Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117
(1972)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |
Kroniek
| |
[pagina 445]
| |
te ver vooruit is’Ga naar eind5., te illustreren. Zijn commune op Walden, zijn interesse voor het Oosten, zijn vegetarisme, zijn afkeer van het verstarde christendom, zijn spiritistische experimenten, zijn droomonderzoek, blijken zovele redenen te zijn om hem op het ogenblik als voorloper en profeet te zien. Zijn utopische droom van een ‘blijde wereld’, van ‘de lichtstand’, een niet-agressieve maatschappij waar alle mensen broeders zouden zijn en waar er harmonie zou heersen tussen lichaam en geest, tussen mens en natuur, biedt een wel bijzonder aantrekkelijke schuilplaats voor wie wil vluchten uit een maatschappij die vecht met problemen als oorlogsgeweld, massificatie, pollutie... Het hoeft dus geen verwondering te wekken dat Van Eedens Welt-Eroberung durch Helden-LiebeGa naar eind6. pas opnieuw uitgegeven is. In zijn voorwoord tot de heruitgave schrijft Esteban López over Van Eeden: ‘De betekenis die hij voor ons heeft - zijn aktualiteit -, stijgt boven zijn tijd en taal uit, wordt door de ontoereikendheid van zijn pogen ons tot voorbeeld. Van Eeden heeft de precedenten geschapen waarnaar wij ons kunnen richten.’ (Arcanum-uitgave, p. 24). Simon Vinkenoog gaat nog verder in zijn appreciatie: in een vrij recent artikelGa naar eind7. noemt hij Van Eeden in één adem met Jezus Christus, Krisjna, Gandhi... Nu de eerste twee delen van het Dagboek verschenen zijn, doet de gelegenheid zich voor om het ‘moderne’ beeld van Frederik van Eeden te confronteren met wat hijzelf gedurende lange jaren, in een al te intense betrokkenheid op het eigen bestaan, heeft neergeschreven. Het resultaat van die confrontatie kan men verder toetsen aan wat Van Eedens tijdgenoten zoal van hem dachten. We laten ter herinnering twee vrij gematigde stemmen uit Van Eedens tijd horen. Mevrouw Sinclair, zelf gehuwd met een onverbeterlijk utopist, zag Van Eeden zo: ‘... in geheel Europa bekend als psychiater, dichter en romanschrijver. Behalve Hollands, zijn moedertaal, sprak hij vloeiend drie andere talen. Hij geloofde vurig in een revolutie, die van boven af begon. De moderne machines hadden gezwoeg overbodig gemaakt, en als onpraktisch filantroop was hij begerig dit te bewijzen, zelfs op zijn eigen kosten. Hij had in Noord-CarolinaGa naar eind8. een gemeenschap gesticht en gefinancierd, die op coöperatieve basis functioneerde.’Ga naar eind9. Van Loon heeft zijn visie op Van Eeden in de loop der jaren sterk gemilderd. In 1912 schrijft hij: ‘Van Eeden was ongetwijfeld een bijzonder en fijn besnaard, dichterlijk, wijsgeerig en wetenschappelijk aangelegd mensch, maar... hij ging onder in zijn veelzijdigheid, de eene eigenschap verstikte de ander, en de mooie aanleg bleef... in aanleg, omdat hij, ook op maatschappelijk terrein zoekende, strevende ziel, verdwaalde in het labyrinth van zijn eigen, als een vrouw gecompliceerde, als een vrouw ook | |
[pagina 446]
| |
schijn met wezen verwarrende, vrouwlijk-ijdele persoonlijkheid, die den profeet en den satan in zich borg.’Ga naar eind10. Het lijkt me boeiend die drie beelden van Van Eeden uit te zuiveren tot een enkel beeld, dat iets zou bevatten van die onveranderlijke werkelijkheid Van Eeden zoals men die aanvoelt in de olieverfschilderijen door Van Looy (Dagboek, illustratie 15) en Jan Veth (idem, 24) en in foto's als die uit de jaren 1900 (idem, 37) en 1908 (1909?) (idem, 51). Op 6 september 1881 noteert Van Eeden in zijn dagboek: ‘Wat heb ik niet verlangd naar een Mentor, een werkelijk wijs verstandig man vol ondervinding en vol liefde, zonder vooroordelen en prikkelbaarheden.’ Een verlangen dat hij in de loop der jaren zal herhalen. Toch vraagt men zich af of Van Eeden wel een wérkelijk raadgever zou hebben geduld. ‘Niets is mij onplezieriger dan het gevoel dat iemand je heel anders ziet dan je werkelijk bent’, schrijft hij op 15 mei 1891. Het is nu wel zeer onwaarschijnlijk dat iemand ons héél anders ziet dan we werkelijk zijn. Misschien toch had Jan Veth zich daaraan bezondigd? ‘Jan Veth ergert mij dood. Dezer dagen haat ik hem. Een benepen en grof-ploertige burgermansziel die met mij om wil gaan als met zijn gelijken.’ (Dagboek, 9 juli 1891). In september van datzelfde jaar voelt Van Eeden zich niet bijster geneigd om Kloos en mevrouw Van Hoogstraten bij te treden in hun mening over hem: ‘Vreemd, nu ik mij deemoediger voel dan ooit, nu ik werkelijk heel los ben van alle eerzucht, nu ik meer dan ooit vrijheid wil voor elk, en mijn invloed totaal niet begeer over anderen. Nu word ik eerst door Kloos, nu door haar aanmatigend genoemd.’ (Dagboek, 4 sept. 1891) We willen deze passages niet meer laten zeggen dan ze bevatten, maar ze schijnen er toch wel op te wijzen dat het dagboek voor Van Eeden een gevaarlijke spiegel was om in te kijken. Gevaarlijk, omdat de man in de spiegel hem al te dikwijls geruststellend toeknikte en verzekerde dat... Lieven Nijland het recht aan zijn kant had. De onverkwikkelijke Lieven Nijland-geschiedenis is wel bijzonder typerend voor Van Eeden. Op 3 januari 1892 lezen we in het dagboek: ‘Ik heb deze week een stuk geschreven tegen mezelven onder den pseudoniem Lieven Nijland (L.N. “Ellen”) en dat door Jeanette Voorbeytel laten copieeren en versturen uit den Haag, Malakkastraat 23. Ik heb getracht het strengste oordeel over mijn publieke persoonlijkheid te vellen dat zonder grove onrechtvaardigheid geveld kon worden. Ik heb dit gedaan omdat ik vond dat het eens gebeuren moest, voor het publiek en voor mijzelven. En ik ben er zelf het beste toe in staat, om het scherp, hard en toch niet onrechtvaardig te doen. Ik wilde mijzelven overtuigen dat ik van een kritiek de onrechtvaardigheid en niet de hardheid hinderlijk vind. En ik | |
[pagina 447]
| |
heb er veel plezier in, geen spoor van gêne. Dit valt mij mee. Doch heel zuiver is 't misschien niet, omdat dit ten eerste mijn trots niet treft, die niet zou dulden dat een ander mij vernedert maar wel dat ik het zelf doe. En ten tweede omdat er een zekere Schadenfreude bij komt. Want ik verkneuter me in de half vergenoegde, half meewarige gevoelens mijner vrienden. Ook heb ik al een flauwe voorsmaak van mijn satisfactie, als het eens uitkomt wie L.N. is, en de gemengde gevoelens van verbazing, teleurstelling en admiratie die daardoor zullen ontstaan. Dat deugt natuurlijk niet.’ Dit lange citaat geeft een voorsmaakje van de betreffende zelfanalyse,Ga naar eind11. die in de lezer dezelfde ambivalente gevoelens wakker roept als de lectuur van het dagboek. Men vraagt zich af hoe het mogelijk is dat zoveel luciditeit en zelfinzicht kunnen samengaan met zoveel zelfverblinding en gemis aan feeling voor de reacties van anderen. Na de Lieven Nijland-stunt, waarmee hij feitelijk Kloos en zijn mederedacteuren van de ‘Nieuwe Gids’ hopeloos belachelijk had gemaakt, beklaagt Van Eeden zich in het dagboek over ‘... de infamie van Kloos. Het gedoe over 't stuk van Nijland. Zijn onhebbelijkheid tegen Jeanette Voorbeytel. De stukken in studentenbladen. De brief van Etha Fles. Een gehaspel en gesol met mijn persoonlijkheid tot wee-worden.’ (Dagboek, 8 maart 1892) De alternatie van zelfvernedering en zelfophemeling die men in Van Eeden steeds weer zal ontmoeten, is een typische uiting van zijn gespleten verhouding tegenover zichzelf en de anderen. Als kind en jongen is hij hopeloos verwend en opgehemeld door zijn moeder. De foto's van Neeltje van Warmelo spreken een vrij duidelijke taal, vooral zoals ze in de huidige uitgave van het dagboek afgedrukt staan naast een foto van Frederik Willem van Eeden sr. (Dagboek, illustraties 5, 6 en 7). Van Eedens moeder is zeker niet het type van de onderdanige ‘huisvrouw’. Haar possessieve liefde zou Frederik van Eeden zeer lang begeleiden.Ga naar eind12. Ook na zijn huwelijk bleef hij nog reizen met zijn moeder ondernemen, onder meer in 1905: ‘Ik verlang naar de reis. Het lange spoortraject, de hotels, het schrijfwerk, de lange kalme dag alleen, afgebroken door mooie schouwtooneelen en maaltijden, anders niet en de goede moeder. Als ze maar gezond blijft.’ (Dagboek, 2 maart 1905) Als mevrouw Van Eeden al 75 jaar is, verzet Frederik zich nog altijd tegen haar... bazigheid: ‘Ik zou niets liever dan haar vereeren, en ik doe alles om haar te sparen. Maar ze dwingt me tot harde woorden, door haar telkens weer terugkomen op hetzelfde en gelijk willen hebben, door haar bazigheid en verblinding.’ (Dagboek, 20 juli 1909) Het feit dat Van Eedens moeder haar liefde te sterk op haar jongste zoon | |
