| |
| |
| |
Lucienne Stassaert / Het raadsel leren zien
Interview met Anne Dellart
* ‘Hij vroeg naar de waarde in de wereld van de mens.’ Dat heb je geschreven in verband met pastoor Rina Sterell (Dorp van de dorst) en deze vraag kan men bijna overal in je werk terugvinden. Meestal staat zij in betrekking met een besef van het sacrale en die dualiteit: het ‘weten’ (een besef van de afstand) en het zich-richten naar God geeft aan je werk zijn karakteristieke intensiteit. Wanneer in je gedichten het contemplatieve element overwegend is (buiten de cyclus ‘Afrekeningen’ waar ik niet zo enthousiast over ben omdat het protest hier volgens mij meer uit rancune is geschreven dan uit een innerlijke noodzaak de dingen, door die aanklacht, te willen veranderen) kan men in de romans de vraag naar de identiteit, de wezenlijke bestemming van de mens, en deze om te ontsnappen aan de tragiek van ‘het wilde dier mens’ als een constante ontdekken. Is voor jou het essentiële probleem niet: hoe de kennis verenigen met de mystieke liefde?
...De vraag naar de identiteit, naar de wezenlijke bestemming van de mens is inderdaad een constante in mijn werk omdat zij een constante in mijn leven is. Zij beweegt zich tussen twee polen: enerzijds de vaststelling van een uiterste relativiteit (het feit dat men verzonken tussen talloze vormen van leven, zo menselijk als andere, die aanwezig zijn, geweest zijn, en zullen komen, op dit onooglijke ruimtescheepje dat ons in de kosmos draagt) anderzijds, de ontdekking dat een sterke gedrevenheid tot personaliseren speciaal de mens schijnt te kenmerken. Als je de vraag begint te stellen naar je eigen identiteit, de vraag waar alles mee begint, je identiteit Lucienne Stassaert of je identiteit Anne Dellart of vul maar in, dan kun je niet meer ophouden, die vraag voert je regelrecht naar de vraag van je identiteit als mens. Het antwoord dat je daarop kunt krijgen is, vermoed ik, zeer betrek- | |
| |
kelijk. In verhouding tot het ontzaglijk complexe ding dat het leven is, zijn onze zintuigen en is onze intelligentie veel te beperkt om een echt stralend en totaal antwoord te kunnen vinden. Ons bevattingsvermogen is beperkt en verblind door het feit dat we zijn wie we zijn: mens. Als we merken dat onze reukzin bijv. in merkelijke mate achter staat bij die van een kat of een hond, om maar iets te noemen, dan kunnen we in elk geval daaruit besluiten dat wij daardoor alleen al de wereld niet totaal vatten. Zo zijn wij haast op elk gebied ontoereikend vergeleken met... dat is nu eenmaal onze conditie. Doorloop nu ook maar alle puur geestelijke gebieden, hoe scherp sommige intelligenties zich ook manifesteren, precies door het feit dat zij door dit of dat lichaam gedragen worden hebben zij deze of gene beperking. Ten opzichte van het bestaande komt het mij voor dat wij als mens met al onze schittering in de positie van een mol tegenover het daglicht staan.
Meer dan puntwaarde hebben wij als individu in de totaliteit van het bestaande niet. Maar wij zijn wel het puntje waardoor het bestaande naar zichzelf kan kijken, ik bedoel: onze mogelijkheid tot bewustwording, lees: onze mogelijkheid tot vrijheid, in die richting moet het liggen.
Je diagnose als zou ‘hoe de kennis te verenigen met de mystieke liefde’ mijn essentiële probleem zijn, is misschien waar, misschien ook niet. Het is waar dat ik aan inzicht (meer dan aan kennis) zeer veel belang hecht en dat ik het belangrijk vind voor een mens zijn ‘vermogen tot leren’ niet te verliezen, dat ik wil leren liefhebben - want liefde leert men, het is een hoge cultuur - voor wie ver genoeg gaat zal alles wel één worden. Maar het verbaast me dat je meent dat de cyclus ‘Afrekeningen’ uit rancune geschreven is, ook dat je als definitie van, laten we het ‘tolerabel protest’ noemen, schijnt te geven: ‘wat geschreven is uit een innerlijke noodzaak de dingen, door die aanklacht te willen veranderen.’
