te bezinken of onze sluimerende emoties te raken, drukt het levensgevoelen uit van een generatie opgegroeid in een overvloed van niet te verwerken informatie en contacten. Wat men beleeft is niet te structureren, men heeft er geen greep op, men heeft niet eens de tijd of overgave om het in het eigen innerlijk te laten uitgroeien tot een verhaal. Men wentelt rond door een caleidoscoop van indrukken die men tussendoor, als men eens even voor een wit papier met zichzelf alleen is, in telegramtempo inventariseert, vastlegt, inlijst. Vandaar de overvloed aan begripmatige infinitieven, de ingekorte zinsbouw, de overal verspreide dubbele punten als expressie van iemand die vooral voor zichzelf sommige dingen vlug in een paar woorden probeert te omschrijven voor ze in de carrousel van ons moderne levensritme alweer vergleden zijn. Ook de bladspiegel is zo, flardeachtig, schijnbaar structuurloos, ondoorzichtig doorsneden met wit, hoofdletters, cursiveringen, wat onze aandacht voortdurend her en der gooit, net zo warrelig als het moderne verkeer of de reclamespots op de teevee, twee werkelijkheden die de auteur toevallig, of juist niet toevallig, ergens heel suggestief heeft opgeroepen.
En zo heb ik alle verdere ‘verhalen’ van J. Verstraete al getypeerd. Het tweede, ‘Sligo’, is een embryo van het eerste. Ierland weer: ‘Blitzbesuch, Gekronometreerd toerisme’, met zoveel uit te diepen werkelijkheden die men ontmoedigd links laat liggen omdat West-Europa al verdrinkt onder wat in bibliotheken aan bestudeerde, opgeschreven en te kennen dingen is verzameld. Geen overgave dus, geen rustpunt, noch voor het hoofd, noch voor het hart, maar ‘een onhandige troep herinneringen’ en wat men ermee aanvangt: ‘Nee, niet vertellen wat het precies is, omschrijven, de toestand onrechtstreeks laten aanvoelen.’
De volgende twee stukken vormen een even ‘onhandige’ en toevallige greep uit de sfeer binnen ons eigen land, Vlaanderen: een kluwen gekke fantasmata rond een vernissage het ene, een caféavond die uitloopt op een warrelige orgie het andere.
De laatste vier brokken proza verzamelen weer nieuwe ordeloze ‘troepen’ indrukken, uit het postkoloniale Afrika nu. Een onafhankelijkheidsfeest als een goedkoop boerenbedrog door naïef-glimlachende machthebbers georganiseerd; primitieve volksvertelkunst in een inlands dorp; de inventaris van een groep westerlingen door de regering samengebracht in een huis met drie verdiepingen - de enige verhevenheid boven een stad van strodaken en gegolfde platen; of de eindeloze bureaucratische verwikkelingen rond een aangevraagde ver-