| |
| |
| |
De laatste ronde
Weekend van ons tijdschrift
Het jaarlijks weekend van ons tijdschrift zal ditmaal plaatshebben op 27 en 28 mei a.s., zoals gewoonlijk op het K.A.J.-domein te Dworp. Nadere bijzonderheden zullen later meegedeeld worden. Wie in de vorige jaren geen uitnodiging ontving en belangstelling heeft om het weekend bij te wonen, kan van nu af een kaartje schrijven aan de heer H. van Gorp, Bleydenberglaan 34, 3010 Wilsele; hij ontvangt dan te gepasten tijde alle nodige inlichtingen, die overigens ook via ons tijdschrift zullen worden meegedeeld.
Redactie
| |
Televisiereclame of reclametelevisie?
Waar houdt informatie op en begint publiciteit of propaganda? Een vraag vol ergernis en zenuwen.
Men kan natuurlijk stellen dat informatie dat is wat moet bekend gemaakt worden omdat het voor een democratisch functionerende maatschappij noodzakelijk is dat het bekend gemaakt wordt, terwijl publiciteit of propaganda daar beginnen waar men de informatie welbewust gaat manipuleren, of breedvoerig zogezegde informatie verstrekt over dingen die niet bijdragen tot het algemeen welzijn, maar enkel tot de welvaart van enkele individuen, belangengroepen of ideologieën. Het probleem wordt er, zoals u wel merkt, nauwelijks helderder door.
Wat beantwoordt aan een noodzakelijkheid? Terwijl men op de meest pietluttige manier tracht elke vorm van reclame op televisie te weren (er mogen geen extra reclameborden geplaatst worden in voetbalstadions van waaruit een reportage wordt uitgezonden; als in een t.v.-spel grootmoeder door haar neusknijpertje de krant leest, of zich zit te bezatten aan een klein in haar corsage verborgen flesje, zie je nooit welke krant ze leest, of wat ze drinkt), zendt men anderzijds toch onbekommerd een programma uit als ‘Autorama’.
Het is duidelijk dat wie de hierboven gestelde vraag naar de grens tussen informatie en publiciteit wil beantwoorden, niet buiten een analyse van onze maatschappelijke structuren kan, want van het type van maatschappij hangt het uiteindelijk af welke inhoud men zal geven aan het begrip informatie. Dus, bijvoorbeeld, wel ‘informatie’
| |
| |
over auto's. De televisieprogrammatie weerspiegelt duidelijk de in een land geldende normen.
Wat hier, evenals overal elders, natuurlijk wel mag, is informatie over cultuur. Want cultuur, althans dat wat door de officiële instanties tot cultuur geproclameerd wordt, voldoet inderdaad, natuurlijk, uiteraard, vanzelfsprekend, jawel, beslist, ontegensprekelijk aan een Wezenlijke, Grote en Belangrijke Behoefte. Niet dat iemand daar zo direct wat van merkt, maar evenmin zal iemand het hardop durven betwijfelen. Wie een nieuw soort margarine op de markt zou brengen, met naar keuze ingesmeerde smaak van chocolade, ham, kaas of kippepastei komt natuurlijk niet op de beeldbuis, tenzij in ‘Echo’, maar wie een schilderij heeft vervaardigd, wie uit lege conservebussen een beeld heeft samengesteld, of wie een boek heeft geschreven, even natuurlijk wel.
En waarom de producent van een stompzinnige, oervervelende roman wel en die van revolutionaire margarine niet?
Omdat het verkopen van margarine een mercantiele bezigheid is en het aan-de-man-brengen van boeken een culturele?
Dat is natuurlijk onzin. Het boek- en uitgeversbedrijf is een belangrijke factor in onze economie, en net zo op winst ingesteld als elk ander bedrijf. Het enige alibi voor programma's als ‘Vergeet niet te lezen’ is het woord cultuur. Natuurlijk bestaat een dergelijk programma omdat literaire informatie noodzakelijk is, maar het stemt onbehaaglijk te weten dat ergens enkele ambtenaren rustig en beschaafd zitten uit te maken wat cultuur is en wat cultureel belangrijk is. Bovendien vrees ik dat die met publiciteit bezwaarde informatie slechts dan gegeven wordt als zij ongevaarlijk is, d.w.z. weinig informatie geeft over wezenlijke zaken, en bovendien harmonieert in wat van hogerhand als ‘cultuurreservaat’ afgebakend werd.
Sorteert een programma als ‘Vergeet niet te lezen’ effect?
