| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuwe stemmen
26ste jrg., nr. 5-6, april-mei 1970 en nr. 7, juni-juli 1970
Het dubbelnummer is een speciale aflevering, gewijd aan de hedendaagse Duitse literatuur. Het kwam tot stand dank zij de medewerking van drie leden van ‘Die Kogge’, nl. Dr. Inge Meidinger-Geise, Walter A. Bauer en Carl Mandelartz. Elk belichten zij een facet van de hedendaagse produktie. W.A. Bauer presenteert het proza, beginnend met de vernieuwende kracht, die uitging van de ‘Gruppe 47’. I. Meidinger-Geise neemt de lyriek voor haar rekening en besteedt daarnaast een artikel aan de historie en de betekenis van de schrijversvereniging ‘Die Kogge’. De dramatiek wordt besproken door Carl Mandelartz. Bio-bibliografische informatie na elke bijdrage en een beperkte bloemlezing uit de poëzie illustreren de uiteenzettingen.
Nummer 7 brengt een niet onaardig psychologisch verhaal van Aimé Bernard: ‘Een lint van zwart krip’. Met uitzondering van een reeks recensies wordt de rest gevuld door zeer uiteenlopende gedichten. Bijzonder goed is het aandeel van Dirk Christiaens, terwijl ook de verzen van D. Desmadryl, P. Vanderschaeghe, Rob Goswin en Luk van Immerseel publikatie waard zijn.
| |
Kruispunt-summier
nr. 35, september 1970
‘Toen het dorp onder water stond’ is een verhaal van Fred de Swert. Het doet anachronistisch aan door thematiek en karakterisering van de personages. Guido Buys vertaalde vier Afrikaanse blues. Aforistische levenswijsheid van Frans Weemaels is goedkoop dagboekproza. Een goed gedicht van L.M. van den Brande wordt gevolgd door mindere kwaliteit van Herwig Verleyen, Dirk Rommens en Frans de Laet. ‘Op het kruispunt’ verzamelt enkele poëzierecensies met antwoord van de betrokken dichter. Het uitvoerige antwoord van L.M. van den Brande is op zichzelf een literair en menselijk document.
| |
Witte bladen
1ste jrg., nr. 3, september 1970
Redacteur Alstein vertaalde enkele gedichten van Hölderlin, beter dan zijn eigen produktie (allicht!). In zijn kroniek ‘Kanttekeningen’ pleit hij voor meer ‘grootheid’ in de literatuur, tegen oppervlakkigheid en beperking. Hij heeft voorts gedachten over de functie van het jongerentijdschrift en bepaalt de literatuur als een ‘zoeken naar de
| |
| |
tegenwoordige en de eeuwige mens die iedereen in zich heeft.’ De verzen van de andere redacteur, Bob Maes, liggen ver onder bij die van gastvedette Herwig Verleyen.
| |
Morgen
4de jrg., nr. 3 (nr. 21), mei-augustus 1970
Thomas Triphon schrijft een kort verhaal, dat uit is waar het eventueel zou kunnen beginnen. Beter is de poëzie. Zoals gewoonlijk brengt Morgen poëzie van meer dan gemiddelde kwaliteit. De gedichten van L.M. van den Brande zelf ontgoochelen. Te vlug verworven vaardigheid en gemakkelijkheid schaden de poëtische geloofwaardigheid. Beter vind ik ditmaal Vangansbeke, Van Hemeledonck en De Neef. Zelfs een Dirk Christiaens schijnt in sommige verzen te zeer in zijn eigen procédé te vertrouwen. De poëzierecensies van Van den Brande getuigen van een intens leven met de besproken gedichten. Zijn zwaar-metaforische stijl dient de helderheid echter allerminst.
| |
Heibel
6de jrg., nr. 1
De nieuwe redacteurs roeren in dit Clausnummer hun pennetje en warempel niet slecht. Gust Faes publiceert een deel uit zijn licentiaatsverhandeling (KUL): ‘Het dier in de poëzie van Hugo Claus’. Hij beschrijft en analyseert de voornaamste metaforische transformaties die in een animaal beeld resulteren. Daarna onderzoekt hij de rol van het dierlijke in de voorgestelde beleving van de seksualiteit om vandaar uit de grondstructuur van de clausiaanse erotiek te ontdekken. Luc Vancampenhout bespreekt Heer Everzwijn, waarvan een fragment voor enkele maanden in De Gids verscheen. Zijn benadering is naar mijn gevoel wat te historisch en besteedt daardoor te weinig aandacht aan de literaire transpositie van het gegeven. Ivo Wuyts bespreekt ‘Natuurgetrouwer’ als een creatieve, op het surrealisme geïnspireerde revolte tegen een corrupte, schijnlevende maatschappij. Een tweede bijdrage van dezelfde auteur reveleert enkele thematische grondgedachten van De Metsiers en De Hondsdagen. Frans Depeuter polemiseert over vrij persoonlijke aangelegenheden met Leo Geerts (Streven) en Robin Hannelore zet bekwaam de dichter Korban in zijn (vuil?) hemdje.
