Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117
(1972)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Willem Bossier / Moderne Braziliaanse poëzieIn alle takken van de kunst telt Brazilië - het vijfde grootste land ter wereld naar uitgestrektheid, het achtste naar bevolking - een aantal figuren die ook buiten de grenzen bekend zijn. Van zijn moderne poëzie is er echter het minst doorgedrongen. Dat komt vooral doordat Braziliës taal nog altijd te weinig interesse wekt in verhouding tot haar belangrijkheidGa naar eind1. en vertaalde poëzie nu eenmaal minder aantrekt dan vertaald proza. Dat is jammer, want zonder overdrijving durven we stellen dat dit land een dozijn eersterangsfiguren telt onder zijn nu nog levende dichters. In 1922, op de Week van de Moderne Kunst te Sao Paulo, deed het ‘modernisme’ in Brazilië een brutale inval. Het werd een beeldenstorm tegen het academisme, zoals in vele landen rond die tijd: een zelfde behoefte tot scandalizeren, een zelfde wemeling van -ismen en manifesten, een zelfde drang naar experimenten en avonturen. Aan die verschijnselen is dus niets specifiek Braziliaans. Behalve dat de literaire clans aangepaste namen kregen: ‘Groen-Geel’ (naar de kleuren van de Braziliaanse vlag), ‘Pau-brasil’ (naar de houtsoort die zijn naam aan het land heeft gegeven), de ‘Mensenetersbeweging’ met als leuze ‘Tupi or not Tupi’ (naar de naam van de belangrijkste groep Indianenstammen)... Na die storm is een aantal dichters weer tot bedaring gekomen en kregen enkele traditionele waarden weer burgerrecht. Daarnaast werden andere vernieuwingen verder doorgedreven. Maar één ouderwets monument was voorgoed neergehaald: de retoriek. Ook dat is een overal bekend verschijnsel. Maar wat is er dan wel specifiek in de ontwikkeling van de Braziliaanse poëzie sinds 1922? Dat dienen we te zoeken in wat niet verloren is gegaan in het orkaan van 1922. Of beter gezegd, in hetgeen het modernisme in ere heeft hersteld, tegen de parnassiaanse tendens van de vorige generaties in. Van de eerste jaren na de ontdekking af, door de koloniale en imperiale tijd heen, over de onafhankelijkheid, de afschaffing van de slavernij en de oprichting van de republiek heen, loopt er een rode draad door | |
[pagina 109]
| |
de Braziliaanse poëzie: bijna nooit heeft ze in het teken van de kunst om de kunst gestaan. Braziliaanse dichters zijn meestal ook mannen van actie of denkers geweest, te beginnen met de eerste zendelingen zoals de dichter, grammaticus van Indianentalen en bestrijder van de slavernij José de Anchieta. De poëzie is altijd een terrein bij uitstek geweest voor het zoeken naar een eigen wezen, voor de ontwikkeling van een nationaal zelfbewustzijn, voor een afrekening met het expatriëringscomplex en bepaalde oude, Europese tradities.Ga naar eind2. Land en volk zijn ook heel anders dan de oude bakermat. De taal is nog vrijwel de enige band, en dan nog!... Het eigene wordt sterk beklemtoond door een systematische verheerlijking van de natuur, het Braziliaanse landschap, en van de kleurling die, in de ontzaglijke smeltkroes van Amazone tot Rio Grande do Sul, van de Brazilianen een nieuw mensentype heeft gemaakt. In 1922 hebben we waarschijnlijk voor het eerst een duidelijke uiting gehoord van een gevoel van volwassenheid. Vele programmapunten van de moderne kunstrevolutie konden niet anders dan hier in een uitzonderlijk vruchtbare aarde vallen: het zich-losmaken van verstarde doctrines en tradities, de cultus van de improvisatie, de drang naar oorspronkelijkheid tot elke prijs, de fenomenologische benadering van de hedendaagse werkelijkheid... In dit opzicht werd gesproken van een tweede ontdekking van het land: de ontdekking door zichzelf. In Brazilië is dat verschijnsel dus recent. In andere landen viel de ontdekking van de eigen ziel samen met de romantiek. Reeds in de middeleeuwen heeft ‘la douce France’ zichzelf ontdekt en ook toen heeft zich dat weerspiegeld in de poëzie. De moderne poëzie in Brazilië is dus Braziliaans meer naar de inhoud dan naar de vorm, en modern meer naar de vorm dan naar de inhoud. De bekendste illustratie van dat alles vinden we in het lange gedicht ‘Brasil’, geschreven in 1926 door Ronald de Carvalho,Ga naar eind3. dat a.h.w. het lijfstuk is geworden van iedere gecultiveerde Braziliaan. Stijl en techniek herinneren aan Walt Whitman, maar typisch zijn geest en inhoud: Ik hoor de zware, barbaarse melodie van d'Amazone,
Opwaarts hollend in de wasem naar de kale rotsenkroon,
Stampend met hun natte poten in de morgen,
Groen van luchtbellen en druppels.
