| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Vlaamse gids
56ste jrg., nr. 1, jan. 1972
Willem M. Roggeman heeft een boeiend gesprek met de zeer interessante en bovendien intelligente dichter Rutger Kopland. Ben Bos analyseert de plannen van de Nederlandse minister voor Sociale Zaken, Boersma, om de geldelijke steun aan beeldende kunstenaars drastisch in te krimpen. Onder de titel ‘Olleken-Bolleken-Boven’ dient Speliers Lampo en Walschap van antwoord, onder andere n.a.v. betwiste uitspraken op het jongste Vlaamse Gids-congres te Knokke. Origineel beschouwend proza van Wim Meewis en een (heel) kort, maar heel goed verhaal van Diane van Mol. Snoek publiceert enkele nogal pretentieuze nieuwe ‘Gedrichten’. Ook poëzie van Anne Reniers en Martien J.G. de Jong, naast zeer knap werk van R. Kopland (als illustratie bij het interview). Adolf Merckx ten slotte hangt een utopisch beeld op van wat een cultureel en ontspanningscentrum zou kunnen (moeten) zijn.
| |
Bloknoot
2de serie, nr. 4, dec. 1971
Wie nog eens eenvoudig plezier wil beleven aan de Nederlandse letteren, moet beslist Bloknoot zien te krijgen, al is dat niet zo gemakkelijk. Het blad verschijnt immers slechts in 150 ex. en de redactie schijnt allesbehalve ‘public relations-minded’ te zijn. Deze aflevering opent met een schitterend cabaretnummer, ‘Vinding’, van J.C. van Schagen. Voorts allerhande poëtische, visuele en zgn. concrete grappen en fratsen (al zijn ze niet altijd zo bedoeld). Een op een witte bladzijde geplakte gelijmde witte steekkaart krijgt het mooie en toepasselijke onderschrift: ‘line series - “10 Blue, 1 Red”’, en is een werkstuk van een zekere Michael Gibbs, die dat helemaal uit Whimple in Engeland heeft opgestuurd. U. Zakowski heeft voor ons enkele knoken gefotografeerd, in opdracht van de kunstenaars Pier van Dijk en Kamph. te Enschede. Peter Meijboom uit Apeldoorn sneed zowaar een gat in zijn blad en noemde dat heel gepast, evenwel in het Duits, ‘Loch’. Anderen, minder zorgzaam nog, scheuren het blad dat voor hen gereserveerd is, of vouwen er figuren mee. Maar voor mij gaat de prijs naar ludieke G.J. de Rook, die een elastiekje aan zijn blad hecht en dat uitnodigend ‘Playpoem’ noemt. En zo zijn er nog heel wat meer amusante zaken.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
24ste jrg., nr. 9, nov. 1971
Robin Hannelore, die sinds enige tijd
| |
| |
zijn juiste dichterlijke toon schijnt gevonden te hebben, publiceert een goed gedicht. Andere poëzie is van Ton Luiting (onbelangrijk) en van Freddy de Vree, die zijn cyclus ‘A.C.’ in dit nummer besluit. Ook Willy Roggeman publiceert het slot van zijn indrukwekkend proza ‘Gnomon’, waarin jazzbeleving via beschouwing en verhaal gestalte krijgt. Verder ‘Shocktherapie’, een zeer geslaagd prozafragment van Bob Willems, opgevat als de innerlijke monoloog van een zowel innerlijk als uiterlijk gekneusd mens. Roger de Neef en Patrick Conrad schrijven ieder een aangrijpend ‘In memoriam Jan de Roek’. Postuum wordt van De Roek een essay opgenomen waarin hij de evolutie van Eddy van Vliet als dichter onderzoekt. Door de opvallende eruditie en het sterk poëtisch inlevingsvermogen is deze bijdrage een bewijs meer voor het grote verlies dat zijn dood voor de Vlaamse literatuurstudie betekent. Sinds Marcuse zijn utopieën weer sterk in de mode. Nu ook hier een essay daarover, van Antoon Vloemans: ‘Utopie en anti-utopie - van Plato tot Marcuse’. Tot slot brengt Amaat Burssens enige opheldering over het ontstaan van de bundel ‘12 Niggersongs, naar het Kiluba van Vidye Kalombo’, van zijn broer Gaston Burssens, om de oorspronkelijkheid van dat werk te beklemtonen.
