De laatste ronde
Literary dutch
Tussen gehavende meisjesboeken en een ingebonden jaargang van ‘Le Patriotte Illustré’ (1938) vond ik in een kraam op de Antwerpse Vogelenmarkt een rood boekje, goud op snee, getiteld ‘Curiosities of Literature’, geschreven door I. D'Israeli, vader van een van Engelands meest bekende politici, en in 1895 uitgegeven door ‘George Routledge and Sons, Ltd’.
Het is een merkwaardig boekje, waarin een onvoorstelbare hoeveelheid materiaal (niet altijd even interessant overigens) werd bijeengebracht. De onderwerpen die op 566 vermoeiend dicht bedrukte pagina's worden behandeld variëren van ‘Bibliomania’ en ‘Literary journals’, over dingen als ‘Anecdotes of errata’, ‘Characters described by musical notes’, ‘History of gloves’, ‘Literary blunders’, ‘The origin of Dante's Inferno’, ‘Political forgeries and fictions’ en ‘Secret history of Charles the First, and his first parliaments’ tot ‘On the custom of saluting after sneezing’. In totaal zijn het er 284.
D'Israeli demonstreert een haast griezelige belezenheid. Op pagina 150 staat een stukje dat ‘Literary Dutch’ heet en dat ik, als bijdrage tot uw literaire opvoeding, even vertaald heb. Enkele minder belangrijke passages heb ik weggelaten. Zo ijverig ben ik nu ook weer niet.
‘Père Bouhours vraagt zich ernstig af of een Duitser ook een “bel esprit” kan zijn. Om deze vraag te beantwoorden had Kramer een wijdlopig boek nodig. “Vindiciae nominis Germanici”. Maar uit dit antwoord blijkt helemaal niet dat de vraag zo belachelijk was als men toen wel dacht. De Duitsers van vandaag, ook al zijn ze al een stuk beter als hun voorvaderen, zijn toch nog een heel eind verwijderd van dat “acme” van smaak en verfijning dat zo karakteristiek is voor het werk van Franse en Engelse schrijvers. Dat uit sommige produkten van moderne Duitsers blijkt dat hun verbeelding vruchtbaar en levendig is wil nog niet zeggen dat de vraag van Bouhours zinloos is.
Churchill merkt op dat “genius” niet aan een bepaalde toestand gebonden is “en eens zelfs in Holland kan verrijzen”.
Vondel die, zoals Marchand opmerkt, door de Nederlanders als hun Aeschylus, Sophocles en Euripides wordt beschouwd geeft blijk van weinig goede smaak. Hij schreef over vaderlandslievende onderwerpen, omdat dat de zekerste manier was om populariteit te verwerven. Zijn tragedies zijn grotendeels gebaseerd op de H. Schrift,