Ik hoor de zware, de barbaarse melodie van d'Amazone,
De melodie van trage stroming als van dikke olie
Die maar rijst en rijst en 't slijk likt van de modderpoelen,
Wortels bijtend, eilanden vooruitstuwend,
| |
[pagina 110]
| |
En tegen d'oceaan gaat aanbeuken als tegen een gevelde stier,
Doorstoken door de dolken van de takken en de twijgen.
Ik hoor de aarde kreunen in de gloeiende ingewanden van 't Noordoosten,
Aarde die de bronzen voetzool van de cangaceiro schroeit,
Poederaarde, geselend stuivend langs de wegen van Juàzeiro.
Ik hoor de dorre korsten kraken, blakend in het vlakke Crato...
Ik hoor het persen van het suikerriet,
Ik hoor de honing klokken in de schalen,
Ik hoor het druipen in de potten van de rubbertapper.
Ik hoor de hakken paden banen.
Ik hoor het doorzagen van stammen...
Ik hoor geheel Brazilië zingen, gonzen, schreeuwen.
Schommelende hangmatten,
Fluitende sirenen,
Fabrieken die knarsen, kloppen, huilen, hijgen, krijsen, snorken.
Ik hoor stukspringende buizen, draaiende kranen,
Slaande raderen, daverende pletrollen.
Ik hoor 't rumoer van hoogvlakten en pampa's:
Bellen, gehinnik, geloei en geblaat.
't Gelui van klokken, 't geknetter van vuurwerk:
Ouro Prêto, Bahia, Congonhas, Sabará...
In de Beurzen dreunen papegaaien cijfers af.
Ik hoor 't gekronkel van de straten onder wolkenkrabbers,
De spraak van alle rassen,
Door 't getij der haven in de wildernis gegooid...
Maar boven alles
Hoor ik de zang van je wiegen, Brazilië,
Je wiegen waar, met druppels melk op het gelaat,
Bruin van huid, vol zelfvertrouwen,
De mens van morgen sluimert.
Tegelijkertijd getuigen deze passages van nog een andere karaktertrek van de moderne Braziliaanse letteren: het regionalisme. Er is niet enkel één Brazilië, dat van de rest van de wereld verschilt: er zijn verschillende en verscheidene Braziliës, van het noordwestelijke oerwoud (meer dan de helft van het land, maar bewoond door een twintigste van de bevolking) tot het reeds vrij goed ontwikkelde zuiden (een tiende van het land, voor een derde van de bevolking). Dergelijke contrasten hebben gevolgen op alle gebied. Er is wel een nationaal maturiteitsgevoel en een soort van psychische grootste gemene deler, | |
[pagina 111]
| |
maar de regionale verschillen blijven aanzienlijk. Nu dient ‘regionaal’ begrepen te worden naar Braziliaanse maatstaven: het gaat om hele staten in een half subcontinent... ‘Nationalisme’ en ‘regionalisme’ kunnen in de oren van Europeanen misschien een pejoratieve bijklank hebben. In de Derde Wereld wordt dat echter opgevat als een positieve benadering van de werkelijkheid en het affirmeren van een eigen karakter. Ons lijken die termen misschien verbonden met verouderde kunstpatronen. Maar dat is niet overal ter wereld het geval. Hebben nationalisme en regionalisme Bela Bartók belet een der sterkste toondichters van onze eeuw te zijn? Op het gebied van levensbeschouwing valt onmiddellijk het syncretisme op. Het ‘grootste katholieke land ter wereld’ is ook dat van macumba en candomblé, animistische ritussen waarin blanken niet minder geloven dan kleurlingen en halfbloeden. Denken we maar aan de vele brandende kaarsen op de lange stranden van Rio en van Bahia, aan de bloemen die in de golven worden geworpen ter ere van Iemanjá. Ook de geschiedenis van de sertao, de tropische steppe, is doorspekt met ketterse sekten die ‘beatos’, verlichte profeten, volgden en die soms tot de laatste man werden uitgemoord door leger en politie. Deze animistische geest vinden we duidelijk terug in de letteren. Soms spelen Iemanjá, Janaina, Ogum, Xangô, Oxalá en Exu expliciet een actieve rol. Op andere ogenblikken treden ze nameloos op, zoals in dit eenvoudig gedicht van Ascenso FerreiraGa naar eind4.: Kom niet zo tot mij, Maria.
