weest, weet wat dit betekent. Maar het doel werd bereikt, en na nauwelijks een jaar activiteiten had ‘de Nevelvlek’ inderdaad naam in het Antwerpse. De spreekbeurten kenden een enorm succes. De voordrachtzaal van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven was dikwijls stukken te klein. (Maar voor Jan Walravens, die sprak over de Sade, waren er nauwelijks een 20-tal belangstellenden. Er was in die tijd
waarschijnlijk weinig belangstelling voor de seksuele bevrijding. Alhoewel het natuurlijk ook mogelijk was dat het die avond heel hard regende.)
Het organiseren van spreekbeurten was wel een van de meest tijdrovende, maar niet het belangrijkste punt van het programma. Er werden ook jazzavonden ingericht (het plan om een jamsession te laten plaatshebben op de kiosk van de Groenplaats stuitte op verzet van het stadsbestuur) en voorleesavonden (werk van leden, Jacques Prévert). Enkele mensen, fel geboeid door het theater, en even erg teleurgesteld door wat het officiële theater bracht, startten een eigen toneelafdeling. Jan Christiaens en Hugo Creve waren de voornaamste initiatiefnemers. Een voorstelling van ‘De doden begraven’ van Irwin Shaw, geregisseerd door Dom de Gruyter, strandde op technische (en financiële) moeilijkheden. Maar echt belangrijk waren wel de opvoeringen van werk van Jean Génet, Ionesco, Beckett en Adamov, premières voor België. De toneelgroep, een van de allereerste ‘alternatieve’ theaters in Vlaanderen, introduceerde deze auteurs in een periode toen KNS Antwerpen zelfs geen werk van Sartre op het programma wou of mocht nemen. De voorstellingen kenden succes, maar werden evengoed gebracht voor een publiek van 3 of 4 mensen. Ze kwamen tot stand met even veel kunst- en vliegwerk als goede wil en enthousiasme, maar haalden een behoorlijk artistiek peil. Er was trouwens talent: Rik Gyles en actrices als Julienne de Bruyn, Polly Geerts, Suzanne Jucht-mans, ook Martha Gevers, kwamen later in het officiële theater terecht. Walter Tillemans, employé bij een scheepvaartfirma, hielp de toneelgroep omdat hij nogal wat van elektriciteit afwist, werd weldra zo door het theater geobsedeerd dat hij zijn baan opzegde, en met de hulp van Fred Engelen bij de KNS kwam.
De afdeling plastische kunsten richtte enkele groepstentoonstellingen in, waardoor o.m. de schilders Jef Verheven, beeldhouwer W. Ganzevoort, Mark Verstockt, (toen nog schilder en keramist) Jan Dries, etser Gilbert Van Hool hun eerste kansen kregen, en werkte mee aan de grote ‘Van Gogh-tentoonstelling’ in de Stedelijke feestzaal te Antwerpen.
Bij deze gelegenheid verscheen een speciaal, vrij luxueus verzorgd nummer van ‘Het Cahier’, tijdschrift dat in het voorjaar 1953 voor het eerst verscheen. De afdeling literatuur was trouwens de ruggegraat van heel de beweging. Hugo Raes (in die tijd nog met het probleem of hij de weg naar de literatuur moest effenen door journalistieke bedrijvigheid, of de weg naar de journalistiek door literaire bedrijvigheid), Hugues C. Pernath (toen nog dwepend met Lanza del Vasto), Jan Christiaens (toen al bezig aan ‘De Ko-