Laten we eerst stellen dat ik geloof dat men alleen zichzelf enigszins kan veranderen en pas langs zichzelf de dingen. Wat nu die rancune betreft: ik weet niet of je ooit al eens nagenoeg alleen gestaan hebt tegenover de veroordeling en de praatjes van een aantal ‘weldenkenden’ en geleefd hebt in de vrij giftige sfeer die ontstaat wanneer zowat iedereen in je omgeving ‘zondaars buiten’ denkt, ik bedoel die sterke afkeer van intolerantie en afstoting, niet omdat je iemand enig kwaad zou hebben berokkend maar eenvoudig omdat je bent wie je bent. Welnu, ik ben er wel doorheen gegaan en ik ben niet gevlucht (ik beschouw dat overigens niet als een verdienste), ik kan je dus
| |
| |
wel zeggen wat je in zo'n periode allemaal ervaart. Het komt erop neer dat je alle krachten in jezelf moet mobiliseren om een soort (broze) onkwetsbaarheid te ontwikkelen, dat je een scherpe diagnose moet maken ook telkens, zowel van de anderen, zoeken wat hen drijft, als van jezelf, proberen je menselijkheid niet te verliezen, het kunnen uithouden om gewoon jezelf te zijn. Ik kan je verzekeren dat het een tijdje duurt eer je kunt schrijven: ‘en toezien met de droom tussen de tanden’... ook dat gevecht leidt naar zelfkennis.
Daar heeft rancune niet zoveel mee te maken. Wel een samentrekken van alle krachten op het ‘zo wil ik zeker niet zijn’, niet omdat je personen verwerpt maar wel de ‘burgerlijkheid’ in die personen. Je zal zeggen dat de distinctie theoretisch is, ze is het niet: ik verwerp evenzeer de burgerlijkheid in mezelf. Maar in het schrijven personaliseert men noodzakelijk. Dat is bijv. ook het geval in Protest om Eva. Het gaat echter niet om personen, het gaat om aanwezigheden. Mede daarom is ‘Protest’ door heel wat mensen verkeerd begrepen. Als men het leest moet men een geest lezen, geen verhaal.
* De natuur betekent meestal een geruststellende aanwezigheid, een bewijs van de realiteit van God. (Ik citeer: ‘Het raam schenkt haar een landschap, zij zoekt het op als een dorstig beest.’ - De mistgrens) Met de anderen blijft het dilemma van hun realiteit onopgelost (‘Ik weet niet of mijn liefde liefde is en mijn haat haat’... - De mistgrens) omdat je je ten zeerste bewust blijft van je eigenwaarde en van de absolute geldigheid van de andere zijn recht op vrijheid, op onderzoek. Dat ‘recht op onderzoek’ typeert je als een bijna-bezetene. Is dat soms de reden dat je jezelf als ‘heks’ herkent? Hier haalt (weer!) het geloof je uit een rechtstreekse wanhoop: de mysterieuze overtuiging van onkwetsbaarheid (die vele van je personages bezitten) corrigeert zich enigszins met het vermoeden dat: ‘de enige juiste houding wel het erbarmen zal zijn...’ - Protest om Eva. Is het meer dan een vermoeden?
...Het is waar dat mij dit typeert: het recht op vrijheid, op onderzoek, zo voor mezelf als voor de anderen, en ik ben mij bewust van botsingen die hieruit te voorschijn kunnen komen, maar ik zie het ook als het enige middel om tot meer klaarheid en eenvoudiger leven te komen.
Ik probeer te worden wie ik ben, lees eventueel ook: ik probeer te weten wie ik ben. Dat recht op vrijheid hangt met het recht op onder- | |
| |
zoek ook in deze zin samen dat men alleen binnen zichzelf vrij kan worden. Vrijheid is een weg tegen het egoïsme in. En precies een dergelijke weg moet niemand je voorschrijven, die loopt voor iedereen anders, intolerantie is dwaasheid. Men kan alleen voor zichzelf intolerant zijn, in deze zin dat men zichzelf moet dwingen steeds opnieuw zijn motieven te onderzoeken. Precies in verband met het gedicht: ‘heks is mijn naam’ heb ik achteraf ontdekt dat ik er een archetype in heb uitgedrukt, indien je wil de zwarte kant - en lees zwart niet als een morele kwaliteit maar als tegengesteld aan wit - van het vrouw-zijn. Het vers heeft zijn pendant in het kariatide-gedicht dat ook voorkomt in de bundel Enigme en dat de witte kant uitspreekt. Naast het behoeden, het leven-geven en het leiden zit er in het vrouwelijk wezen in essentie ook deze destructieve kracht als een noodzakelijk en logisch tegenwicht. Het gedicht is ontstaan uit de tragische ervaring van deze destructiekracht als mogelijkheid in mezelf en in het vrouw-zijn zelf...