| |
Venus 14
Literair-cultureel Tijdschrift, 9de jrg., nr. 1, september 1970
Nog maar eens Claus, deze keer door Jan Uyttendaele, die een bijdrage wil leveren tot de interpretatie van het gedicht ‘Spreken’. Een eerste deel daarvan verschijnt in dit nummer. Ik meen dit artikel vroeger al gelezen te hebben in Germania en daarvan melding te hebben gemaakt in deze rubriek. Proza van Carlos Callaert getuigt van een onbetwistbaar woordtalent, waarmee de auteur echter nog niet goed weg weet. Onder de sympathieke titel ‘bijna-poëzie’ worden gedichten afgedrukt van een zestal dichters, meestal meer ‘bijna’ dan ‘poëzie’.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
23ste jrg., nr. 6, juli-augustus 1970
Kroonstuk van deze aflevering is het verhaal ‘Côtes de Kabylie’ van Roger van de Velde. Schrijnend is de verhaalde biecht van een alcoholicus, die in een afgrond van eenzaamheid dreigt te verzinken. Bijzonder geslaagd zijn ook drie gedichten van Hanna Kirsten, ongecompliceerd maar rijker dan ze op het eerste gezicht schijnen. Ergens daarmee verwant, maar complexer is de poëzie van Ignaas Claerhout. Intellectualistisch en (voor mij) ongenietbaar is het abstracte proza van Willy Roggeman en Laurent Veydt. Mathieu Rutten recenseert uitvoerig Van Vlierdens ‘Poëtica van de Vlaamse roman’, een studie die hij ‘voortaan onmisbaar’, maar ook ‘niet zelden teleurstellend’ noemt. Overigens sluit zijn stuk aan bij het hoger gesignaleerde ‘abstrakte proza’. Paul van Aken vervolgt zijn studie over ‘Crisis en eenzaamheid in de jeugd’. Gerda Vandenbouhede ten slotte publiceert Belgisch-Nederlandse ‘grensgevallen’.
| |
Tirade
14de jrg., nr. 159, september 1970
H. Drion analyseert Mary McCarthy's felle kritiek op het werk en de figuur van George Orwell, zoals die verscheen in haar essaybundel The Writing on the Wall. Gerard Kornelis van het Reve vertelt ons van ‘De grote taart’, die een jongeman hem als aandenken aan een toevallige erotische ontmoeting wil opdringen. ‘Weerstanden tegen de demagogie’ noemt J. de Kadt recente verkiezingsuitslagen in Groot-Brittannië, Frankrijk (JJSS), Duitsland en Nederland. H.A. Gomperts belicht de verhouding tussen wat hij noemt ‘kitsch’ en ‘subliteratuur’. Daartoe maakt hij een onderscheid, enerzijds tussen subliteratuur (gebruiksliteratuur) en literatuur, en anderzijds tussen kunst en kitsch. Elementen van de onderscheiden categorieën corrumperen ook de andere groepen. Eén gedicht: ‘Ode aan een esdoorn’ van C. Buddingh': grappig en ontroerend.
| |
Varia
- | Het herfstnummer (5de jrg., nr. 3) van VWS-Cahiers is een portret van Omer Karel de Laey. Jan Deloof huldigt hem als satirisch dichter en als Vlaams strijder. Bloemlezing en bibliografie vervolledigen het beeld. |
- | Opmerkelijk in De nieuwe taalgids (63ste jrg., nr. 5) is een artikel van T.A. van Dijk: ‘Theorie en praktijk van de semantische analyse van literaire teksten’. Hij onderzoekt welke de toepassingsmogelijkheden zijn van o.m. de structurele semantiek van Greimas. |
- | Het septembernummer van Maatstaf (18de jrg., nr. 4-5) besteedt zijn zowat 180 blz. aan Zeeland en de Zeeuwse letterkunde. Wegens tijdgebrek zal deze aflevering pas in het volgende nummer uitvoeriger besproken worden. |
Hugo Brems
|
|