| |
| |
| |
De laatste ronde
Weekeinde van ons tijdschrift
Op zaterdag 27 en zondag 28 mei heeft ons jaarlijks weekeinde plaats te Dworp in het hotel van het K.A.J.-domein (gelegen naast het domein van de provincie Brabant te Huizingen). De deelnemers worden verzocht aanwezig te zijn voor het souper om 18 uur.
Omstreeks 20 uur begint de avondzitting. Nadat vijf belangrijke Vlaamse uitgevers vorig jaar de huidige situatie van het literaire boek in Vlaanderen hebben geschetst, wagen wij ons dit jaar aan een prognose omtrent ‘De toekomst van het literaire boek: de visie van de auteur’. Het hoofdreferaat zal de zaterdagavond om 20 uur worden gehouden door Daniel Robberechts. Op zijn uiteenzetting zal met korte stellingnamen worden gereageerd door de heren Jan Berghmans (uitgeverij Brito), J.L. de Belder (Colibrant-uitgaven), W. Binneweg (importeur van Noordnederlandse boeken in Vlaanderen) en Johan Cornelissen (bibliothecaris). Hoofdreferaat, reacties en discussie met de aanwezigen zullen de zaterdagavond van 20 tot 22 uur en de zondagochtend van 11 tot 13 uur in beslag nemen.
Het aandeel in de onkosten beloopt 475 fr. per persoon voor het volledige weekeinde: logies, drie maaltijden en fooi.
De lezers van ons tijdschrift die dit weekeinde willen meemaken, zijn zeer hartelijk welkom; zij worden verzocht hun deelneming te melden aan Joos Florquin, Predikherenberg 7, 3040 Korbeek-Lo (Leuven) en hun aandeel in de onkosten te storten op zijn postrekening 42 69 91 vóór donderdag 25 mei.
Het K.A.J.-domein ligt aan de rand van de weg Alsemberg-Buizingen. Wie over geen wagen beschikt, kan het domein vanuit Brussel bereiken met de autobus Ukkel-Halle.
Redactie
| |
Is tog toch geen Westvlaams?
In zijn schets Een pijpe of geen pijpe heeft Streuvels het woord tog voor trein gebruikt. ‘De tog kwam eindelinge heel zoetjes binnengereden, zonder geruchte, en hij joeg een gulpe witten rook of twee in den pinkelenden blauwen hemel.’ Zo staat het te lezen in Biekorf (nr. 18, 1897) en ongewijzigd zowel in de eerste uitgave van Lenteleven als in de laatste die de schrijver nog onder de ogen gehad heeft.
Wij vermoedden dat die tog een puristisch insluipsel was, dat wij aan de Westvlaamse kring rond Gezelle te danken of te verwijten hadden en Streuvels meende zich te herinneren dat het
| |
| |
de redactie van Biekorf geweest was die zijn trein te onvlaams geacht en het woord daarom vervangen had. Een schepping van de Westvlamingen in ieder geval, want zij alleen waren tot zulke overdrijvingen in staat.
Helemaal onzinnig zou het toch niet geweest zijn, want wie onze onvolprezen Lenaert De Bo openslaat op bladzijde 1165 van zijn Idioticon, ziet daar dat tog in West-Vlaanderen de imperatief is van ‘togen’ = ‘eggen en slepen of ook voortgaan’. Men kan dus het land tussen de zee en Avelgem togen, wat betekent fijn leggen en een gewone aanmaning luidde: ‘Tog meê met vader’ of ‘Tog naar bedde, ge zijt ziek.’ Tog als een sleep wagens die in beweging kon gebracht worden, bleek dus te verdedigen zonder Duitse hulp.
Maar nu lezen wij in de Handelingen 1971 van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis een reeks brieven van Conscience, uitgegeven en van aantekeningen voorzien door dr. Gilbert Degroote. De 159ste in de reeks (blz. 46-47) werd op 13 januari 1857 in Antwerpen geschreven aan de Kortrijkse bouwmeester P. Croquison. Conscience was toen pas tot arrondissementscommissaris in Kortrijk benoemd en deelt aan zijn vriend Croquison, bij wie hij enige tijd zou logeren, mee dat hij een dag later zal aankomen dan voorzien. Want hij moet eerst naar Brugge bij de gouverneur om zijn eed te zweren. Zo ‘zal ik slechts des anderendaegs, dit is des Vrijdaegs, my naer Kortryk kunnen begeven, waer ik met den eersten togt zal aenkomen’. Als de Gezellianen het niet gedaan hebben, wie heeft ons dan met die togt of tog, naargelang het standpunt, verrijkt of belachelijk gemaakt?
A. Demedts
| |
Oratio pro styno et felice
Vroeger schreven onze beste Vlaamse schrijvers zoals Streuvels en Timmermans een geheel eigen en oorspronkelijke taal en stijl. Tegenwoordig streven ze allemaal naar dezelfde schoolse.