Of nu ‘mijn liefde liefde is en mijn haat haat...’ Evenmin als men de wereld kan vatten, kan men zichzelf vatten, kent men zichzelf. Zolang als men van zijn persoonlijkheid alleen het buitenste strakke laagje gezien heeft, zit men in een grenzeloos verstarde gedachte omtrent zichzelf, laten we zeggen: in de volslagen illusie. Nu is er waarschijnlijk geen ding waar wij ons zoveel illusies over maken als over onszelf, gevolg: geen ding dat we zo slecht kennen. Een mens is weinig minder dan een universum op twee voeten; de naam die hij aan de dingen in zichzelf geeft is een voorlopige naam voor een voorlopige ontdekking; waar hij constant voorkomt is het een keuze of een harnas. In het eerste geval schept hij waarschijnlijk zichzelf, in het tweede is hij gestold in de moulering van zijn angsten. Misschien ervaar ik dit zo sterk omdat ik een vrouw ben.
Dat ‘de enige juiste houding wel het erbarmen zal zijn...’ is inderdaad meer dan een vermoeden, het is een zekerheid, het weze er dan één met vele facetten. Het erbarmen is een teken van innerlijke sterkte, men kan het zich slechts permitteren als men zichzelf in zijn rancunes overwonnen heeft. Misschien hangt dit inderdaad samen met ‘die mysterieuze overtuiging van onkwetsbaarheid’... Er bestaan veel soorten onkwetsbaarheid - tijdelijke onkwetsbaarheden. Er is die van de jeugd, van het verliefd zijn, van het kind geborgen in zijn thuis, van de man in de volle kracht van zijn leven aan wie niemand schijnt te weerstaan, een moment. Het zijn voorbijgaande onkwetsbaarheden. Er is ook een die nadien komt, na het verdriet, na de kwetsuren: de
| |
| |
stille glimlach.
En hoe die twee nu samenhangen? Laat mij je een passage uit de Bhagavad-Gîta aanhalen. Op het ogenblik dat een machtig leger in slagorde tegen hem optrekt wordt Arjoena bang en hij beroept zich op de ‘liefde’ en de geweldloosheid om niet te moeten vechten. Krisjna zegt hem: ‘Je spreekt als een wijze maar je daden verraden je en tonen je schijnheiligheid: sta op en vecht.’
Ik denk dat wie zwak is moet vechten, ook al is zijn strijd ogenschijnlijk dwaas. Maar hij moet weten dat hij het kanaal van het erbarmen moet openhouden, want dat het beter is deernis te hebben dan hard te zijn. Het leven vraagt je nooit naar je kwetsbaarheid. Maar wie sterk is moet zich om de kwetsbaarheid van de anderen bekommeren. Voor hen is het gevecht een gruwel. Ik denk dat dit een valabele ethische regel is. Men kan slechts prijsgeven wat men bezit. Er bestaat, los hiervan, ook een eigenaardige wisselwerking tussen jezelf, ongenadig objectief bekeken (als naastbijgelegen terrein voor de kennis van de mens in het algemeen) én jezelf als subjectieve ervaring van binnenuit. Er zit een eigenaardige, alles omverhalende levenswil in de mens, een vitaliteit ondanks alles. Niemand die gezond is gelooft eigenlijk dat hij kan sterven. Ja zeker, het wordt wel vaak gezegd, er is niet veel nodig - een minieme scheikundige reactie bijv. in je lichaam - om je in een plots totale en bodemloze levensangst te storten, maar bijna tot in je angst toe ben je gedragen door een vreemd ongeloof in je eigen vergaan.
