| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Maatstaf
18de jrg., nr. 3, augustus 1970
Meer dan twintig bladzijden vult Hendrik de Vries met een verzenreeks, ‘Goyescos’, geïnspireerd op het werk en de figuur, de ‘demonie’ van Goya. Zelf karakteriseert de dichter zijn werk o.m. als volgt:
‘Dit werk, antiek-modern,
Is twintigst-eeuws van kern
Maar klinkt naar Goya's tijd,’ enz...
Verder in deze aflevering publiceert Willem Wilmink een gedicht ‘In eerbied opgedragen aan de grootste negentiende-eeuwer van de twintigste eeuw’. Dat het hier dezelfde Hendrik de Vries betreft, kan na het voorgaande niet meer verwonderen. Nogmaals Weinreb, nu door J. van Roeselare. Ch. B. Timmer schrijft over M. Gorki en diens problematische vriendschap met Lenin. Boudewijn van Houten vervolgt zijn ‘Groeten uit Saint-Tropez’, anekdotiek en milieukritiek. Enkele minder belangrijke cursieve bijdragen ronden deze aflevering af.
| |
De Vlaamse gids
54ste jrg., nr. 8-9, aug.-sept. 1970
Van Maurice Gilliams wordt het dankwoord gepubliceerd dat hij uitsprak ter gelegenheid van de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs. Enkele korte verhalen. Frans de Bruyn schrijft grotesk en cynisch over ‘De vreugde van Veronica’. Vrij onbeduidend is ‘Een Vlissingenaar, een nacht’ van Werner Pauwels, terwijl ‘De Schimmel’ van Herwig Waterschoot de verdiensten van het klassieke, spannende verhaal, met de gebreken van de clichématige formulering verenigt. ‘De Sirkelbewoners’ is een fragment door S. Polet. Siegfried Theissen informeert de lezer over ‘Le degré zéro de l'Ecriture’ van R. Barthes. Wel interessant is een interview van H. Leus met Gandalf-uitgever Guus Dijkhuizen. Voortreffelijke gedichten van Clem Schouwenaars en Ben Cami. ‘Mijn zwarte gedachten’ is de titel van een vertaald fragment uit een Black Power-manifest van Ted Joans. W. Pelemans haalt verder herinneringen op aan het Vlaamse muziekleven. A. Merckx verzorgt zijn gewone tentoonstellingenrubriek.
| |
Podium
23ste jrg., nr. 10, 1969
Dit is het laatste nummer van de 23ste jaargang, verschenen met een wel zeer aanzienlijke vertraging. Het is ook het laatste nummer van Podium.
‘Het was de uitgever onmogelijk de
| |
| |
uitgave van PODIUM langer voort te zetten. De kosten werden steeds groter ten opzichte van de geringe inkomsten en ook een uitgever kan niet van verlies bestaan.’
Zo luidt een passus uit het overlijdensbericht.
Gedichten lezen we van Casper van den Berg en Anette F. Drost, verder meer originele van Anton Kortweg en Frank Koenegracht. ‘In 't groene dal’ is een behoorlijk verhaal van Bob den Uyl, met de nodige satirische elementen. Tegen de sterk opdringend argumenterende Jef Meert verdedigt De Wispelaere de integriteit van Jef Geeraerts in een interview, getiteld ‘Ik geloof niet dat Geeraerts een racist is’. Beide gesprekspartners praten, zoals gewoonlijk bij dergelijke problemen, over twee verschillende zaken. ‘Een dag in Kotor’ is een reisimpressie van Cor Stutvoet. Marcel van Maele is interessanter en geloofwaardiger als gesprekspartner van interviewer Herwig Leus, dan als auteur van het gepubliceerde romanfragment ‘Koreaanse vinken’.
