teller. De titel vertelt ons immers dat zijn visitekaartje vervalst is: Niksens boek is apocrief. Het is pas in het ‘explicit’ (pp. 137-138) dat de verteller zijn ware identiteit zal onthullen: hij blijkt namelijk ‘de ziener Dragon’ (p. 121) te zijn die in het verhaal zelf een rol speelt. De verteller is dus voor een deel ooggetuige van datgene wat hij in zijn boek weergeeft.
Niksen-Dragon kondigt in zijn voorwoord het tweeledige thema van De Apokatastasis aan: vooreerst cirkelt zijn verhaal rond de figuur van Groll, die hij in zijn nawoord ‘de heidense martelaar’ noemt, en waarvan hij ‘het leven, de verrukkingen, de verdrukkingen en de wanen’ beschrijft. Tevens wordt Grolls verontrustende afkomst gesuggereerd: hij is de zoon van de vrouw Ebra ‘en van geschonken zaad’, aangezien de officiële vader bij impotentie verstek liet gaan.
Het tweede thema is van meer ideologische aard: het betreft de eeuwige tegenstelling tussen de ‘verzadigde mens’, elders ‘de ingezetene’ genoemd, en de ‘afgewekenen’ ‘die niet willen stilstaan in het voltooide, die opzien naar de uiteindelijke vervulling’. Deze tweevoudige thematiek, de oppositie ‘ingezetene’-‘afgewekene’ en de beschrijving van Grolls levensloop zal als het ware vertaald worden in termen van erotiek en seksualiteit: de schrijver Niksen ‘zadelt zijn verlangen om de liefde te berijden.’
Het ‘incipit’ doet nochtans meer dan verteller en verhaal aan de lezer presenteren: het suggereert hem tevens hoe hij de tekst moet lezen, wil hij hem naar juiste waarde schatten. De eerste regels van het boek leveren enkele sleutelwoorden die met een opvallende regelmaat in het eigenlijke verhaal opduiken. En hierin toont Ruyslinck zijn virtuositeit: dat hij een tekst die door een te grote complexiteit in gebeurtenissen en ideeën zijn samenhang dreigt te verliezen, steeds opnieuw in de hand weet te houden.
Een eerste sleutelwoord dat door de schrijver met een verbazingwekkende handigheid aangewend wordt, is de term ‘wederoprichting’ en synoniemen. Reeds in het ‘incipit’ zinspeelt Niksen op ‘de beloofde wederoprichting aller dingen’. De lezer voelt onmiddellijk de semantische geladenheid van dit woord aan. Vooreerst wordt hier duidelijk gealludeerd op de Apocalyps, die tegelijk ondergang en hergeboorte betekent; hier wordt ons een sleutel gegeven voor de enigmatische titel van dit boek: deze kondigt nog vóór het ‘incipit’ het apo-calyptische karakter van Ruyslincks werk aan. Een tweede betekenislaag heeft betrekking op de impotentie van Warik en van diens zoon - dit laatste aspect is trouwens één van de centrale punten