* De herkenning, het aanvaarden van een geloof brengt je ertoe een nieuw dualisme in jezelf te ontdekken: aan de ene kant zeg je: ‘hoed U voor kerken’ én poneer je voor: ‘het kristendom als de zuiverste kristallisatie van menselijkheid. Als groei naar ontvankelijkheid vooral... het moet zoiets zijn als een begin maken met de leer der alchemisten. Haar op zichzelf toepassen... - Protest om Eva. Je knoopt dus in feite aan bij Kierkegaard: het totaal persoonlijk-subjectief beleven van God (wat doen we dan met de officiële kerk?). Dat ik zo het accent leg op het geloofselement lijkt mij onvermijdelijk: staat de literatuur voor jou niet in functie van die vraag? Ik meen echter in je laatste werk een verschuiving te bemerken: het accent valt in Protest om Eva veel meer op de vrijheid. Daarom zou het mij niet verwonderen indien je, in een volgend werk, deze lijn nog verder zou doorvoeren.
Ken je het tijdschrift ‘Exodus’? Daar zijn een groep gewezen priesters
| |
| |
aan het werk die tot en met sociaal geëngageerd zijn. Om aan een soort christelijk ‘defaitisme’ te ontsnappen, lijkt mij deze houding de enige juiste...
...Er staat vlakbij ‘hoed U voor kerken’: Mijd elke ideologie, sluit U nooit aan bij Heil Hitier of Leve De Gaulle’, met andere woorden: ‘hoed U voor elke vorm van kerk.’
Niets kan zo beperkend en dodend zijn voor de geest als om het even welke vorm van geïnstitutionaliseerde kerk. Ik heb dat aan de lijve ervaren. Op een gegeven moment in mijn leven is de wrevel hierom in mij zo groot geworden dat ik in een daad van welbewust protest een wierookvat heb gekocht en bij mij thuis aan de muur gehangen, een symbool van mijn vrijheid dat ik zou kiezen wat ik vereer en dat ik alleen zou vereren wat de moeite waard is, in geen geval van buiten opgedrongen kletsika. Ga het maar na: wie verstard is in een kerk heeft het vermogen verloren om de geest te ervaren, ziet alleen nog uiterlijkheden, kan nooit door de vorm heen, het wezen zien. Maar het leven is vloeiend en stromend, hetzelfde leven, dezelfde geest, hetzelfde wezenlijk belangrijke kan zich in talloze vormen manifesteren.
Zij roepen: verraad, verraad! omdat zij de hele kerk geïdentificeerd hebben met wat zij toevallig denken, durven geen open confrontatie aan omdat zij op de lemen voeten van hun verstarring staan, zij die zich kerk noemen, de prelaten, de abten, de bisschoppen, de paus en de nonnen - of ze nu verkleed zijn in leek of niet, en die niets anders buiten zichzelf kerk noemen alsof de eerste de beste slijkplas verkondigt dat hij de zee is.
Toch schrijf ik de kerk niet af. Kerk is voor mij een levende conceptie, geen starre instelling, ik geloof dat ik sterk geboeid ben door het evangelie, zoals ik ook sterk geboeid word door wat wij ‘de heilige boeken’ der volkeren noemen. Er kan geen tegenspraak zijn in het wezenlijke, waar ook ter wereld. Ik denk dat de kerk, voor zover zij zich ‘instelling om de leer zuiver te bewaren’ noemt, geestelijke ‘staatvorming’, zo je wil gewetens (en dus mensen) moet vrijmaken, niet kluisteren, liefde brengen. Als we nu katholieke kerk praten: wat ik ervan zie aan machtsmisbruik en aan kortzichtigheid, vind ik een schandaal. Maar het zou dwaasheid zijn terwille van een nogal barre verschijningsvorm hier en nu, het concept kerk af te schrijven en te verwerpen. Ik voel mij deel-uitmakend van een wezenlijke kerk, misschien een onorthodoxe, misschien één waar ik heel wat ‘broeders’
| |
| |
ontmoet waar de doorsnee-katholiek de neus voor ophaalt maar de doorsnee-katholiek is een onding, voor hem is de mop ontworpen dat hij in de hemel achter een hele hoge schutting mag zitten, uit barmhartigheid, om hem de illusie te laten dat hij er alleen is in het gezelschap van alle andere rammelende cimbalen.
