijden vat in circa 20 pagina's onder de titel ‘Tien eeuwen roem en deernis’ de geschiedenis van onze gewesten tot 1815 samen; in circa 10 bladzijden wordt ‘De premature hereniging (1815-1830)’ geschetst, in 15 bladzijden de ‘Laatste bedreiging (1830-1870)’, in eveneens 15 bladzijden ‘De doorbraak (1870-1914)’, in circa 60 bladzijden de ‘Tragische jaren (1914-1944)’, terwijl ongeveer 75 bladzijden de naoorlogse geschiedenis behandelen onder de titel ‘Op weg naar de autonomie (1944-1972)’.
Dit boek, zegt de auteur in zijn verantwoording, is ‘een zeer bescheiden poging om de geboorte van het moderne Vlaanderen te vertellen en te verklaren’. Van daaruit is het begrijpelijk, dat dit verhaal voornamelijk een kroniek van de jongste vijfentwintig jaren is; ik geloof niet dat men hieraan aanstoot moet nemen. Men zal er zich evenmin aan storen dat de bewonderde staatsman Gaston Eyskens, die het boek inleidde, en het dagblad ‘De Standaard’, waarvan de auteur politiek redactiechef is, kleurig in de verf worden gezet; dergelijke vormen van subjectiviteit maken voor mij in een boek als dit een attractie uit. Bezwaren heb ik eigenlijk alleen tegen de titel; in de inleiding tot deze bespreking heb ik ze reeds aangeduid.
Ruys schrijft een boek over De Vlamingen als volk in beweging en als natie in wording; titel en ondertitel samen vormen een omschrijving van wat traditioneel ‘Vlaamse Beweging’ wordt genoemd. De Vlaamse Beweging, zegt Ruys, is geen uiting van racisme of fascisme; ‘zij is een uiting van vooruitstrevend, sociaal humanisme’ (p. 12). ‘Het is dus niet juist, dat de Vlaamse beweging in een uitsluitend burgerlijke context verliep.’ (p. 116). De betrokkenheid van de auteur bij zijn onderwerp wortelt dan ook ‘niet in