als vanzelf in goede banen geleid wordt. Elke uitbarsting wordt geweerd. Een voorbeeld hiervan is ‘Therapie’ (64) waar de lente, als een dokter voorgesteld, door de dichter wordt opgebeld met de vraag:
‘is het groene medikament
Elders wordt de herfst gepersonifieerd in gesprek met de dichter, als symbool voor de ouderdom. Of er wordt meegedeeld dat de firma ‘K. Jonckheere en zoon / gesticht in 1906’ een lenteaanbieding van ‘Alle merken weemoed / specialiteit heimwee’ te koop heeft (78). Zulke gedichten doen al te artificieel aan om te treffen.
Een ander extreem, dat minder geslaagde resultaten oplevert, vind ik de gedichten, die meer directe, naar het aforisme neigende levenswijsheid brengen, dan poëzie. ‘Wind’ (55) en ‘Op de wijze van’ (30) zijn er typische specimens van.
Een derde categorie misgrepen wordt gevormd door verzen, waar de taalvirtuositeit gratuit wordt, een zelfgenoegzaam spel van klanken en echo's bijv. in ‘Fabel’, over een lampekap:
‘In de grond (in de ruit)
mooier dan haar zijn-schijn’ (75)
Al hebben al die gedichten een eigen charme, volwaardige poëzie zijn ze niet. Die is gelukkig wel ten overvloede aanwezig in het merendeel van de gedichten. Meer dan eens is zij zelfs van uitzonderlijk hoge kwaliteit. Die poëtische kwaliteit is mede te danken aan de bijzondere techniek, die Jonckheere gebruikt om zijn gevoelens uit te drukken. Zelden neemt hij zijn toevlucht tot directe belijdenis of tot abstract en ijl, mysterieus aandoend gemompel. Dat hangt dan weer samen met het gesignaleerde wantrouwen voor mysterieuze en on-aardse geheimenissen. Zijn voorkeur gaat uit naar het concrete. Jonckheere spreekt over dingen die ieder kent en begrijpt, over zijn huis en interieur, de natuur in de omgeving, de bossen en weiden, de nacht en de dag, de vogels, de straat, vrouw en kind, vrienden, reizen. Maar hij slaagt erin die alledaagse dingen zodanig te combineren en te doorleven, dat ze ver boven hun alledaagsheid uitrijzen en de betekenis onthullen