In die zin kan ik ‘Exodus’ begrijpen. Ik ken de beweging te weinig van binnenuit om er iets over te kunnen schrijven, ik weet ook niet of de priesters die er deel van uitmaken echt ‘uit de kerk’ getreden zijn of alleen maar uit hun ambt. Zo'n protestgroep heeft zonder enige twijfel zijn waarde, als drukkingsgroep binnen de kerk. Juist deze uit hun ambt getreden priesters, waarvan er velen letterlijk en moreel kou en honger geleden hebben door de verblinding en de eigenwaan van een stel gezagdragers in de kerk, zullen wel weten hoe diep de verblinding vaak gaat. Helaas wordt men gedwongen, ten opzichte van een aantal mensen in de kerk van vandaag te constateren dat voor hen opgaat wat ik in Afrekeningen over de burgers geschreven heb: ‘zij kunnen niet lezen (waarmee bedoeld is: zij kunnen geen mensen lezen), zij horen alleen zichzelf, wijsheid heeft voor hen de vorm van een zetel...’
* Wat mij in je gedichten ten zeerste aanspreekt is juist dat mystieke element. Ook daar is de eenzaamheid een constante, het ‘toezien met de droom tussen de tanden...’ - het heimwee (een woord dat hier een totaal andere betekenis verkrijgt).
Wanneer de natuur je bezielt (hier zijn de rollen dus omgekeerd) komt een kosmisch gevoel, een grotere verbondenheid, tot stand:
de berken waken alle nachten
want morgen zwemt de maan voorbij
kuitschietend in hun hoge kruinen...
De poëtische sequens van Juliette Davars dood was mij opgevallen in Dorp van de dorst. Het is geen toeval, denk ik, dat de dood je inspireert...
...Het zal wel geen toeval zijn: het komt voort uit het probleem identiteit zelf. Nu denk ik dat het identiteitsprobleem bij uitstek het probleem van onze tijd is. Alleen al zoiets als het opgangkomen van de emancipatie van de arbeider en van de vrouw brengt dat mee. De laatste halve eeuw is een compendium van ervaringen die de mens wel naar het probleem moet toedrijven.
Ik heb iets gezegd over de beperktheid van onze ervaring. Van een
| |
| |
ander standpunt uit bekeken is ze nog ruim genoeg om ons een gevoel van onveiligheid te geven omtrent onszelf. Maar zelfs als dat er allemaal niet was: het bestaan op zichzelf voert naar de dood. Wie aandachtig probeert te leven, ontsnapt niet aan het bewustzijn van de dood én dus ook niet aan wat er wel het bijeffect van zal zijn, dat soort ‘angoisse’ dat je plots kan overvallen en meesleuren in zijn draaikolk. Er is over de dood veel te schrijven en uiteindelijk is er misschien niets over te schrijven. Ik geloof dat dood aan de ene kant een aspect van het leven is zoals schaduw van licht - aan de andere kant hangt er veel van af wát men precies gelooft, welke levensbeschouwing men heeft (en ik blijf erbij dat men waarschijnlijk zijn eigen geloof in deze niet werkelijk kent)... toch leeft er waarschijnlijk in elke mens (maar niet elke mens is zich daar even acuut van bewust) tegelijk een vermoeienis over het eigen bestaan én een heimwee naar het doorbreken van de grenzen van dat bestaan. Misschien is hier plaats voor de doodsdrift? De behoefte om de beperkende huls te doorbreken en zich uit te storten, het is een mysterie waar je niet zo snel mee klaarkomt.
* ‘Er is niets waarin ik mij niet incarneren kan’, - beweer je. Ik vind dit een tot hiertoe nog niet bevestigde opmerking. Om dit waar te kunnen maken zou je een andere thematiek moeten ontwikkelen en wat dit betreft, verbaast mij de afwezigheid van erotiek in je werk. Want ook in De mistgrens, waar de tragische evolutie van een huwelijk wordt beschreven, is de erotiek naar de achtergrond verschoven. Wijst dit niet op een bewust doorgedreven onderscheid tussen lichaam en geest? (wat je als volgt formuleert: ‘vreselijke dualiteit van de mens: te weinig beest om in de grond te kruipen, te weinig geest om te kunnen stijgen.)
