Van Camp is een dichter die zijn onderwerpen als het ware opsplitst tot atomen (‘Elk veelwoord delen tot ondeelbaarheid’, 10) om ze daarna, getransformeerd en poëtisch verrijkt, de lezer aan te bieden. Hij schrijft met een zwier die je doet vermoeden dat hij zowat alle kanten opkan. Zo is er het prachtige, aan Snoek herinnerende, ‘wat anders is schilderen dan’ dat haast klassieke verzen bevat, technisch zeer sterk door de beklemtoonde rijmwerking en strofenbouw, vol klankspel en geslaagde enjambementen. Als staal even de slotverzen:
Schilderen is heel heidens. Het is het heilig geluk wit licht
te splitsen tot hijgend haast regenboog zijn. (15)
Elders begeeft hij zich in de richting van het loutere klankgedicht (‘Zo sprak de saxofoon’, 17) waar het klankenpotentieel van de taal zodanig verzelfstandigd wordt, dat haar betekenende functie vrijwel geheel secundair is geworden.
In momenten van juichende uitbundigheid produceert hij dan weer een soort van veredeld, poëtisch volwaardig koldervers waarin de beleefde vreugde doordringt in de erg leuke taalspelen.
Ernstiger gaat het er aantoe in de laatste cyclus ‘Duizendman’, een reeks goede gedichten over de erotische man-vrouwrelatie, waarin ontgoocheling om de mislukte vereniging en huiverende vreugde om het geheim van de vervulling en de extase elkaar in evenwicht houden. Centraal staat hier het slotgedicht ‘Avondgebed’, een tasten naar het wezen van de erotische relatie, een vinden van onschuld en een stoten op ambiguïteiten, uitmondend in een belijdenis van de eigen onmacht en onzekerheid, een kreet om bevestiging als man door de vrouw:
Ik haat je om je zwijgen.
Ik plant woede schoksgewijze voort.
Zeg: mijn gulzig zingende zoon.
Zeg het, zeg het toch. (39)
De spetterende taalkracht, het vermogen tot combineren en structureren, de diepte die onder de oppervlakte schuilgaat en de opvallende frisheid maken Gambiet tot een knappe, overwegend optimistische bundel.
Verlenglijn van het genezen van Paul Vanderschaeghe (eveneens Orion, Brugge) vormt in meer opzichten de antipode van Gambiet. Als het over de poëzie gaat, noemt Van Camp ze ‘ludieke, legale subversie’, voor Vanderschaeghe daarentegen geldt: ‘Schrijven is voor mij genezen voor de dood. Schrijven is een therapie.’
Vanderschaeghes bundel bevat een opvallend aantal geijkte, traditionele