[pagina 448]
| |
heeft geconcentreerd, sloot hem levenslang op in een egocentrisch universum, waar hij droomde van een plotselinge en alles overtreffende ‘vertrouwelijkheid’ met een ander mens. Uit het Dagboek kan men zonder moeite aflezen hoe complex zijn liefdeleven is geweest. In een parabel van 4 november 1879 vindt men al de meest kenmerkende aspecten van zijn verhouding tot de vrouw. Er is het distantiegevoel: zijn liefdebeleving is niet gewoon, ze distantieert hem van de massa. Zolang hij naar liefde verlangt, is hij gelukkig. Maar de overgang van aanbiddend ‘aanschouwen’ naar bezitten, roept een destructieve angst op. De parabel staat in verband met Van Eedens jeugdliefde voor Henriëtte Ortt: ‘... bij Henri, bij de duinen. Daar waar mijn leven iets had van een rustigen droom, vol poëzie.’ (Dagboek, 16 okt. 1878) - Maar hij is even toepasselijk op zijn liefde voor ‘Ellen’, mevrouw Betsy van Hoogstraten. In haar trof hij alles aan wat een oedipaal man fascineert. Ze was gehuwd, ouder dan hij, en ze zocht hulp. Later zal Van Eeden aan Lady Welby over zijn kennismaking met Ellen schrijven: ‘Then I met a woman, in my practice (o dangerous practice, see “Deeps of Deliverance”). She had a strong religious sentiment and great refinement, was very fascinating, a woman like Hedwig,Ga naar eind13. but somewhat more morbid and melancholy.’Ga naar eind14. Maar precies deze vrouw heeft Van Eedens emotionaliteit volledig in beweging gebracht en zijn literaire creativiteit sterk gestimuleerd: werken als Ellen (1891), Johannes Viator (1892), Lioba (1897), Van de Koele Meren des Doods (1900) zijn alle door zijn verhouding tot Ellen geïnspireerd. De conceptie, groei en geboorte van die werken kan men in het Dagboek volgen in de vele notities over de ontwikkeling van Van Eedens gevoelens voor Ellen. Het is een tijd van exaltatie en schuldgevoelens, van aantrekking en afstoting, van liefde en pijn, van ‘hartstochtelijke sombere gesprekken’ (Dagboek, 27 sept. 1889), eindeloze ontrafelingen van hun gevoelens, onmacht, verwarring, misverstanden, ellende en ‘elatie en dankbaarheid’. (Dagboek, 23 juli 1893) Het lijkt mij niet overbodig bij dit alles de chronologische volgorde van een paar feiten in herinnering te brengen. In april 1886 was Frederik van Eeden gehuwd met Martha van Vloten, een vrouw die hij levenslang zou blijven appreciëren.Ga naar eind15. Toch noteert hij op 5 april 1887 al in zijn dagboek: ‘Ik heb een ellendige tijd. Een uiterlijk volmaakt geluk, dat mij drukt als een eeuwige strakblauwe hemel.’Ga naar eind16. Op 16 augustus 1889 drukt hij de zekerheid uit dat hij voor 't eerst voelt wat hartstochtelijke liefde is, liefde die ‘alles in ons beweegt’. Ellen heeft dat gevoel in hem gewekt: ‘Die passie is door mijn ziel gekomen, als een sterke, reine stormwind - alles zuiverend. Mijn oude vijanden zijn verstoven / geen kleine sensueele gedachtetjes, geen laffe neigingen, geen zwakheden - ik ben zooals ik mijn | |
[pagina 449]
| |
leven lang begeerd heb en zooals ik nooit heb kunnen zijn, ondanks de sterkste wilsinspanning - volkomen rein in denken en gevoelen.’ (Dagboek, 16 aug. 1889) In 1908 schrijft hij dan weer vol vertrouwen neer dat Truida Everts hem eindelijk ‘... het echte, ware, gelukkige huwelijk’Ga naar eind17. heeft laten ontdekken. Maar geen enkele vrouw zou in staat blijken Van Eeden blijvend te redden van hemzelf. We hebben met opzet Van Eedens verhouding tot de vrouw zo sterk belicht omdat ze zijn niet-aflatend bezig-zijn met de thematiek van liefde en haat in zijn werk verklaart en omdat ze in laatste instantie ook de verklaring inhoudt van zijn droom van een maatschappij waar geen haat en geen destructie zou zijn maar wel vertrouwelijkheid en liefde. Als men Van Eedens dagboek leest