... De opmerking: ‘er is niets waarin ik mij niet incarneren kan’ wordt waarschijnlijk waar als je ze leest als mogelijkheid, niet als zekerheid hier en nu in de zin van: ‘er is niets wat mij in zijn onbeperktheid te boven gaat’ (tenzij de dood): lees ze als uitloper van de passage over incarnatie: ‘ik kan woestijnzand zijn, of water... tijd en transformatie kunnen eindeloos doorgaan.’ - een soort parabool om de ervaring te beschrijven dat uiteindelijk alle theorieën over het leven en meer bepaald in verband met één of andere levenshouding, ontoereikend zijn. Wat men ‘verkondigt’ is nooit gelijk aan het wezen. Wij zitten waarschijnlijk vol slapende mogelijkheden, het enige waar
| |
| |
we moeten zien achter te komen is de techniek van het wekken ervan in onszelf.
Maar ik denk dat ‘er is niets waarin ik mij niet incarneren kan’ ook en vooral op een ander terrein valabel is, daar namelijk waar je in termen van goed en kwaad gaat spreken, het goddelijke, én het satanische aspect der dingen. De mens is in dat opzicht een januskop, hij kan in beide richtingen naar het grenzeloze gaan. Nog niet zo lang geleden las ik de Planète-uitgave van Michel Bataille over Gilles de Rais. Het is opvallend hoe hij aan dit monster het gemoed en het karakter, kortom de ontvankelijkheid van een kind toeschrijft. Ik denk dat deze duiding juist is, net zo goed als ze opgaat voor Jeanne D'Arc, maar in de andere richting. Er is een bereidheid om tot de grenzen te gaan die alleen een ontvankelijkheid als die van een kind kan geven, een hartstochtelijke totaliteitskeuze maar - en hierom vertel ik deze anekdote - die in beide richtingen kan gaan, in elke mens, als potentie, in sommige mensen als bewuste actie, als echte keuze. Hier moet het zijn dat vrijheid speelt. De vraag naar iets waarin ik mij niet incarneren kan, is inderdaad de vraag naar God.
De erotiek is in zoverre niet afwezig in mijn werk dat zij er op een organische manier in zit als drijvende kracht, vaak ook ritmisch en beeldend in heel wat gedichten. Maar zij vormt tot nog toe nooit het echte thema ervan - dat is waar. Ik zie er verschillende redenen voor. Allereerst is erotiek een modeonderwerp in onze tijd en dat maakt mij al ergens allergisch ervoor. Ik wil in geen geval ook gauw-gauw over erotiek gaan schrijven, omdat ik vind dat mijn stem nog ontbreekt in het koor en het toch spijtig zou zijn als de wereld niet zou vernemen wat ik over erotiek denk. Vervolgens ervaar ik het gebied van de erotiek als een zo uiterst persoonlijk terrein dat ik het ongaarne prijsgeef. Ten slotte: ik ben nog niet klaar met mijn eigen conceptie en duiding van erotiek, ik ben nog niet klaar om erover te schrijven. De oude recepten bevredigen me niet en de nieuwe verkondigingen miskennen, vermoed ik, bepaalde aspecten. Het onderwerp boeit mij wel sterk maar ik weet niet of ik er snel zal over schrijven. Dat ik het vroeg of laat doen zal is wel waarschijnlijk, maar ik hoop het alleen te doen als ik er werkelijk iets over te zeggen heb, wezenlijk en ervaren van binnenuit.
* Naast de visuele aanwezigheid van de natuur is er ook een auditieve vereenzelviging in Enigme:
luister mij blind / zelfs mijn stilte barst van stemmen...
| |
| |
in Protest om Eva:
‘soms komt de bedenking in mij op dat zien een kwestie van horen
Hoe zwaar wegen echter de woorden? Betekenen zij voor jou meer dan een oefening in de leegte? Deze vraag staat in verband met je opmerking: ‘welke waarde heeft het woord dat men schrijft? Moet het niet steeds opnieuw vernietigd worden?’ Dat je deze vraag pas nu stelt, komt volgens mij voort uit de intensiteit van je geloofservaring, die tot hiertoe allesoverwegend was, zodat de vraag naar het ‘waarom’ van de ‘literatuur’ uitgesteld werd...
...Het is een onmogelijkheid om echt op een ander over te dragen wat men ervaart en hoe men het ervaart. Elke nieuwgeformuleerde waarheid is een vertekening van de waarheid door haar formulering zelf en ook al door het feit dat het haast onmogelijk is de totaliteit te vatten, laat staan ze te formuleren. Het woord dat men schrijft zal men dus steeds opnieuw moeten vernietigen. Een formulering is vaak het resultaat van een ‘plafond aan mogelijk formuleren’, dat men op het ogenblik van het schrijven ervaart.