Neen, kom liever niet.
De Volle Maan heeft zoveel kracht, Maria!
De Maneschijn was ons altijd noodlottig.
De wind, die blaast met kracht.
En krachten schuilen in het water:
Kijk naar 't getij.
En krachten zitten ook in ons verborgen,
Krachtiger wellicht dan in het water.
Kom niet zo tot mij, Maria.
Neen, kom liever niet.
Krachten schuilen in het water,
Krachten in de wind,
En krachten, diep in ons verborgen.
De Volle Maan heeft zoveel kracht, Maria.
De maneschijn was ons altijd noodlottig.
Nu we weten dat kunst-om-de-kunst eerder zeldzaam is in Brazilië, op | |
[pagina 112]
| |
enkele parnassiaanse figuren na, zal het ons niet verwonderen dat de Braziliaanse poëzie vaak de sociale werkelijkheid van dit harde continent weerspiegelt. Volgend kort gedicht bijv. zegt het essentiële van wat over het Braziliaanse platteland kan worden gezegd. Het is van de hand van Ferreira de LoandaGa naar eind5. en het heet ‘De Vogelverschrikker’: Met zijn hak op zijn schouder,
In het middelpunt der aarde,
Staart Joao naar de vlakte.
Dromend.
Hij heeft honger. Hij heeft wormen.
Hij heeft één wens, die hij nog niet vertolken kan,
Maar hij zál het kunnen: opstand.
De zon gaat onder en koelt af.
De schaduwen in 't maïsveld
Hollen gelijk hongerige hazewinden.
Het wordt nacht.
Merkwaardig is hoe Manuel Bandeira,Ga naar eind6. de in het buitenland bekendste Braziliaanse dichter - die nochtans verre van geëngageerd is - een in vele opzichten gelijkaardig gedicht heeft geschreven: een zelfde thema en een bijna zelfde procédé. Het grote verschil is dat dit gedicht een stadsatmosfeer weergeeft. Ik zag gisteren een dier
Bij de afvalemmer van de binnenkoer.
Het zocht eten tussen d'afval.
Het bekeek niet eens hetgeen het vond.
Het besnuffelde het niet.
Het verslond het maar, vraatzuchtig.
Dat dier was geen hond.
Dat dier was geen kat.
Dat dier was geen rat.
Dat dier was - lieve hemel - een mens.
In zulke maatschappij is pessimisme begrijpelijk. Die reactie vinden we het meest bij spiritualistische dichters. Ze is geen overwegende strekking in de Braziliaanse gevoelswereld. Zelfs de sertao heeft een overwegend opgeruimde volksmuziek. Tot een toppunt van pessimisme is Murillo MendesGa naar eind7. geëvolueerd: Diep en pijnlijk,
Uit de wolken van de hel
Is opgedoemd mijn lotsbestemming.
Ik heb geen grootheid gehad,
| |
[pagina 113]
| |
Noch aanleg voor het leven.
In deze machinale nacht,
Alleen getuige van de oorlog,
Zonder verleden noch toekomst,
En hatend het heden,
Bevind ik mij in 't aanschijn
Van het standbeeld van het stof,
Doelloos, wachtend
Tot de hand van de Schepper
Uiteindelijk mij neer zal slaan.
Deze dichter was in zijn jeugd een soort van Braziliaanse Jacques Prévert. Gaandeweg werd zijn humor ondeugend, zijn ondeugendheid bitter, zijn bitterheid zwartgallig. Halverwege in deze ontwikkeling bevindt zich bijv. deze passage: Het grote wonder
Was de verdwijning van de Heilige Maagd.
Had ik maar te Lourdes kunnen zijn
Toen de Heilige Maagd verdween!!
Het schrikwekkende bewustzijn der verlatenheid,
D'oneindige wanhoop
En de weemoed naar Haar
Zouden mij voorgoed hebben gered.
