zetten.
Ik voer je. Kom achterop! Of ben je bang?
Ik ga liever te voet; ik heb tijd genoeg.
Waren dat zijn woorden? Voor het eerst hoorde hij een zachte, nadrukkelijke stem. Het leek wel of er een andere in hem sprak en voor hem de zo moeilijke zinnen formuleerde die het geweld konden bezweren.
Luister, zei de stem, ik wil geen vijanden hebben. Ik heb je nooit wat in de weg gelegd. Waarom hou je me dan tegen? Ik hoef me tegenover jou toch niet te verantwoorden. En hij dacht: misschien had ik thuis moeten zeggen waarheen ik ging, want ik wist het nog voor de linden me doorlieten. Waarom hebben ze mij niet gewaarschuwd.
Plots overviel hem het gevoel dat hij gans alleen stond, dat de bomen tijdens de hardnekkige winter onmerkbaar waren doodgegaan. Deze ontmoeting had geen zin. Zinloos waren ook de argwaan en de moedwillige tergerij van een buurjongen, die hij slechts zelden zag en nergens kon thuisbrengen. Zijn kamertje, zijn boeken, de vertrouwelijke geluiden, het verleden als een steeds aanwezige mysterieuze kracht... het leek allemaal zo moeilijk voorstelbaar, nu hij oog in oog stond met een vijand die erop uit was een onherstelbare bres te slaan in zijn verdediging en hem begluurde met de blik van een luipaard.
Had hij achterom gekeken? Hij wist het niet meer. Het roofdier brulde, klauwde naar zijn jas en rukte, rukte. Zijn handen vonden geen houvast, drukten tegen de vochtige aarde om het evenwicht te herstellen, terwijl de hemel verduisterde, zijn trommelvlies dreigde te barsten. Maar hij was niet bang ondanks de druk op zijn borst, de vlammende pijn in zijn schouders.
Vijand, vijand! schreeuwde de muil boven hem. Ben jij een man? Sla terug naar Alex die uit de school werd gezet, omdat niemand voor hem wou instaan. Ook jij niet! Je had er nochtans niets bij te verliezen, zoontje van een landverrader! De hete woorden scheurden aan flarden. Maar ik heb niemand meer nodig! Dat kun je overal gaan uitbazuinen. De klauwen haakten zich vast in de overjas. Knopen sprongen los.
Niet verder, Alex, niet verder. Ik ben niet schuldig aan jouw vernedering... De stem zweeg; de krijger ontwaakte. Zijn bloed vloeide als lava en versteende in zijn hart. Wie anders dan hij kon er beter weten wat vernedering betekende? Alles mocht gebeuren op deze zaterdagmorgen. Zijn vlees mocht aan stukken worden gereten, vertrappeld diep onder de aarde. Hij wou wel vechten tot het bittere einde en de nederlaag lijden als woorden niet hielpen, als kalmte, gevoed door de stille gelatenheid van zijn vader, nutteloos bleek. De witte helm flikkerde uitdagend. Nee, vader, zeg niets. Je hoeft je niet meer om mij te bekommeren. Je dwaalt nu rond tussen