Authenticiteit in het schrijven is mede: tot aan de limiet van zijn formuleringsmogelijkheden gaan op het moment dat men schrijft. Achteraf groeit men er dikwijls overheen, wijzigt zijn kijk, verdiept zijn ervaring, ofwel gebeurt het dat het aldus uitgesprokene eenvoudig wegglijdt uit de belangstelling of ontsnapt aan het vermogen om het weer opnieuw te begrijpen en te kristalliseren.
Nu brengt de formulering zelf haar eigen verzadiging mee. Na een poos merkt men de beperking, zoals men de beperking van een veelgehoord muziekje merkt. Schrijven is voor mij: te spreken hebben, mond zijn in de totaliteit van... noem het schepping, uitspreken wat zich binnenin het enorme kluwen dat men mensheid kan noemen en waarin het leven zich naar bewustwording schijnt op te heffen, afspeelt. Schrijven is een organische functie van de mens naast alle andere, even organische en noodzakelijke functies van andere mensen in dit zich-ontplooiende, levende, ademende, bestaande wezen, geestelijk in wording, de mensheid in haar totaliteit, ik schrijf haast nog liever: de materie in haar totaliteit. Als schrijver heb je gewoon mondwaarde, stemwaarde in het geheel, en die stemwaarde deel je met velen, andere kunstenaars bijvoorbeeld. De mond is niet belangrijker dan de poot, of de kop, alleen zijn functie is anders. Het brengt wel zijn eigen verantwoordelijkheid mee, overigens alle andere verant- | |
| |
woordelijkheden rakend: men heeft zich te verdisconteren tot zijn zuiverst mogelijke vorm op zijn specifieke plek van inplanting in het geheel. Het kan zwaar klinken, in de grond is het alleen een uitnodiging tot een zo zuiver mogelijk zichzelf-worden.
Ja zeker, je kunt de literatuur in veel gevallen terugbrengen tot het zo actuele en veelgeroemde therapeutisch schrijven. Natuurlijk kan schrijven therapeutische waarde hebben, arbeid heeft die ook en talloze andere dingen hebben die. Het is zelfs mogelijk dat elk schrijver zo ongeveer begint als zijn eigen therapeut. Maar waarschijnlijk is het toch wel de bedoeling dat men verder komt dan zijn eigen therapie. Stel nu echter dat men dat niet doet, dat men echt een schrijvende psychopaat zou zijn. En dan? Wat men neerschrijft kan waarachtig wel een zin hebben die verder reikt dan het eigen tijdsgebonden ‘geval’. Men is nu eenmaal zelf de humus voor het eigen werk, hoe dan ook.
* Aan de vervreemding (het probleem van de identiteit) ontsnapt geen enkele van je voornaamste personages: de priester niet, de moeder, de architect... Nu wij ‘het uiteenspatten van het gezag’ beleven, komt de gevestigde opvoeding in het gedrang. Hoe sta je bijv. tegenover een Wilhelm Reich, die je vluchtig citeert?
... In het gedrang komt de gestigmatiseerde opvoeding (tot op zekere hoogte) zeker in het bewustzijn van velen. Als wij ‘het uiteenspatten van het gezag’ beleven, ben ik geneigd dat toe te juichen, omdat het alleen kan leiden tot een zuiverder definitie van wat gezag eigenlijk is en dus, hoop ik, tot het uitwoeden van het welig opschietende ‘onkruid onder de tarwe’: machtsmisbruik.
Men heeft in het verleden, en men doet het nog voortdurend, gezag dikwijls met macht verward. Die crisis van het gezag draagt ertoe bij dat wij een ethiek van de macht ontwikkelen, een ethiek van het geweld in feite, én een ethiek van het gezag: een paar dingen die we broodnodig hebben. Zoals wij - en nu kom ik er toch op terug, aangezien je Reich noemt - een nieuwe ethiek van de eros nodig hebben. De oude vertekeningen en stigma's hebben in elk geval afgedaan. Waarschijnlijk vormt zich een nieuw type van maatschappij.
