dagen met colleges op te stellen voor een niet-bestaand gehoor. Wat hij daarin uiteenzet, wij komen erop terug, is zeker niet krankzinnig. Zijn vrouw daarentegen wordt door de schrijfster getypeerd als een brave huissloof die als ze iets onbehoorlijks aandurft, dat alleen uit verveling doet. Die twee personages krijgen in het boek meer aandacht dan zij strikt genomen verdienen, maar wel lezenswaard is hun psychologische doorlichting en zijn in het bijzonder de beschouwingen van Dupels. Zo waar hij het heeft (blz. 22-25) over het genus mens en zich, zonder hem te noemen, een volgeling van Gobineau betoont. De meeste mensen zijn niet meer dan mensachtigen die, ondanks alle pogingen om hen op te voeden, altijd massawezens zullen blijven. De anarchie ‘die zich zelf als het non plus ultra van menslievendheid beschouwt, omdat zij meent dat schuldeloosheid en schaamteloosheid ten aanzien van geweld en het geslachtelijke de mens vrij zullen maken, dus meer mens, bepaalt als geen ander ‘de plaats van de mensachtigen’. Zij lopen in de kudde, zij zijn kuddewezens.
Dupels gelooft dat het anarchisme zoveel mogelijk bevorderd moet worden, opdat de mensachtigen zonder enige rem op hun instincten, volledig voldaan zouden zijn. Op een andere plaats (blz. 44-46) stelt hij de systematische uitroeiing van de begrippen die door hem met hoofdletters geschreven worden, van Schoonheid, Waarheid, Goedheid, Hoop, Geloof en Liefde voor. De energie die daaraan verspild wordt zou vrijkomen en tot een praktischer te verwezenlijken doel, de totale omvorming van de maatschappij, gebruikt kunnen worden. Die omvorming zou niet mogen gebeuren om de autoritaire machten te versterken, wel om de menselijkheid in de echte mensen te bewaren, de eeuwige zoekers, strevers en strijders, zonder wier onrust en verdriet, angst en vertrouwen alles verloren zou gaan. Als zij zich om de mensachtigen niet meer hoeven te bekommeren, zullen zij volledig en zuiver zichzelf kunnen zijn.
Een tweede thema wordt aangebracht door mevrouw Hornkes, een briljante dame die Dupels' bovenhuis gehuurd en daar het secretariaat van een selecte vrouwenclub gevestigd heeft, met de bedoeling er een ontspanningssalon voor een uitgelezen publiek van te maken. Weldra wordt zij de centrale figuur van het verhaal, want rond haar groepeert zich een kring van jonge wereldhervormers, geleid door de leraar Joost Walter, zo'n man die van de ene dag op de andere tot het besluit komt zijn vrouw ‘Magda en zijn kinderen te verlaten om zich geheel te kunnen wijden aan de geboorte van een nieuwe wereld’. Wat men in zijn toekomstparadijs zal aanvangen met de slachtoffers van zoveel onverantwoorde onnozelheid is een vraag die hij zich niet eens stelt. Zijn vrouw moet het maar klaren, of de wereld zoals ze is hoeft er slechts voor in te staan. Ook zulke warhoofden