| |
Raster
5de jrg., nr. 4, winter 1971-72
F.C. Terborgh is in de literaire kritiek een vrij late ontdekking. Hij debuteerde immers al in Forum, maar kwam pas in de jongste maanden in de actualiteit, toen hem de Huygensprijs werd toegekend. Raster publiceert van hem een bijzonder knap verhaal, dat zoals meestal bij hem een kruising is tussen reisverhaal (hier in China), psychologische schets en symbolisch verhaal. Onder de titel ‘Levenstekens en doodssinjalen’ onderzoekt H.C. ten Berge de voornaamste motieven in het proza van Terborgh. Wam de Moor had een gesprek met de auteur. Lela Zeckovic stelt drie Sloveense dichters voor, die in de sfeer van de concrete en seriële poëzie boeiende experimenten verrichten. Een ‘kollektief gedicht’, ‘Made in Holland’, door Breyten Breytenbach, Edoardo Sanguineti, Vasko Popa en Jehuda Amichai is voornamelijk interessant als intellectuele Spielerei. Zeer goed zijn dan weer de verzen van Armando. Teun van Dijk schrijft een ‘tekst over teksten’, waarin hij nog steeds laboreert aan het probleem van een tekstgrammatica, nu in het perspectief van het hele psychosociale communicatieproces. Joyce & Co., ps. voor Erwin Garden, ps. voor G.J. Meijsing schrijft een prozafragment, ‘De tijd, de namen en de dingen’, waarin moderne visie en schrijftechniek een synthese vormen met decadente weelderigheid en maniërisme. Zeer geslaagd. Rein Bloem wijdt een tweede filmkroniek aan Jean-Luc Godard.
| |
Maatstaf
19de jrg., nr. 8, dec. 1971
Ook hier de aandacht voor F.C. Terborgh, met een opstel van Henk Buurman over de ‘reïncarnatiegedachte bij Terborgh’, een wel zeer opvallend motief. Daarnaast een verhaal van H. von Hofmannsthal, gekozen uit de wereld- | |
| |
literatuur door Terborgh. Zoals gewoonlijk blinkt Maatstaf uit door zijn Nederlandse vertalingen van buitenlandse poëzie. Ditmaal gedichten van Ian Hamilton (vert. door Ruud Löbler) en Pablo Neruda (vert. door R. Waskowsky). Harry G.M. Prick publiceert dagboekaantekeningen van Lodewijk Van Deyssel uit de laatste maanden van 1889.
| |
Nieuwe stemmen
28ste jrg., nr. 3, jan. 1972
Het is merkwaardig hoe Nieuwe Stemmen, dat jarenlang in de bres heeft gestaan voor de traditionele poëzie op maat en rijm, en dat een ondubbelzinnige afkeer had voor het experiment, nu een toevluchtshaven geworden is voor heel wat neo-experimentele dichters. Wellicht een veeg teken voor het neo-experiment? Hoewel toch nog goede gedichten, ditmaal van Wilfried Vancraeynest, Bea de Longie, Pieter Aerts en Paul Vanderschaeghe. Voorts een nogal allegorisch verhaal van Betty van Setten en een reeks boekbesprekingen.
| |
Raam
nr. 80, jan. 1972
Een uitgebreid ‘Journaal’ met gedachtjes van Corn. Verhoeven, L. Tegenbosch, J. Boyens, en J.J. Wesselo. Twee artikels over ‘De donkere kamer van Damocles’ van W.F. Hermans. Coen Bersma speurt naar reële en vermeende doublures tussen de personages, inz. wat betreft Dorbeck. F.A. Janssen gaat de geschiedenis van de opeenvolgende drukken en herdrukken na en besluit dat de varianten, vooral die van de 10de druk, de structuur nog hechter hebben gemaakt: ‘in de roman moet alles kloppen om het thema dat juist aanduidt dat er niets klopt, te vormen.’ Matige poëzie van Kees Spermon en Henri Genusse, maar een prachtig kort verhaal van Toine Hovens, ‘Vleermuizen’. Bij de boekbesprekingen o.m. een stuk van Martien J.G. de Jong, waarin enkele zeer pertinente opmerkingen over T.A. van Dijks Moderne literatuurtheorie en Taal Tekst Teken.
| |
Varia
Vlaanderen (20ste jrg., nr. 121, sept.-okt. 1971) brengt een nummer over kerkbouw in Vlaanderen. Een aantal representatieve prestaties uit de jaren 1967-1971 worden door foto's en plattegronden voorgesteld. Daarnaast een bundeling van ‘Standpunten’ van diverse betrokkenen over even uiteenlopende als pertinente vragen rond het probleem van de kerkbouw.
Zenit (5de jrg., nr. 3-4) wordt helemaal gevuld door een Franstalige dichtbundel van Pol le Roy, getiteld ‘Nous dénudant, nos iris...’, gevolgd door de Nederlandse vertaling van een keuze uit die bundel. De vertalingen zijn van Neer Vantina en Le Roy.
Kentering (12de jrg., nr. 4-5, 1972) is een ‘verzameling internationale politieke gedichten’, samengesteld door Jan Boelens. Meer dan 90 gedichten uit bijna alle landen.
In Levende talen (nr. 284, jan. 1972) een interessant artikel van H. Bonset: ‘Didactische aanpak van het analiseren van literaire prozateksten in havo-vwo’.
Hugo Brems
|
|