Meer wereldse dichters kunnen ook moedeloos zijn, maar het is dan één der uiterste polen waartussen de Braziliaanse ziel zich beweegt. In de muziek is dat goed hoorbaar bij Villa Lobos. In de poëzie vooral bij Manuel Bandeira, wiens leven een strijd tegen een erge ziekte is geweest. Ook zo was de dichterlijke loopbaan van Bandeira een duel van neerslachtigheid en levenslust. Alleen die strijd heeft hem als mens overeind kunnen houden en heeft hem als dichter zijn nationaal aureool geschonken, want die versatiliteit is nagenoeg een nationale karaktertrek. Als je 't geluk van de liefde wil smaken,
Vergeet je ziel.
De ziel verknoeit de liefde.
Alleen in God kan de ziel voldoening vinden.
Niet in een andere ziel.
Alleen in God - of buiten de wereld.
Zielen zijn onmededeelbaar.
Laat je lichaam met een ander lichaam overeenstemmen.
Want lichamen, die kùnnen overeenstemmen.
| |
[pagina 114]
| |
Maar zielen niet.
Geheel andere temperamenten, de geboren optimisten, bekijken de Zuidamerikaanse realiteit op een luchtiger en toch even doordringende wijze. Zo iemand is Ledo IvoGa naar eind8.: Op de lagere school zag Ivo de druif
En hij leerde lezen.
Als jongeling zag Ivo Eva
En hij leerde beminnen.
Als volwassene zag Ivo de wereld,
Waarin te eten en te drinken is.
Zekere dag, op een muur,
Ontcijferde Ivo de les van het plebs.
En hij leerde zien.
Zag Ivo de vogel? Zag Ivo het ei?
In 't nieuw ABC-boek zag Ivo de staking,
zag Ivo het volk.
Het kon niet anders of het oerwoud moest Braziliaanse moderne dichters inspireren. Niet terwille van een gemakkelijk exotisme, maar om zijn bevreemdende krachten, die bijzonder in de smaak van onze tijd vallen. Daarin is de bundel ‘De Slang Norato’ van Raul BoppGa naar eind9. een meesterwerkje. De dichter doodt de beruchte slang, kruipt in haar vel en dwaalt door het woud, geducht en geëerd, op zoek naar een doel dat hem obsedeert: de dochter van de Indianenkoningin Luisa. Het gevoelsleven van de dichter, het oerwoud en Indiaanse en caboclo-legenden worden betoverend door elkander gestrengeld. Slapeloos is het onmetelijke woud.
Dommelige bomen geeuwen.
Ach, wat is die nacht verdroogd!
Het water van de stroom is weggebleven.
Ik moet voortgaan.
Ik verdwijn zonder richting in de diepte van het woud,
Waarin oude, topzware bomen knikkebollen.
Van alle kanten wordt mij toegeroepen:
- Waar ga je heen, Slang Norato?
Drie jonge boompjes heb ik hier, die op je wachten.
- Ik kan niet.
Vandaag nog ga ik slapen met de dochter van de koningin.
De rotte adem van dit bos baart slangen.
Als dwangarbeiders zwoegen schrale stromen.
| |
[pagina 115]
| |
De sidderende stroming bij de oevers
Ontbolstert ziekelijke modderpoelen.
En tandeloze wortels kauwen slijk...
De wind is verhuisd.
Achter de poelen vol aningabloemen
Komen mijlen bossen samen.
Een gefluit verschrikt de bomen:
De stilte is gekneusd.
Hier valt een stuk droog hout: poem!
Een kreet doorkruist het woud.
In hoge takken intrigeren de lianen
En grijpen tegenwerkende boompjes.
Stemmen dringen door.
In 't diepste van het woud
Piept de jurucutu.
En toch kan ik niet blijven.
Vandaag nog slaap ik met de dochter van de koningin.
Het oerwoud is één stuk van noordelijk Brazilië. De sertao van het Noordoosten is het andere stuk. Hier is alles lyrisch, arm en prachtig, zegt Jorge Amado. In het beste geval regent het vier maanden aan een stuk; daarna niets meer. Dan worden schorsen van bomen gegeten en worden vogels neergehaald met slingers. Geraamten van runderen bedekken de oevers van droge beddingen die eens beken en rivieren waren. Zelfs hele partijen cactussen overleven de droogte niet. Die wereld treedt tot ons uit het werk van tal van dichters. De grootsten onder hen zijn Jorge de Lima en Joao Cabral de Melo Neto. Over beiden schreven we reeds elders.Ga naar eind10. Dat het wortelen in een regionale werkelijkheid geenszins een beletsel is om hogere, algemeen menselijke sferen te bereiken, bewijst wel volgend sonnet van Jorge de LimaGa naar eind11.: Welke ook de regen van die vlakten zij,
We leven in verwachting van de zomers.
