Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117
(1972)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
2. SeksGezien op een bar in Utrecht, onder foto's die er niet om liegen, een prijslijst waarop: Bitterballen, per portie fl. 2,25. Een hele geruststelling. Zolang de Nederlander bitterballen bij de striptease eet, is Holland nog niet in nood.
Ludo Simons | |
Tekst 3- Ik wil een nieuw vriendje, zegt mijn vierjarige zoon. Hij werpt zich in een zetel. - Ja, zeg ik, strijk over zijn stug haar. - Eén die altijd bij me blijft, verklaart hij nog. Een kwartier later komt hij weer bij mij. - Mag ik je vriend zijn? vraag ik. - Dat ben je toch, antwoordt hij vlug. Maar ik wil een nieuwe vriend. Hij denkt na. - Ja, zegt hij, één die altijd bij me blijft. Bijvoorbeeld. Luc ter Elst | |
Tekst 4Bryan zegt: de nacht is mijn vijand. Bryan is geen dwaas. Hij bezit het geduld om de dag te beleven in de splitsing van seconde op seconde, kan hem spellen met bijna stilstaande beelden: de druppel die zich rekt, even de versluiering in de blik van een meisje wier borst wordt aangeraakt. - Maar voor wie slaapt, springt de tijd van de ene einder op de andere. Ik ontwaak ouder dan toen ik naar bed ging. Zijn angst groeit. Tenslotte is hij wakker willen blijven, staat in het morgengras te reikhalzen naar de zon. Zijn zon. Bryan sterft vlugger dan anderen leven. - Hou de lamp voor mijn ogen, fluistert hij. | |
[pagina 387]
| |
De dood legt geen rust in zijn trekken. Bryans ziel aarzelt alvorens zich los te maken. In het gezelschap van een vergaand lichaam, zes voet diep, hunkert zij naar een verrijzenis. Die heet bijv. de eeuwige dag. Luc ter Elst | |
Het lied van de Sint-Paulusstraat (La Chanson de la Rue Saint-Paul) FragmentenI
Dit is de Sint-Paulusstraat
waar gij geboren zijt
op een morgen in mei,
bij hoge tij.
Dit is de Sint-Paulusstraat
als een zuidpool blank
waar de wind door waait
een heel jaar lang.
Straat van de zee en van u
en van het verleden,
christen en heidens tegaar,
en van gister en heden.
De stroom op het eind
van de straat ginder ver
en de rook van de schepen
onder zon of ster,
de rosse, grote schepen,
verroest en verkleurd
die hun armen uitsteken,
als masten verkleumd.
De geur van de zee
en van gerookte vis
hangt bestendig in u
als het winderig is.
Dit is de Sint-Paulusstraat
de straat die gij bemint,
waar de ziltige stroom
zijn deining langs wringt.
Dit is de Sint-Paulusstraat
als een noordpool blank
waar gij hebt gewoond
vele jaren lang.
X
Maar geur nu ook hier
van wierook. En tranen
in de kerk (die bidt)
van de Dominicanen.
En 'lijk een kind,
met natwordend' ogen
en berouw in het hart -
om mededogen:
straat die kwaad doet
en ook het goede
met hetzelfde hard
en in gemoede...
maar plots weer beschaamd
om gedane dingen,
vol zacht verwijt
om verdwaasde zinnen,
straat die weer wit
als melk wil worden,
gewassen in de wind
van al haar zonden,
straat 'lijk een kind
dat zich gaat vervelen
na vroeger berouw
en dat plots weer wil spelen...
Klaarte van middaguur
dat weer is gekomen -
de zon - Italiaans! -
in de straat zonder bomen
en de klokken die weer
aan het luiden zijn
zo klaar en zo puur
als helder Latijn!!
| |
[pagina 388]
| |
Straat in de zon
als 't de hondsdagen zijn,
zo warm dat de stenen
als aan 't smelten zijn.
En geur dan opeens
van wierook. En tranen
in de kerk (die bidt)
van de Dominicanen.
Hier het portaal
van de priorij.
Achter groene klimop
en de koelte daarbij:
de stilte, de vrede
en de rust van 't bestaan
en de zomer die zwijgt -
als ver weggegaan.
XI
In 't blauw van augustus
de straat en daarboven
kraaien die toeren
rond d'oude toren.