Als ik merk waar wij bijv. met onze scholen staan, krijg ik angst, ook al omdat ik ontdek hoe ver mensen uit elkaar groeien inzake weten en ervaring. In zekere mate is het altijd zo geweest. Maar was het verschil tussen de vijftiende-eeuwse dorpeling en een geleerde
| |
| |
wereldreiziger als Erasmus even groot als het verschil tussen de arbeider en burger van onze tijd en de technoloog en de wetenschapsmens op de spits van zijn kunnen? Wie nu volledig middelbaar onderwijs achter de rug heeft is een analfabeet ten opzichte van wat er mogelijk is te weten. Maar als er zon kloof is op één terrein, is zij voelbaar op alle andere.
Ik denk dat wij er in onze scholen maar wat tegenaan sabbelen. Zolang wij er ons niet ongeveer bewust van zijn waar wij willen komen - je kan zeggen: welk alfabet wij nu eigenlijk willen aanleren - zijn wij er niet. En ik vraag je: Wie weet het wel? Het is bovendien een illusie dat ouders over het algemeen opvoeding vragen van een school. Het klinkt mooi om opvoeding te vragen. O, wat is iedereen bekommerd om opvoeding! maar helaas is het enige synoniem dat zij ervoor kennen: bravigheid, gelijk aan: perfecte aanpassing aan het systeem.
Wat Reich betreft: ik geloof voorlopig nog niet in een geseksualiseerde en partnerverwisselende maatschappij tout court. Als ik stel dat ik geloof in de ‘vrije liefde’, dan bedoel ik daarmee in elk geval een zeer stevig engagement...
* In hoever de woorden soms vervalsend kunnen zijn (‘het moet zijn dat ik in God geloof. Vreemd, de naam noemen is hem verraden...’): is dàt niet het grote probleem? Wat denk je van dit citaat van Nietzsche: Il faut essay er une bonne fois de mettre en question la valeur de la vérité? Wanneer men dit vervalsingsmechanisme (ook bij zichzelf) ontdekt, verandert de literatuur van aangezicht. De personages kunnen dan, in plaats van ‘geconcretiseerde ideeën’ te zijn, een geloofwaardiger, meer labiele realiteit (nog altijd van de schrijver!) lenen... die dan ook verplicht wordt alles te begrijpen...
... Ik denk dat ik kan beamen wat je zegt: ‘wanneer men dit vervalsingsmechanisme ontdekt, verandert de literatuur van aangezicht.’ Alleen zou ik verder willen gaan: niet alleen de literatuur verandert van aangezicht, maar: de hele wereld. Het is één van die axioma's waarvan men moet leren uitgaan bij de benadering van het leven én van zichzelf. Misschien kan de echte literatuur dan beginnen, diegene die met ‘literatuur’ niets meer te maken heeft.
* Een laatste vraag. De mogelijkheid van de grijsheid (‘de grootste angst is grijsheid te zijn...’) is misschien wel de losprijs die men betaalt wanneer men het accent op het niet-dierlijke legt... Een bran
| |
| |
dende mystiek, een furieuze introspectie is dan, volgens mij, het enige alternatief... of zie jij er nog een ander?
... Ook de mogelijkheid van de grijsheid is relatief. Hoe grijs is Napoleon? Shakespeare? Een beroemde naam is een beroemde naam, een ander ding, oorspronkelijk misschien wel vagelijk verbonden met één of ander iemand uit een grijs of minder grijs verleden, maar uiteindelijk een kapstok waar veel aan opgehangen wordt dat er niet geweest is, een min of meer autonome schepping met eigen poten en een eigen karakter.
Beroemdheid is een aanlokkelijke chimère. Als ik over grijsheid praat, dan bedoel ik grijsheid des persoons, onhelderheid, vervloeien van identiteit met het ongevormde in zijn primitiefste betekenis, ledereen is grijs. Het is maar of het mogelijk is licht te worden, dat is dan de andere pool van het vervloeien. En dat zal je wel bedoelen als je zegt: ‘brandende mystiek, furieuze introspectie’. Nee, ik zie in die zin geen ander alternatief. Alleen: iedereen moet maar op zijn manier zalig worden, er zijn zoveel wegen tot precies hetzelfde. Wat op jou een furieuze indruk maakt kan mij lauw toeschijnen, en omgekeerd. Als ik dit al zoek, dan zeker niet krampachtig. Les extrêmes se touchent, altijd. De grote fout die wij maken is: doorheen de vormveranderingen het wezen niet te kunnen zien. Er is een veel sterkere eenheid in de dingen dan wij vermoeden. Wij mieren maar wat an.
|
|