Kroniek
Gust Faes / In staat van ontbinding
Gedichten van Leopold M. van den Brande
Met In staat van ontbinding bevestigt Leopold M. van den Brande veel van het goede dat voordien reeds over hem geschreven werd (Mechelen, Morgen uitg. 4, 1970). In de beste gedichten uit deze verzameling bereikt hij zelf een zeldzame gaafheid, klaarblijkelijk gegroeid uit een authentiek dichterschap.
Ik beperk mij hier vooral tot een bespreking van de eerste cyclus ‘Een zomer in zwart gekleed’ en enkele hoogtepunten uit de overige.
In het gedicht ‘Antonin Artaud’ schrijft Van den Brande:
‘de dichters der duisternis
in hun mantels van schaduw’ (51)
Bij hem vinden we, vooral in de eerste cyclus, de registratie van de aftakeling. De dichter verwoordt het haken en scheuren van de existentie in zijn lichaam, extreem, zonder afzwakking:
‘slagaderbreekt onbereikbaar
Ongeneeslijke want onbereikbare pijn, moedeloosheid wegens het onvermijdelijke verval, angst, dood en leegte, vormen de wel zeer donkere tonaliteit van deze cyclus. Van den Brande intensifieert nog deze thema's door het schijnbaar spontaan ineenvloeien van verschillende procédés.
Eén ervan is de expansie van de gewaarwording tot kosmische dimensies. In ‘Tales of the brave Ulysses’ (6) loopt de botsing wordingontwording van de mens uit op een kosmisch visioen van de warme maar eenzame zon. Elders wordt dit proces nog versterkt door herhaling, knappe klankwerking en manifest negatief geladen woorden en connotaties. Zo ziet hij de dood:
tekent de aarde haar staartster sterven
door de afgrijselijke ruimten’ (9)
In deze semantische klankexpressieve taalmanipulaties toont Van den Brande zich meermaals een meester.