Het wordt door de televisieleiding als vrij onbelangrijk beschouwd en behoort dus tot de typische laat-avondprogramma's. Men heeft nooit een onderzoek ingesteld naar het mogelijke effect, waarschijnlijk omdat alle betrokkenen bijzonder weinig fiducie hebben in het resultaat. De programmaleiders staan sceptisch, al leggen zij er wel de nadruk op dat de uitgevers er vrij veel belang aan hechten een boek uit hun fonds in het programma te krijgen. De uitgevers reageren aarzelend. Misschien heeft het wel effect, maar een golf van bestellingen na een programma werd nooit geconstateerd. De boekhandelaar is iets optimistischer: de dag na een uitzending lopen inderdaad soms wel enkele mensen binnen om het boek te kopen. Vooral als de geïnterviewde niet op z'n mondje gevallen was, niet als een wat introvert schrijver over zijn literaire gezondheid zat te mompelen. Hij kan het boek natuurlijk wel pousseren door het de dagen na de uitzending een opvallende plaats te geven, maar neemt gewoonlijk zelfs de moeite niet. En de kijkers kijken niet als ze niet in literatuur geïnteresseerd zijn, en wie dat wel is vindt het altijd een rot-uitzending, behalve als hij er zelf in zat. Het programma bestaat, en de cultuur is dus aan haar trekken gekomen, en
| |
| |
daarmee basta.
Men moet, ook wat culturele uitzendingen betreft, rekening houdend met de wijze waarop geselecteerd, geconcipieerd en gerealiseerd wordt, wel degelijk spreken van propaganda en publiciteit, die zich verschuilt achter het mom van objectieve informatie. Om het bij ‘Vergeet niet te lezen’ te houden: er worden jaarlijks ongeveer 150 boeken voorgesteld uit een enorme produktie. De keuze wordt mede bepaald door het maatschappijbeeld en dat speelt in het voordeel van die uitgeverijen die volkomen in dat beeld passen: controversiële uitgaven, underground, jonge en alternatieve uitgeverijen worden gewoon genegeerd. Men rechtvaardigt dergelijke duidelijk tendentieuze programma's door ze als ‘cultureel’ voor te stellen, terwijl het hele opzet van de programmatie er eigenlijk op uitloopt werkelijke culturele behoefte, in de zin van: het creatief beleven van zichzelf in deze tijd, af te remmen.
De culturele programma's worden al te dikwijls misbruikt als alibi voor de culturele standing van een in wezen aculturele instelling. Alles wat niet strookt met de maatschappelijke of culturele opvattingen van een zeer beperkt kransje van mensen wordt weggedrukt. De culturele informatie is dus slechts vulgaire propaganda. Niet voor een bepaalde uitgeverij, maar voor de structuren waarin een aantal uitgeverijen het best functioneren.
Dat is een zeer trieste zaak.
Fernand Auwera
| |
British museum (Egypte)
Plots stromen uit een underground
bezoekers, een gids, een meisje.
zwart aangestipt het hoofd
Ik lees voorzichtig hoe zij
van bloemen, lotus, hielden.
Het meisje wijst drie mummies:
Het is alsof ik schreide.
De wachter van de dode zaal
geeft mij de juiste richting aan.
| |
Ochtendpost
In ruimtenood om bij verkiezingen stembureaus onder te brengen, plaatst de Stad Antwerpen in haar Hoge Wijsheid telkenmale ook houten hokjes in de hall van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven. ‘Jullie hebben toch geen bezoekers’, zegt de Opper-Wachtmeester van de plaatsingsbrigade.
De ponskaarten die als oproepings- | |
| |
bevel voor de verkiezingen dienst doen, dragen in het daartoe bestemde vakje de aanduiding: ‘Stembureau nr. 6. Mus. Vl. Cultuurleven, Minderbroedersstraat 22’. In de ochtend van 7 november loop ik even aan; alles blijkt rustig.
Maar de dinsdag daarop is er onder de ochtendpost (brieven van studenten, brieven van leerlingen, brieven van de Hogere, de Middelhoge en de Heel Hoge Overheid) plots een envelop die al door zijn formaat uit de hoop naar voren springt. In onhandige letters staat er als adres op: ‘Mus. Vl. Cultuurleven, Minderbroedersstraat 22, Antwerpen.’ Ik maak het enorme omslag open: er zit een ponskaart in met een oproeping voor het stembureau nr. 6, afgeleverd aan een kiesplichtige ruitenwasser. Op de ponskaart staat met balpen geschreven: ‘niet gekunnen wegens ziekte’.
De ochtendpost is niet altijd even grauw.
Ludo Simons
| |
Het nochtans hoorbaar snikken in de hutten
‘Non val cosa nessuna
i moti tuoi’
(Giacomo Leopardi)
Toen ik weer in Gargnano kwam
vond ik mijn vriend Sandro op bed
met een blind oog en afgesneden oor
‘cobalto’ zei hij met piepende stem
en naast hem stond een zuurstoffles
deze man heb ik heimelijk bewonderd
omdat hij het met al zijn kapaciteiten
gepresteerd had helemaal niets te doen
uiterst intelligent staakte hij zijn studie
en aanvaardde geen enkele verantwoordelijkheid
tenzij voor de volgende fles
zijn broer, links georiënteerd ordinarius in Rome,
begon aan een lezingentoernee op Cuba
dat is 3 dagen nadat ik hem gesproken had
hij piepte met een variant op Leopardi:
‘het is zinloos - we moeten er toch aan geloven’
‘auguri’ en: ‘ciào Martino’
| |
| |
wij hebben hem vandaag begraven
onder de gloeiend hete zon
tussen cipressen op een wijngaardhelling
en het blinkend meer op de achtergrond
na afloop dronk ik met Dino en de anderen
de droge witte van de eigen oogst
en toen ik weg reed zeiden ze:
‘auguri’ en: ‘ciào Martino’
| |
Eigen schoon
In dat welig land van ons een even welig restaurant. De naam: vooroorlogs Keltisch wensdroomkasteel.