Een Vlaming zei in Nederland dat Streuvels en Timmermans slecht Nederlands schreven omdat ze hun taal niet beter kenden.
Ten eerste, waarom noemde hij ook niet L.P. Boon, die nog veel slechter Nederlands schrijft?
Ten tweede, indien Streuvels en Timmermans correct Nederlands hadden willen schrijven en het niet konden, hadden zij dan de correctors van Veen en van Van Kampen hun manuscript niet kunnen laten epureren?
Ten derde, op welke grond beweert men dat Streuvels en Timmermans, die bewezen hebben zich met verfijnde artisticiteit een onnavolgbare taal te kunnen scheppen, niet in staat waren correct Nederlands te leren schrijven?
Ten vierde, valt het dan niemand meer op dat, waar Streuvels uit zijn dictionaire woorden haalt die noch in zijn dialect noch elders meer worden gebruikt en waar Timmermans welbewust taalfouten maakt, tot in zijn brieven toe, zij dit doen om zuiver artistieke redenen en met zuiver artistiek effect en dat hun taal zuiveren van dat slecht Nederlands ze enkel en alleen in de ogen van schoolmeesters niet schendt en verarmt?
Gerard Walschap
| |
| |
| |
Op de Bo's smoorkamer
Een toeval - gelukkig en gezegend - speelt mij een handschrift van Gezelle in handen. Curiosum, herinnering aan een gezellige avond in het St.-Lodewijkscollege te Brugge, vriendenkwis, poëtisch slippertje? De keuze is vrij.
Het gedicht draagt de titel ‘Op de Bos smoorkamer’, is in potlood geschreven op de achterkant van een gedrukt blad van nogenoeg 32 bij 32, dat twee Franse gedichten behelst, het ene L'Examen, het andere Le fumoir. Boven dit laatste staat in potlood, blijkbaar van de hand van Gezelle, ‘Vertalinge’.
Dit is de tekst van Gezelle:
| |
Op de Bos smoorkamer
Hoe geren kom ik 's avonds hier
mijn oude pijpe ontsteken,
waar blijdschap, met of zonder vier,
nog nooit en kwam te ontbreken;
gestopt dan, vrienden, zoo 't behoort,
en elk nen blijden truisch gesmoord,
of al de franschen kwamen!
De schole is uit, de meester mag
zijn hoofd wel eens ontschroeven,
en na den lange leerensdag
gebierd nen diepen teug daarbij
en doet geen dere aan 't leven,
wilt vinden ook een pijpe mij
en een glas bier mij geven!
Zijt welkom allen, lijk weleer,
alwaar De Bo, zoo menig keer
mocht zijn goed herte ophalen,
en rookte en bierde en keek zoo blij,
omwaaid van zware dampen;
Ha, rookt en knikt en lacht lijk hij,
met 't last van 's werelds rampen!
En is er een die, hoofsch gezind
daarom en moet het stedekind
den edelen damp niet sparen;
het zuige vrij 't havanakruid
den wierook uit de darmen;
geen een en sluit de Vlaming uit
elks recht wil hij beschermen.
En als gij, Heeren, Pastor wordt,
zoo dikwijls zult gij moeten
ook met een pijpken, lang of kort,
het prochiewerk verzoeten;
maar nooit en zult gij, vrank en vrij
gesmaken, lijkt in Saint Louis
een zoeter pijpke smoorens.
Brugge, Sint Ursula-avond 1886
Hier volgt de tekst van het Franse gedicht dat aanleiding gaf tot de snaakse vertaling:
| |
Le fumoir
J'aime à fumer ici le soir
Car vraiment l'air de ce fumoir
Est l'air le plus aimable!
Messieurs, dans ce fumoir charmant,
Après la classe, un professeur
Le tabac est plein de douceur
On peut alors pour un moment
Soyez les bienvenus, Messieurs,
| |
| |
Si vous aimez les chants joyeux
Qu'à nos passe-temps les plus doux,
En venant fumer avec nous
Si la pipe, dans ce fumoir,
Vous paraît trop barbare,
Vous pouvez sans crainte, ce soir,
On est libre d'y préférer
Messieurs, quand vous serez curés,
Loin de ce lieu classique,
Bien souvent vous regretterez
Vous direz, en prenant, le soir,
- Que n'ai-je encor mon vieux fumoir,
Luidens een voetnoot is de dichter van het Franse origineel Besse de Larzes, blijkbaar een leraar van het collège Saint Louis. Het stuk werd uitgegeven bij typ. Verbeke-Loos, rue Fossé aux Loups, Bruges. (Zelfde als de nog bestaande firma Verbeke-Loys?)
Het tweede gedicht draagt de titel L'Examen en slaat terug op schoolse perikelen. Hier volgt de tekst:
| |
l'Examen
1
Vous me direz: - Pourquoi refaire,
Encor ce chapître ennuyeux;
Mais, comprenez, peut-on se taire
Lorsque l'on a le coeur joyeux:
Messieurs, je suis capacitaire;
Voyez! j'ai mon diplôme en main!