Als 't uurwerk slaat
vliegen ze op
uit gaten en nissen
en krassen volop
hun lelijke woorden
die zonder omhaal
grof-smalend vertolken
hun dievetaal...
kraaien die wat gek zijn -
- 't gaat nooit naar hun zin;
weduwen zijn het
die troost zoeken in
't gestadige vliegen -
steeds dezelfde toer -
rond de toren en boven
de kloosterkoer
en krassend verhalen
van wat ze zagen,
als de avond komt
om 't licht te vervagen,
als de nacht dan weer
zachtjes zich legt
op de rozige aarde
die niets meer zegt -
alleen nog wat goud
blijft in 't westen drijven.
De lasterpraatjes
der kraaien zwijgen.
Die zitten weer terug
in hun nissen en hoeken.
Alleen nog een uil
gaat de duisternis zoeken.
Max Elskamp (vertaling J.L. de Belder) | |
Tekst 5- Sjonge, zegt de beer en laat de horlogeketting slingeren. Het kon best koeler wezen. - Hee, roep ik. Een beer die spreekt! - Spreken? bromt hij ongelovig. Jij verzint het. Buikspreken misschien. Uren hebben we getwist. Hij steeds goedmoediger, ik nijdiger. Finaal heb ik hem neergeschoten, klim over het hek, juich de aansnellende bewakers toe, wijzend op mezelf en op het berelijk: ik ben een beer die spreekt! Ik spreek, ik spréék! De dwazen denken dat ik inderdaad een beer ben. En één die spreekt nog ook. Ik heb er fijntjes om zitten lachen. Dit geschiedde zowat een jaar geleden. Het is warm. - Sjonge, het kon best koeler wezen, zeg ik door mijn tralies tot een kerel van het Instituut. Luc ter Elst | |
[pagina 389]
| |
Tekst 6De man leunt tegen de deur die door de druk van zijn gewicht naar binnen draait, en de man laat begaan, hij laat zich gaan, de beweging van de witte deur maakt zich van hem meester, zij het zonder draaien, een binnenwaarts bewegen, en neerwaarts ook, hij plooit, bevindt zich dan verzakkend tussen de deur die aan een vaste zijde haaks staat, betekenend: hier is het binnen, maar sta nou op van die mat, daar hoor je je voeten aan te vegen, wat niet kan zolang je neerligt, je dronk ook veel, je benen steken buiten in de zon, je hoofd nam een verrassende wending aan, net of het hoort niet langer bij je lichaam, je tong, kerel en gek je ogen, je bent dóód, denk ik, je mond, zal je me nog ooit antwoord geven, zodat ik heen kan gaan na dertig jaren geheugenschade door een huwelijk verrekt, en dat mijn wensen eindelijk weer opstaan, opstaan.
Luc ter Elst | |
Tekst 7Te Oorden zou onlangs een grootspreker in zijn woorden gestikt zijn. Gelooft U dat niet. Anderen zeggen: hij speelde er teveel mee; dat is meteen spelen met jezelf; je gaat eraan ten onder. Ik durf het te betwijfelen. Hongerde de man naar een goed woord? Beslist niet. Hij had steeds aan een half genoeg. Overigens zou hij het onmiddellijk genomen hebben als hij het niet kreeg. Zèlfs uit iemands mond. Schermde hij er onvoorzichtig mee? Had hij ze te zeer verdraaid? Zette hij ze teveel kracht bij? Brandden ze hem te fel op de lippen? Nee. Viel hij erover? Werd hij ermee doodgegooid? Néé. Het is veel eenvoudiger. Hij was een man van maar één woord. Het zijne. Hij lette er dan ook op, maakte het nergens aan vuil. Hij voerde het hóóg. Op de plaats van het hart. Van zo hoog is dat ene woord uiteindelijk toch gevallen. Hij wou het nog intrekken, maar... Het mocht een hard woord geweest zijn, gevleugeld was het niet. Zo is dat woord gebroken. Het woord, en ook zijn hart. Luc ter Elst | |
Tekst 8Ik heb mijn geld geplaatst in een huis. Ladrones, probeer mij dit te ontnemen! Grond, balken, metselwerk. Bloemen voor het raam, kinderen in bedjes, een vrouw bij de haard. Ik kwam gisteren thuis van kantoor, en staarde naar de leegte van mijn verdwenen woning. Elke dag is een dief die je moet gadeslaan. Het kan altijd precies die éne dag wel wezen. Luc ter Elst |
|