| |
Kentering
11de jrg., nr. 3, mei-juni 1970
Neorealistische verzen zijn mager van Harry Scholten, matig van Jan Smeets en zeer goed van Hans van de Waarsenburg. Gust Gils blijft zich een meester tonen in het ‘paraproza’: vijf grotesken zetten de wereld in een bevreemdende averechtse positie. Even vlot als in zijn poëzie schijnt Paul Snoek een eigen toon te vinden in het verhalend proza. ‘De stunt’ heeft weer de ondefinieerbare sfeer, die ook vorige verhalen (in NVT. en De VI. Gids) kenmerkten. Vooruitwijzingen en aansprekingen tot de lezer behoren tot de belangrijke spanningselementen ervan. Een kort, maar niet onbelangrijk artikel is ‘Vestdijk en Verwey’ van Cornets de Groot. Hij situeert Vestdijk als een soort schakelfiguur tussen de poëtisch-kritische opvattingen van Verwey en die van Ter Braak-Forum. Gedichten zijn er verder van Saul van Messel, Jozef Eyckmans en J.W. Overeem. De censuur-rubriek van Wim Hazeu besluit zoals gewoonlijk dit nummer.
| |
Raam
nr. 66, juni-juli 1970
Geert van Beek wordt dit jaar vijftig en krijgt naar aanleiding daarvan een huldenummer. ‘Ludieke Dominiek’ is een verhaal van zijn hand, knap en zoals gewoonlijk centraal rond de afwisselende gestalten van leven en dood. Dr. Cornelis Verhoeven had een ‘Interscript met Geert van Beek’. ‘Danse macabre’ is een uitvoerig opstel van Bernard Kemp rond lijden en dood in de verhalen, hun verschijning in de symboliek en de structuur ervan. Dezelfde richting gaat D.A. Bobbe op met ‘Metafysische bindingen in het werk van Geert van Beek’. Jan Elemans ontleedt de novelle ‘Blazen tot Honderd’ en legt daarbij de nadruk op de ingenieuze structuur, de knappe en fascinerende makelij, als van ‘een Chinese puzzel’. Op de mythische en mythologische achtergronden van het werk legt J. Kruithof de nadruk, door ‘Het
| |
| |
Mexicaans paardje’ vernuftig in verband te brengen met de religieuze jaartelling van de Azteken. Bibliografische notities, het facsimile van een handschrift en het juryoordeel van de Vijverbergprijs 1968 ronden de hulde af.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
23ste jrg., nr. 5, mei-juni 1970
Willy Roggeman schrijft een proza (‘Made of words - Structuren vier en zeven’) dat zeer nauw met het leven verbonden is, het leven a.h.w. mogelijk maakt of vervangt, sterk intellectualistisch: ‘schrijven om te leven’. Zeer delicaat en van hoge poëtische kwaliteit, soms te ijl en te vaag nochtans zijn gedichten van Irene van Kerckhoven. Heel wat lager staat Willy Vaerewijck met zijn ‘Vijf gedichten’. En dan is er het proza van Hector-Jan Loreis: ‘De antisexmetode’, goedkope fantasieën van een ontspoorde puber. De toespraak van Hubert Lampo en het dankwoord van Roger van de Velde ter gelegenheid van de uitreiking van de Arkprijs 1970 hebben blijvende waarde als menselijk document en getuigenis. Frans Boenders heeft een interessant gesprek met de Engelse dichter George MacBeth. De dagboekbladen van De Wispelaere wisselen hooggestemde literaire beschouwingen (o.m. over Ed. Hoornik en ‘het schrijven’) af met exhibitionistische verhaaltjes over vroegere erotische avonturen. Paul van Aken ten slotte vervolgt zijn essay over ‘Crisis en eenzaamheid in de jeugd, o.m. in ‘The Turn of the Screw’ (James) en ‘Unser Freund Peregrin’ (I. Seidel).
| |
Varia
- | Het 113de nummer van Vlaanderen (juli-augustus 1970) biedt een overzicht van de kunst in Tsjechoslovakije. Korte karakteristieken zijn gewijd aan schilderkunst, grafiek, beeldhouwkunst, keramiek, glasplastiek, tapijtkunst, architectuur. Olga Krijtova presenteert de literatuur sedert 1950, terwijl ook het boeiende poppenspel bijzondere aandacht krijgt. |
- | Of anders kan men terecht bij Ben Klein en zijn 35ste aflevering van Het Kahier X (september 1970) nu verschenen onder de titel Roadf, internationaal geörienteerd tijdschrift voor experimentelen.
Men leze er vondsten, manipulaties, verschuivingen, in één woord: pohesie. |
Hugo Brems
|
|