En dan, bij 't vallen van de avonden met hun getrouw bedrog,
Dan zullen we de dromen liefhebben die overbleven, koel.
Maar als niet opdaagt wat we dromen
En als d'onsterfelijke nesten ledig blijven,
Dan zullen er ten minste aan die kant
De vogels zijn die wij ons inbeelden.
Gelukkig wie met zangen zich verbergt
en meent ze in zijn eigen bek te hebben
en aan de andere bek met zangen antwoordt.
| |
[pagina 116]
| |
En ziende rondom zich de vreselijkste schouwspelen,
In staat is zijn ontpluimde vleugels te bekijken
En zich te vergenoegen met de geheime veren.
Minder vreemd dan de poëzie uit het oerwoud of uit de hallucinerende en gehallucineerde sertao komt ons de poëzie uit zuidelijk Brazilië voor. Ze baadt eerder in een stadsatmosfeer: kosmopolitische alledaagsheid, chaotische levensdrang, onvoldane avontuurlijkheid, vervreemding en angst... Typisch in die zin is het werk van de grote baanbreker en paus van het Braziliaanse modernisme Mário de AndradeGa naar eind12.: De hoofdkerk van Sao Paulo
Geraakt niet af -
Gelijk mijn ziel.
't Is een afschuwelijke kathedraal,
Gemaakt uit fraaie stenen -
Gelijk mijn ziel.
De hoofdkerk van Sao Paulo
Ontstond uit behoefte en nood -
Gelijk mijn ziel.
Het is een heilig en een werelds bouwwerk,
Met nieuwe en met oude stenen -
Gelijk mijn ziel.
Eens zal ze af zijn,
Maar nadien zal z'ook vergaan -
Gelijk mijn lichaam.
En mijn ziel (onzaliger gedachtenis)
Zal boven de mensen spoken,
Havenloos.
Hier zijn we ver van de slang Norato, van de geheimzinnige en beklemmende krachten van noordelijk Brazilië. Op de plaatsnaam na, is hier niets typisch Braziliaans. Maar ook dit is een Brazilië: nieuwer, meer naar de toekomst gericht. Ook Carlos Drummond de AndradeGa naar eind13. past helemaal in die sfeer. Hij is ook de universeelste onder de Braziliaanse dichters. Wat in volgend stuk wordt uitgedrukt, kan overal worden ervaren. Klara wandelde de tuin door, met de kinderen.
Er hingen groene luchten boven 't gras.
En onder de bruggen was 't water goud.
Andere dingen waren blauw of roze of oranje.
Politieagenten glimlachten.
Er reden fietsen.
| |
[pagina 117]
| |
Het kind liep een vogeltje na over 't gras.
De hele wereld, Duitsland, China, alles was kalm rond Klara.
De kindren keken naar de hemel: dat mocht.
Mond en neus en ogen waren open: er was geen gevaar.
De enige gevaren die Klara beloerden
Waren griep, hitte en insekten.
Klara's enige vrees was de tram van elf uur te missen.
Slechts nu en dan liet een brief op zich wachten.
En alle dagen nieuwe kleren dragen, dat kon nou eenmaal ook niet.
Maar ze wandelde de tuin door, in de morgen!
Er waren tuinen in die tijd, en ochtenden!
Ex-president Juscelino Kubitschek, de beroemde vader van de nieuwe hoofdstad Brasilia, zei eens: ‘Wij zijn gedoemd tot grootheid.’ Het is een moeilijk programma voor een land uit de Derde Wereld. De hindernissen voor ‘de verenigde staten van de 21ste eeuw’ zijn ontzaglijk. De huidige situatie van Juscelino Kubitchek zelf toont het al ruimschoots aan. Maar dat programma is alvast verwezenlijkt op één gebied: het gebied van de kunst, van de poëzie in het bijzonder. Want dat zijn nu eenmaal terreinen waarop een kerngezonde drang naar grootheid zich ongehinderd kan uitleven, zonder al te gevoelige nadelen van de onderontwikkeling. |
|