Vijvertje, ondergang van zon, apéritif maison. Menu's in folio op perkament, alleen de heer krijgt de prijs-kaart, een raffinement van vóór de emancipatie. Rechts in 't Frans, links in 't Nederlands. Aan beide kanten ‘grive farcie au foie gras’. Een menu is geen vogelgids. Maar Vlaamse kost wordt vertaald: ‘hesp aan het been gegarnierd’. Oer-degelijk germaans ‘gepeperd stuk’, beschaafd germaans ‘kreeft in 't schoon’.
Maar waar de oude bok weer zijn horens toont, is in ‘aanbevolen wijn (tot uitputting)’. Horum omnium fortissimi sunt...
Christine D'haen
| |
Namaak-antiek
De techniek, daar zijn we het allen roerend over eens, heeft ons leven grondig veranderd, soms zelfs vergemakkelijkt. Koffiemalen, om maar eens wat te noemen, kan prima gebeuren door op een knopje te drukken. En reizen is met auto, trein of vliegtuig ook heel wat eenvoudiger geworden dan het wel zal geweest zijn in de tijd van de postkoets, met al die rompslomp van paardenwisselen in afspanningen die pas eeuwen later rustiek zouden worden.
Maar anderzijds heeft de techniek toch niet kunnen verhelpen dat een groot aantal zaken integendeel veel ingewikkelder werden. De administratie bijvoorbeeld lijkt me niet precies vereenvoudigd. En de radio zit ook ingewikkelder in elkaar dan de toeter van de dorpsomroeper. Eigenlijk kan de techniek slechts dat vereenvoudigen wat ze eerst zelf gecompliceerd heeft. En het resultaat blijft dat ons hele levenspatroon een steeds verwarrender indruk maakt. Wat - en dat is beslist geen originele gedachte - ook verstrekkende gevolgen heeft op cultureel terrein. Schrijven is nu moeilijker geworden dan vroeger ooit het geval was. Auteurs met een schrijftechniek en een verbeelding die hen vroeger tot grote meesters hadden gemaakt, komen nu nog nauwelijks aan bod of verdwijnen in de journalistiek. Het blijven, terecht, epigonen. Epigonen van mensen die het terrein hebben verkend en uitgeput.
Ik moest daaraan denken bij de lectuur
| |
| |
van de in boekvorm gepubliceerde novelle In Natura van Paul Koeck (uitg. Walter Soethoudt, Antwerpen).
Vroeger had men deze novelle ongetwijfeld als een pareltje betiteld. Voortreffelijk geschreven, interessant onderwerp, goede structuur, fijn psychologisch doorzicht, het hele rijtje lovende termen is op dit werkje van toepassing. Alleen, nu in 1971, vraagt men zich een beetje bedroefd af, waartoe de inzet van al dat talent geleid heeft. Hebben dergelijke boekjes nog veel zin?
In zijn novelle vertelt Paul Koeck hoe een eenvoudig man door de nieuwe buren, mensen die uit de stad komen, voor het lapje wordt gehouden zolang ze zijn handigheid en werklust kunnen gebruiken, en hoe deze man aan die behandeling grondig kapot gaat, vooral door toedoen van ‘Kindje’, de vrouw, die hem suggereert dat ze niet afkerig is van een slippertje. Dit gegeven werd, zoals gezegd, bekwaam en soms zelfs pregnant uitgewerkt, maar het is anno 71 nog nauwelijks een ‘bijdrage’ tot de literatuur te noemen. De taalcreativiteit is nihil. Er wordt gewerkt binnen het kader van een traditionele verhaalopvatting, zonder ook maar een enkele poging te wagen, hoe schuchter ook, de nog niet geteste mogelijkheden eens aan te boren of op te zoeken. En het is precies dat wat nu telt. Literatuur bedrijven wordt steeds moeilijker naarmate het terrein verder verkend wordt, net zoals het ook steeds moeilijker zal worden nieuwe olievelden te vinden. De crisis in de literatuur is terug te brengen tot dit besef.
Men zou het ook zo kunnen stellen: de literatuur moet haar plaats in onze maatschappij terugvinden. Daar waar ze altijd gestaan heeft wordt ze steeds meer aan het oog onttrokken door film, televisie, dagblad. Slechts de boeken die zoeken naar een nieuwe plaats en nieuwe mogelijkheden van de literatuur, kunnen nog wat te betekenen hebben. Al de andere zouden meesterwerken kunnen genoemd worden, als ze minstens vijftig jaar eerder waren gepubliceerd.
Fernand Auwera
| |
Elegie voor Virginia Woolf
Géén heden meer, geen later,
Alleen een ogenblik tijd dat verstreek,
Een mens die op zich zelf niet meer geleek.
In uw angstwekkend zwijgen,
In uw blik kunnen staren,
Zou hij de muur uwer eenzaamheid
De aanwezigheid van 't dreigend niet...
|
|