raties, binaire verbindingen, symboolherhalingen zorgen met de samenhangende semantische connotaties voor een boeiend geheel, gedragen door de ambigue sfeer van bevrijding en pijn.
De gedichten uit de eerste cyclus behandelen trouwens allemaal de evolutie naar een diepere bewustwording na de woede, naar een voordien ondenkbare sereniteit.
Het protest is afgezwakt, wordt ondergronds:
‘Aldus beweegt in deze voor mollen
onbewoonbaar geworden aarde een moegetergde stem
en vloekt de wolken tegen’ (10)
De stormram wordt opzij geschoven:
het zachter geweld, het wijder
Het slotgedicht van deze reeks is een indringend relaas van de integratie van de rebel, de spijtige afrekening met ‘dat woordengeroffel’ (13) uit het verleden.
Uit de tweede cyclus ‘Alle gekheid op een stokje’ onthoud ik vooral het openingsgedicht op blz. 17. Eenvoud siert deze zelfaffirmatie van een authentisch dichter. De roes en de katharsis van het woord staan tegenover zijn commercialisering door publikatie en zijn begrensdheid ondanks alle beloften:
dat valluikt, van de ster
Opnieuw blijkt hier uit de intensieve klankwerking en de ijzersterke structuratie dat Van Maele niets aan expressieve kracht heeft ingeboet. Nog heel even komt de vroegere dichter aan het woord in een ontploffende strofe:
‘Verbluffend verblijf, vuurkreet, vallende valk
vloekend vindt de dichter het zoekende woord’ (20)
In de sociaal-kritische gedichten tegen de ‘welvaartsstaat’ blijft het bij een constatatie van de verstikking zonder opstand (bijvoorbeeld in het vrij vlakke protestgedicht op blz. 23).
Ook de derde cyclus ‘Omschrijvingen’ behandelt de thematiek van het aanvaarden van het leed, het stillen van de angst; de dichter lijkt zich werkelijk om de problemen heen te schrijven in een affirmatie van de noodzaak van de omweg. De activiteit van de ik is lamgelegd,