en zijn werk overziet, denkt men onwillekeurig aan de woorden van Johannes Viator: ‘Ik zie uit (...) over de groote landen vol van het bewegende levende, dieren en menschen - en voor mij staan de gestalten van haat en liefde, - en het zingt om mij in velerhand geluiden.’Ga naar eind18. We hopen dat deze benadering van het Dagboek (I en II) de toekomstige lezer enigszins zal helpen om zich een beeld te vormen van de ‘man achter het boek’. Een man die ‘voortdurend op 't kantje van melancholie’ liep en desondanks toch ontzettend veel heeft gepresteerd. De eerste twee dagboekdelen geven een trouw relaas van alles wat hij in de jaren 1878-1910 op zichzelf bevochten heeft: geslaagde doktersstudies, mede-oprichter van De Nieuwe Gids, auteur van De Kleine Johannes (ondanks zwakke punten toch een blijvend cultuurmoment in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde), belangwekkende prestaties op gebied van de psychotherapie, sociale acties in Nederland, ‘kruistochten’ naar Amerika, een niet aflatende literaire produktie... Van Eeden verdient bewondering omdat hij ondanks de psychische spanningen, die ten slotte zijn resistentievermogen volledig zouden uithollen, geleefd en gewerkt heeft, zo goed hij kon. Zijn dagboek kunnen wij wel als een gevaarlijke en onklare spiegel bestempelen, maar het heeft zeker een belangrijke rol gespeeld als spannings-‘ontlaster’, als houvast in het leven van iemand die steeds geplaagd werd door innerlijke onrust. Schrijven in het dagboek, was zijn ‘lieve, mooie laten-gaan’, terwijl vele andere dingen ‘alles zelfbedwang en energie waren (Dagboek, 29 april 1889).
De heruitgave van Frederik van Eedens dagboek was dringend noodzakelijk gezien de gebrekkigheid van de Van Munster-editie. Het ontstaan van die eerste uitgave (1931-1934) en de wording van de nieuwe uitgave, | |
[pagina 450]
| |
behandelt de editeur in zijn Inleiding. Verder geeft hij de geschiedenis van de tekst, en een beschrijving van de handschriften. De onderscheiden dagboekdelen bevatten een kort chronologisch overzicht en ook aantekeningen bij de tekst. Voor die aantekeningen heeft de uitgever kunnen rekenen p het excellente geheugen van Frederik Van Eedens oudste zoon, Dipl. Ing. Hans van Eeden. De nieuwe editie is een typografisch buitengewoon verzorgde publikatie geworden met talrijke foto's. Als de dagboekdelen III en IV verschenen zullen zijn,Ga naar eind19. zullen we eindelijk beschikken over een tekst zonder coupures en zonder onsystematische namencamouflage. Het is wel jammer dat om financiële redenen de jeugddagboekjes in Deel I ontbreken: ‘De eerste en laatste van de 35 dagboekdeeltjes worden niet in de uitgave opgenomen, omdat het subsidiëren van deze omvangrijke kopij niet gerechtvaardigd wordt door de inhoud. De jeugddagboekjes zijn in de eerste editie voldoende tot hun recht gekomen; de laatste van de vroeg verouderde schrijver bevatten te veel herhalingen. De uitgave begint met september 1878 en eindigt met 31 december 1923.’ (Inleiding, p. 23). Het is voor de uitgever beslist geen aangenaam ogenblik geweest toen hij zich verplicht zag van twee kwaden het minste te kiezen, want, ondanks het feit dat de weggelaten teksten minder belangrijk zijn, vormen ze toch interessant studiemateriaal voor psychologen en psychiaters. De tijd lijkt wel rijp voor een nieuwe utopist die onbeperkte subsidies voor edities als de onderhavige zou propageren. De editeur heeft het verder de lezer soms al te gemakkelijk willen maken. Het wegwerken van Van Eedens ‘talrijke slordigheden’ waar het de spelling van courante woorden betreft, veraangenaamt de lectuur van het dagboek maar veegt tegelijk een miniem en toch typerend trekje in het zelfportret van Van Eeden uit. Ook het wegwerken van de -n, ‘waarmee hij niet-zelfstandig gebruikt meervoudige adjectieven meestal afsluit’ (Inleiding, p. 23), en die ‘zinstorend’ werkt, vinden we een onnodige ingreep op de tekst. Deze details nemen niet weg dat het Frederik van Eeden-Genootschap, dan zij zijn voorzitter, dr. H.W. van Tricht, opnieuw een bijzonder stijlvolle en interessante publikatie heeft verwezenlijkt. |
|