Les argousins du Ministère
M'ont fait passer mon examen!
2
C'est fini! le gros sou décline!
A la science tous nos soins!
On place Huy dans la Campine
Mais on a ses vingt-quatre points!
Et si quelqu'un plein d'arrogance,
Osait me traiter de crétin,
Soudain je lui dirais: - Silence!
Car j'ai passé mon examen!
3
En ce Pays, chose bien sûre,
Le Progrès du siècle sévit!
Au mètre cube l'on mesure
Notre morale et notre esprit!
Allons, mettez-vous bien en tête
- Vivez au niveau de la bête,
Si vous ratez à l'examen!
4
A quoi sert le catéchisme,
Il ne dit rien des animaux!
Voyons, un peu plus de civisme,
Pour le moment, c'est ce qu'il faut!
Un docteur en philosophie
Est un ignorant, c'est certain,
S'il n'a lu la géographie
Qu'il faut savoir à l'examen!
5
Vous dites: - Je chéris la gloire
Fort bien, mais savez-vous l'histoire?
Pouvez-vous lire couramment?
Il faut savoir l'arithmétique
Pour être honnête citoyen!
Pour moi, je le suis sans réplique:
Car j'ai passé mon examen!
6
Messieurs, un danger effroyable
- Le savez-vous? - nous menaçait!
Comme une maison sur le sable
Notre Belgique vacillait!
| |
| |
Enfin, respirons a notre aise,
Et chassons tout mortel chagrin
Le Pays sort de son malaise,
On l'a sauvé par l'examen!
Het document is afkomstig uit de nalatenschap van kanunnik Désiré-Frédéric Lescouhier, een Westvlaams ‘diocesaan hoofdopziener van het godsdienstonderwijs in West-Vlaanderen en opziener van het vrij lager onderwijs in het Bisdom Brugge’, die van 15 september 1880 tot 29 januari 1895 leraar was aan het St.-Lodewijkscollege te Brugge.
De vertaling van het oorspronkelijke Franse stuk ‘Le Fumoir’ (auteur Besse de Larzes) zal waarschijnlijk op De Bo's smoorkamer (!) ontstaan zijn op 10 oktober 1886, zijnde Sint-Ursula-avond. Wie zat er in het gezelschap? Onmogelijk te achterhalen. De Bo was op 25 augustus 1885 als pastoor-deken te Poperinge overleden. Gezelle was 56, en kan. Lescouhier, wellicht de benjamin van de bende, 31.
De vertaling van ‘Le Fumoir’ verscheen in: Guido Gezelle's Dichtwerken, Gelegenheidspoësie, derde herziene druk, Amsterdam, L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij N.V., p. 345.
Eveneens verscheen ze in Guido Gezelle's Dichtwerken, Gelegenheidsgedichten, elfde deel, L.J. Veen, Amsterdam, p. 170-171 en in Guido Gezelle's Dichtwerken, deel 3, Gelegenheidspoëzie, uitg. F. Bauer, z.j.
Em. van Hemeldonck
| |
Briefje aan de correctoren
Op de binnenzijde van het kaft van Dietsche Warande en Belfort lees ik nu al een hele tijd: ‘De correctiedienst van de n.v. Scriptoria/Standaard Uitgeverij verbetert de drukproeven’. Ik ben om verschillende redenen zeer blij met deze regeling, niet het minst omdat de correctiedienst dan zelf maar moet opdraaien voor niet-gecorrigeerde zetfouten. Ik heb me dan ook nooit druk gemaakt over dergelijke fouten in mijn bijdragen. Alleen vond ik het in mijn stukje over Strindberg in nummer 1 (januari) van de jaargang 1972 toch wat te bar. Voor één enkele keer (ik beloof het) moet ik mijn houding van de in de onvermijdelijkheid van ergerlijke of komische zetfouten berustende lezer laten varen. Ik vind het niet erg dat de corrector op blz. 49 een haakje of een dubbele punt en op blz. 53 het pronomen ‘haar’ vergeet. Ik vind het niet erg dat hij mij op blz. 53 laat schrijven: ‘ik lijdt’. Maar waar dergelijke vlekjes zitten, is er gewoonlijk meer. Zo staat er op blz. 48 (11de regel) ‘sluitdruk’ waar het ‘sluikdruk’ moet zijn, en op de voorlaatste regel ‘besloot’ waar alleen ‘beslaat’ zin kan hebben. Op diezelfde bladzijde is er vanaf de 19de regel nog meer misgelopen. Vanaf de 19de regel moet de tekst luiden: ‘last bezorgd. Men neemt nu aan dat Loiseaus rol zich beperkt heeft’, en de rest van deze zin staat correct op de 20ste regel.
U begrijpt hoe blij ik ben met de regeling betreffende de correctie van de drukproeven voor Dietsche Warande en Belfort. Ikzelf had het waarschijnlijk tijdens de nieuwjaarsmaand geen haar beter gekund.
M. Janssens
|
|