verwachting van de Messias. Maar er heerst verdeeldheid tussen oud en jong, tussen de oude Rabbi en zijn zoon, die aan het hoofd staat van de kabbalistische sekte. De komst van een vreemdeling Reb Itche Mates valt in het voordeel uit van de kabbalisten. Het geloof in hun Messias, Sabbatai Zewi, wint aanhangers. Intussen gebeuren er vreemde dingen in het dorp. Reb Itche Mates huwt met de kreupele Rechele, die door iedereen als een heks beschouwd wordt. De oude Rabbi verlaat het dorp.
Een nieuwe profeet daagt op: Reb Gedalia, die wonderen doet. Hij wordt ritueel slachter en haalt het hele dorp naar zich toe. De dag van Sabbatai Zewi is nu heel nabij. In die dagen krijgt Rechele haar eerste visioenen. Vanuit Gorey trekken Reb Itche Mates en Reb Mordechai Joseph als gezanten uit in dienst van de Messias. Goray, nu volledig in de ban van Reb Gedalia, verliest zichzelf in religieuze waanzin. Het werk wordt stilgelegd want het einde der tijden is nabij. Maar de dag waarop de ramshoorn gehoord zou moeten worden gaat gewoon voorbij. Regen en ziekte brengen onheil over het dorp waar de oogst en het vee zolang verwaarloosd werden. En de gezanten verschijnen met de boodschap dat Sabbatai Zewi een verrader is.
Maar het dorp Goray, nog volledig in de macht van de demon Reb Gedalia, gaat verder zijn ondergang tegemoet.
De ondergang van Goray, de aftakeling van een gemeenschap waarin alle wetten en morele normen teloorgaan in een groeiende chaos, is op zichzelf een boeiend gegeven. De schrijver is echter niet uit op sensatie. Hij weet de juiste toon te treffen. Door zijn humor verhindert hij dat het verhaal moraliserend of pathetisch zou worden, en staat hij de lezer toe afstand te nemen van het gebeuren.
Zowel ter wille van de karaktertekening (ook de tweederangsfiguren worden scherp en bijzonder goed gekarakteriseerd, bijv. Chanina, de liefdadigheidsleerling en de opoe van Rechele), als om de sfeerschepping is Satan in Goray een merkwaardig boek. De joodse gemeenschap met haar vreemde, middeleeuwse gebruiken en riten (bijv. bij huwelijk, bij zwangerschap en ziekte enz.) wordt prachtig beschreven.
Het is echter de thematiek die aan het boek een algemeen menselijke waarde geeft. In het verhaal krijgt het kwaad gestalte in een van zijn vreemdste vormen, de religieuze waanzin. Dit fanatisme dat de oorzaak is van alle onheil vindt zijn oorsprong in het universele diepmenselijke verlangen naar een betere wereld en naar geluk.
‘Ze wilden naar Jerusalem gaan... Ze wilden gouden jasjes dragen. Ze wilden vleugels zodat ze door de lucht konden vliegen. Ze wilden marsepein en gouden muntjes in de soep die hun beloofd waren...’
Dit is het ideaal van de kinderen van Goray, onbereikbaar en ver. Na de bittere ontgoocheling, pas nadat ze het ergste hebben meegemaakt zullen de mensen van Goray opnieuw kunnen leven in het nu.
R. Ghesquiere